• No results found

Generatiepactregeling

In document Collectieve Arbeids Overeenkomst HTM (pagina 164-168)

Hoofdstuk IV Klachten- en geschillenregeling

Bijlage 19 Generatiepactregeling

(behorend bij artikel 75A van de CAO)

Begrippen Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

a. Voor de begrippen:

werkgever, werknemer, bezoldiging, standaardwerktijd, ontslagleeftijd en rijdend personeel, zie de omschrijving daarvan in artikel 1 van de CAO HTM

b. partijen:

partijen bij de CAO als genoemd in artikel 1 van de CAO HTM c. arbeidsduur:

het gemiddeld aantal arbeidsuren per week d. de regeling:

deze regeling (generatiepactregeling 2019).

e. de oorspronkelijke arbeidsduur:

de contractuele arbeidsduur van de werknemer direct voorafgaand aan deelname aan deze regeling, minus de voor zijn functie geldende OWN-uren.

f. de oorspronkelijke bezoldiging:

de bezoldiging direct voorafgaand aan deelname aan deze regeling.

g. de oorspronkelijke pensioenopbouw:

de pensioenopbouw van de werknemer direct voorafgaand aan deelname aan deze regeling.

Uitgangspunten Artikel 2

De regeling biedt een financiële ondersteuning aan werknemers die vanaf 3 jaar voor de

ontslagleeftijd minder uren per week willen werken en/of 1 jaar voor de ontslagleeftijd willen stoppen met werken.

De regeling geldt vanaf 1 september 2019 en vooralsnog voor de duur van de CAO. Gedurende de looptijd van de cao kunnen partijen in overleg besluiten of de regeling, mede gelet op de tussen partijen te maken afspraken over het pensioenakkoord, al dan niet in aangepaste vorm, wordt voortgezet. Werknemers die tijdens de werkingsduur van de regeling gebruik maken van de regeling kunnen na de einddatum van de regeling tot de voor hen geldende ontslagleeftijd gebruik blijven maken van de regeling.

De werkgever kent een verzoek van de werknemer tot deelname aan de regeling toe, tenzij:

 dit leidt tot zwaarwegende problemen bij de herbezetting van de vrijkomende uren;

 het budget dat beschikbaar is voor deze regeling wordt overschreden.

Van de werknemers die zich voor de regeling aanmelden, komen de oudste werknemers in zware beroepen (de functies waarvoor de OWN-maatregelen gelden) het eerst in aanmerking voor toekenning.

Deelname Artikel 3

De werknemer kan vanaf 3 jaar voor zijn op dat moment bekende ontslagleeftijd gebruik maken van de mogelijkheid om minder uren te werken, met behoud van zijn oorspronkelijke arbeidsduur, onder doorbetaling van een deel van zijn oorspronkelijke bezoldiging en met behoud van de oorspronkelijke pensioenopbouw, zoals hieronder is aangegeven.

Voor de minder te werken uren wordt buitengewoon verlof verleend.

a. Vanaf 3 jaar voor de ontslagleeftijd

De werknemer die de standaardwerktijd werkt kan vanaf 3 jaar voor de ontslagleeftijd 4 dagen per week werken. De bezoldiging bedraagt dan 90% van de oorspronkelijke bezoldiging.

Voor de invulling van het te werken aantal uren wordt als volgt onderscheid gemaakt tussen rijdend personeel en overig personeel:

Rijdend personeel

Rijdend personeel werkt gemiddeld 28 uur per week; dit is 81% van de oorspronkelijke arbeidsduur. Deze arbeidsduur is als volgt opgebouwd:

Per week 4 dagen à gemiddeld 7 uur. De werknemer heeft daarnaast geen recht op ADV-dagen.

De opbouw van OWN-dagen stopt met ingang van deelname aan deze regeling.

Het recht op vakantiedagen en vitaliteitsdagen wordt naar rato van het aantal gewerkte uren aangepast (zie schema 1).

Overig personeel

Overig personeel werkt 81% van de voor de werknemer geldende oorspronkelijke arbeidsduur (zie schema 1).

De 4 werkdagen per week en werktijden op die dagen worden vastgesteld door de werkgever. De maximale arbeidsduur per dag is 8 uur. De werknemer heeft daarnaast geen recht op ADV-dagen. De opbouw van OWN-dagen stopt met ingang van deelname aan deze regeling.

Het recht op vakantiedagen en vitaliteitsdagen wordt naar rato van het aantal gewerkte uren aangepast.

b. Vanaf 2 jaar voor de ontslagleeftijd

De werknemer kan vanaf 2 jaar voor de ontslagleeftijd als volgt kiezen voor een (verdere) vermindering van het aantal te werken uren. De bezoldiging bedraagt dan 80% van de oorspronkelijke bezoldiging. Uiteraard kan men de arbeidsduur zoals op dat moment geldt voortzetten.

Voor de invulling van het te werken aantal uren wordt als volgt onderscheid gemaakt tussen rijdend personeel en overig personeel:

Rijdend personeel

Rijdend personeel werkt gemiddeld 24,50 uur per week; dit is 71% van de oorspronkelijke arbeidsduur. Deze arbeidsduur is als volgt opgebouwd:

Gemiddeld per week 3,5 dagen à gemiddeld 7 uur (bijvoorbeeld om de andere week 4 of 3 dagen werken). De werknemer heeft daarnaast geen recht op ADV-dagen. De opbouw van OWN-dagen stopt met ingang van deelname aan deze regeling.

Het aantal vakantiedagen en vitaliteitsdagen wordt naar rato van het aantal gewerkte uren aangepast (zie schema 1).

Overig personeel

Niet rijdend personeel werkt 71% van de oorspronkelijke arbeidsduur (zie schema 1). De invulling

uur. De werknemer heeft daarnaast geen recht op ADV-dagen. De opbouw van OWN-dagen stopt met ingang van deelname aan deze regeling.

