• No results found

Toen tante Georgine een kwartiertje later eens kwam kijken, zag zij Nina in een lagen fluweelen stoel zitten, verdiept in een boek bij het eene raam, terwijl Marie

Born bij het andere, steeds in een staat van groote verbluftheid, zat te bladeren in de

treurspelen van Victor Hugo, en Marie Borns oogen nu en dan schuchter afdwaalden

naar het sierlijk slank figuurtje aan de overzijde, dat zoo op haar gemak scheen en

deed of zij niet bestond. Tante Georgine stond verstomd met open mond.

‘Wat is dat nu?’ prevelde ze eindelijk; toen luid: ‘Wou je ook liever naar Aimée

gaan, Marie?’ Aimée had nota bene al drie keer haar hoofd om de deur gestoken, en

Marie in pantomime beduid dat ze mee zou gaan. En Marie antwoordde blijkbaar

verlicht, uit den grond van haar hart: ‘O, alstublieft, mevrouw’. Nina keek op, barstend

in een luiden schater, Marie dood-verlegen makend, maar Marie was gegaan.

‘Nina!’ zei tante Georgine beslist, ‘ik heb al veel van je verdragen, je aanmerkingen,

je ontevredenheid en grillen, maar dit doet de deur dicht’.

Nina stond verontwaardigd op: ‘Maar, tánte, hoe kunt u mij, die gewend ben aan

chique en artistieke meisjes, opschepen met zóó iets!’

‘Jij! Je bent een krabbel, een malle kleine krabbel, en niets dan een krabbel, met

je artistiek en je chique!

En omdat je niets dan een krabbel bent, beoordeel je alleen iemand naar 't uiterlijk

en naar de kleeren. Marie Born weet veel en is bijzonder knap. En omdat ze op een

heel goeie kostschool is, en jij toch zoo graag naar kostschool wóú, zal ik er met

Jenny en haar man, en oom Freek over spreken, dan kun je eens probeeren hoe 't je

daar bevalt. Ik denk dat ze bij juffrouw Webbe toch nog wél eens de koude runderrib

zullen eten, waarvoor jij hier zoo aller-artistiekst je neus optrekt. Govert, een

groeiende jongen, is ongemanierd, omdat hij te veel eet naar je zin, maar vind jij 't

van een welopgevoed dametje niet een beetje ongemanierder: als ze haar bord telkens

met vies gezicht wegschuift, zit te kieskauwen en 't een ander ook onsmakelijk maakt?

Dat mag bij jóú artistiek zijn, maar ik vind 't héél wat anders, dag Nina! Even goede

vrienden, zoo niet.’

Nina zag er niet tegen op heen te gaan, maar verbaasd en beleedigd, bevond zij

welk een verlichting haar vertrek voor de kinderen was. Aimée zong het hoogste

lied, Terry, die vernomen had dat Nina een huwelijk met een ouden man op krukken

versmaadde, kon geen treurnis gevoelen bij het afscheid van zulk een wreed wezen.

‘O ga jij weg, ga jij?’ zongen de indische jongetjes. ‘Leuk, ja?’ Want Ab had toch

al zooveel bestraffingen ontvangen, omdat hij riep: ‘Tante, ik zijn het eerst uit school!’

en Tommy, omdat hij bij voorkeur bruine suiker op zijn boterham at, en in groote

begeerte naar deze lekkernij alsdan in één adem gilde: ‘Tante, ik bruun, ja? Ik, bruun,

tante? O brúún!!’ Alle welke vergrijpen tegen taal en étiquette Nina's fijne

gedistingeerdheid prikten als stopnaalden. Met moeite bedwong Jaan de drie indische

aapjes, die ‘hoera!’ wilden roepen achter het rijtuig aan, toen dit wegreed met tante

Georgie en Nina naar juffrouw Webbe. Nina dacht dadelijk aan hatelijkheid, ‘maar

het was eigenlijk, omdat zij het zoo aardig vonden dat rijtuig te zien wegrollen in

wolken van stof!’ zei tante Georgie. Wen je dat kwaaddenken toch af, Nina. Als je

de kinderen dadelijk liefdevol te gemoet was gekomen, zouden ze vreeselijke spijt

hebben gehad

over je heengaan. Maar je weet je niet bemind te maken, je bent zelfzuchtig. Je denkt

maar aan hoe jij de menschen wilt hebben, en niet dat ze al zijn, met al hun goede

en kwade eigenschappen, en dat jij ze zóó moet nemen. Wie zal nou toch eens den

tooversleutel hebben tot dat onwillige kleine hartje van jóú? Wie zal je leeren te

denken aan anderen als aan je zelf! Daar ben ik toch benieuwd naar.’

‘Ik hield toch wel van mama.’

‘Je zoud wel het zwartste zieltje op aarde gehad hebben, als je van zoo iets

engelachtigs niet gehouden had, en daarom vind ik het juist zoo ondankbaar van jou,

die zooveel liefde had in je leven, niets te geven aan anderen. Je zult nog wel eens

denken aan tante Georgie, kindlief. Maar ik wanhoop niet. Je bent nu niemands Nina,

maar laten we je nog eens kunnen noemen onze Nina.’

De meisjes bij juffrouw Webbe ontvingen Nina, die rijk was, bevallig en mooi, met

veel warmte. Haar bereisdheid, haar manieren, haar ongedwongen optreden, gaven

haar dadelijk een overwicht. De enkele niet verblinden zagen wel, na verloop van

tijd, wat zij aan Nina hadden en trokken zich, na een doordringen in haar, vrij spoedig

terug. En dit verdroot Nina, en zij dacht toch wel eens aan tante Georgie, ook als er

koude runderrib kwam, die zij moest eten.

De drie élégantjes, als Nina's vriendinnen, hadden al eens een bezoek afgelegd op

‘Welkom Thuis’, maar waren niet in den smaak gevallen. ‘Ajakkes!’ trok Aimée haar

neus op. En Govert vond dat zij op spelden liepen.

‘Och, och, óch, wat een keus!’ tante Georgie schudde het hoofd, als zij Nina soms

bezocht.

‘Wie zou u dan wel uitzoeken, behalve de zoo élégante Miek Born?’ spotte Nina.

‘Die is hier anders wel in aanzien.’

‘Ik? Hanna Kamp.’

‘'t Horlóge!? Hè tante, wat hebt u een plebeïsche keus.’

‘Ja, lieve kind, dat kan wel. Maar ik hou van frisch en origineel, en dat is Hanna

Kamp, die jou als “horloge” onwillekeurig meer goed doet dan de drie élégantjes bij

elkaar. Jouw zieltje is nog ziek, 't moet gezond worden.’