Het aantal vakantiedagen en vitaliteitsdagen wordt naar rato van het aantal gewerkte uren aangepast.

c. Vanaf 1 jaar voor de ontslagleeftijd

Wanneer de werknemer vanaf 1 jaar voor de ontslagleeftijd met ontslag gaat, ontvangt hij vanaf de ontslagdatum tot zijn ontslagleeftijd maandelijks een bruto uitkering ter grootte van 20% van zijn oorspronkelijke bezoldiging. Uiteraard kan men de arbeidsduur zoals op dat moment geldt voortzetten.

2. Werknemers waarvan de contractuele arbeidsduur afwijkt van de standaard werktijd

Voor werknemers die op de dag vóór deelname aan de regeling meer of minder uren per week werken dan de standaard werktijd, wordt de arbeidsduur en bezoldiging naar evenredigheid verminderd:

 81% van de oorspronkelijke arbeidsduur vanaf 3 jaar voor de ontslagleeftijd tegen 90% van de oorspronkelijke bezoldiging.

 71%van de oorspronkelijke arbeidsduur vanaf 2 jaar voor de ontslagleeftijd tegen 80% van de oorspronkelijke bezoldiging.

De invulling van de arbeidsduur wordt in overleg met de werkgever vastgesteld.

3. ABP Keuzepensioen

Wanneer de werknemer tijdens deelname aan de regeling gebruik maakt van deeltijdpensioen van ABP, wordt de pensioenopbouw tijdens de deelname aan de regeling evenredig verlaagd. De werknemer is verplicht het gebruik van deeltijdpensioen vóór de ingangsdatum daarvan aan HR Services door te geven. HR Services zorgt dan dat de pensioenpremie evenredig wordt verlaagd (bij 10% deeltijdpensioen, is de pensioenopbouw 90%).

4. De wijzigingen als bedoeld in het eerste lid gaan in op de eerste dag van een kalendermaand.

Wijziging met terugwerkende kracht is niet mogelijk.

5. De ingangsdatum van het bepaalde onder lid 1 van dit artikel wordt in overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld, waarbij te allen tijde wordt uitgegaan van de eerste dag van een kalendermaand.

Verdeling pensioenpremie Artikel 4

De pensioenpremie wordt zowel door werkgever als door werknemer betaald in de normale verhouding zoals die door het ABP wordt vastgesteld.

Verzoek tot deelname, toekenning verzoek Artikel 5

De werknemer die zijn arbeidsduur wil verkorten met gebruikmaking van de regeling, moet zijn verzoek uiterlijk 1 maand vóór de datum waarop hij zijn arbeidsduur wil verkorten, schriftelijk bij de werkgever indienen. Hij vermeldt daarbij de ingangsdatum van de door hem gewenste

arbeidsduurverkorting en de door hem gewenste invulling daarvan. De werkgever laat zo spoedig mogelijk voor de door de werknemer gewenste ingangsdatum weten of het verzoek wordt

gehonoreerd. Indien het verzoek niet conform het verzoek van de werknemer wordt gehonoreerd,

bespreekt de werkgever met de werknemer de eventuele mogelijkheden van een latere of andere invulling van de arbeidsduurverkorting.

De werknemer die met gebruikmaking van de regeling vanaf 1 jaar voor zijn ontslagleeftijd de

arbeidsovereenkomst wil beëindigen, laat dit zo spoedig mogelijk, maar ten minste met inachtneming van de opzegtermijn, schriftelijk aan de werkgever weten.

Beëindiging Artikel 6

Beëindiging van deelname aan deze regeling op verzoek van de werknemer is niet mogelijk.

Indien de werknemer langer dan twaalf maanden de op grond van deze regeling overeengekomen arbeidsduur niet kan verrichten, wordt zijn bezoldiging vanaf de eerste dag na voornoemde twaalf maanden wederom vastgesteld op het in artikel 63, lid 2 onder a, sub 2 van de CAO genoemde percentage van zijn oorspronkelijke bezoldiging. De deelname van de betreffende werknemer aan deze regeling stopt vanaf dat moment.

Herbezetting Artikel 7

De openvallende formatieruimte als gevolg van de toegewezen aanvragen op grond van artikel 3 wordt zoveel mogelijk opgevuld. De vrijgekomen formatieruimte wordt niet opgevuld:

 wanneer dat in verband met overcapaciteit niet wenselijk is, of

 wanneer dit door de geringe omvang van de vrijgekomen ruimte niet mogelijk is.

Onvoorziene gevallen Artikel 8

In gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan de werkgever besluiten dat er ten gunste van de werknemer wordt afgeweken.

Schema 1

OWN / generatiepactstandaard werktijdwerktijd met huidige OWN nieuwe werktijd 3 jaar voor ontslag- leeftijd perc tov huidige werktijd incl OWN-dagen door- betalings- perc nieuwe werktijd 2 jaar voor ontslag- leeftijd perc tov huidige werktijd incl OWN-dagen door- betalings- perc nieuwe werktijd 1 jaar voor ontslag- leeftijd perc tov huidige werktijd incl OWN-dagen

door- betalings- perc rijdend personeel36,9334,5628,0081%90%24,5071%80%0020% controleurs en mdw CTR37,8535,4828,7581%90%25,1771%80%0020% overig roosterpersoneel37,8536,6329,6781%90%26,0071%80%0020% uitvoerend technisch personeel37,8536,6329,6781%90%26,0071%80%0020% overig personeel (administratief, leidinggevend etc)37,8537,8530,6781%90%26,8371%80%0020%

In document Collectieve Arbeids Overeenkomst HTM (pagina 164-168)