• No results found

5 gemeenten iedere tien jaar het bestemmingsplan actualiseren en jaarlijks de naleving controleren Er kunnen hogere dwangsommen en boetes worden opgelegd Met dit alles

In document Landbouw-Economisch Bericht 2011 (pagina 108-111)

is gepoogd de rol van de bestemmingsplannen te versterken (PBL, 2010a). Een onderdeel van de Wro is de Grondexploitatiewet. Deze geeft gemeenten mogelijkheden om kostenafspraken te maken met projectontwikkelaars ter financiering van bovenplanse collectieve goederen, zoals natuur. Voor het vaststellen van het exploitatieplan kan de gemeente via een overeenkomst afspraken maken met

particulieren over financiële bijdragen aan bijvoorbeeld groen, recreatie en waterberging. Inmiddels hebben alle provincies behalve Friesland een structuurvisie opgesteld; in veel gevallen gaat het om deelvisies, zoals een structuurvisie voor de ondergrond (Drenthe) of een omgevingsplan (Zeeland, Groningen (zie http://www.ruimtelijkeplannen. nl). Van de gemeenten heeft momenteel 37% een structuurvisie en nog eens 46% is ermee bezig. Tot snellere en eenvoudiger besluitvorming lijkt de wet echter niet te leiden (Oranjewoud, 2011).

De nieuwe omgevingsvergunning

Het grote aantal wettelijke regelingen waaraan projectontwikkelaars (en andere partijen die een nieuw ruimtegebruik willen) moeten voldoen, beschermt weliswaar publieke goederen als ruimte, milieu en natuur, maar betekent ook een administratieve last voor de betrokken ondernemer. Deze last wordt steeds zwaarder, omdat het aantal regels voortdurend toeneemt. Om dit probleem het hoofd te bieden is in 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo integreert een groot aantal vergunningen, ontheffingen en meldingen (vallend onder circa 10 wettelijke regelingen met meer dan 25 toestemmingsstelsels) tot één omgevingsvergunning. De aanvrager hoeft dus maar één aanvraag voor zijn project in te dienen. Alle bestaande gemeentelijke en provinciale formulieren (zo’n 2.100) worden vervangen door één landelijk aanvraagformulier. De Wabo zal voor kortere doorloop tijden, minder bezwaarprocedures en dus kostenbesparingen moeten zorgen.

Niet alle bestaande regelingen kunnen rechtstreeks in de Wabo worden opgenomen; dat geldt bijvoorbeeld voor de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Voor deze wetten geldt dat als voor een bepaald project een vergunning onder een van deze wetten nodig is en ook een omgevingsvergunning, de toestemming op grond van de wet een onderdeel van de omgevingsvergunning wordt (de zogenaamde samenloopregeling). Er is dan geen afzonderlijke toestemming op grond van de specifieke wet meer nodig. De omgevingsvergunning kan pas worden verleend als Gedeputeerde Staten of het ministerie van EL&I een Verklaring van geen bedenkingen hebben afgegeven. De Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet worden hiertoe aangepast (Van den Broek, 2010).

5

5

5

5

5.2 Inrichting niet-grondgebonden landbouw

Koeien in de wei, akkers en bloemen zijn gewaardeerde elementen in het landschap. Intensieve sectoren als de glastuinbouw en de varkenshouderij hebben het in dat opzicht moeilijker: kassen en stallen worden als storende elementen ervaren (verrommeling), en bovendien veroorzaken ze aanzienlijke hinder (lichtvervuiling, stank, uitstoot van ammoniak en fijn stof, waterverontreiniging). Anderzijds is het economisch belang van deze deelsectoren groot, samen hebben ze een aandeel van ruim 40% in de

toegevoegde waarde van het binnenlandse agrocomplex (zie §8.1) en behoren ze tot de meest innovatieve bedrijfstakken.

Mede met het oog op natuur- en landschapsbelangen is het ruimtelijk beleid voor de intensieve sectoren sinds een aantal jaren gericht op concentratie. Door een beperkt aantal gebieden aan te wijzen voor deze sectoren, wil de overheid zowel de landschappelijke gevolgen als de milieubelasting verminderen. In deze concentratie- gebieden moet de sector zich economisch kunnen ontwikkelen (schaalvergroting en technische innovaties), terwijl de bedrijven buiten deze gebieden worden aangemoedigd tot verplaatsing of sanering. Hoewel de doelen vergelijkbaar zijn, verschilt het beleid voor de beide deelsectoren sterk - evenals de resultaten.

5.2.1 Glastuinbouw

In het ruimtelijk ordeningsbeleid voor de glastuinbouw staat concentratie van de productie centraal. Het beleid is sinds de Nota Ruimte in de eerste plaats gericht op de zogenaamde Greenports: Aalsmeer, Westland & Oostland (de driehoek Berkel-Bleiswijk- Bergschenhoek) en Venlo voor de glastuinbouw, de Bollenstreek en Boskoop voor de opengrondstuinbouw. In de drie Greenports voor de glastuinbouw bevindt zich ruim 3.800 ha glas, dat is 38% van het totale areaal glas in Nederland.

Naast de Greenports zijn er projectlocaties (voorheen landbouwontwikkelingsgebieden genoemd), kleinere concentratiegebieden verspreid over het land. Deze zijn bedoeld als alternatieven voor tuinders die de Greenports moeten of willen verlaten, en voor bedrijven die om andere redenen moeten omzien naar een andere locatie. Het was de bedoeling dat elke provincie een projectlocatie zou aanwijzen en ontwikkelen. Sommige provincies kwamen met meerdere locaties, terwijl ze in andere provincies niet van de grond kwamen. Momenteel zijn er 18 van deze gebieden in verschillende fasen van ontwikkeling. Tabel 5.1 geeft het overzicht.

Met drie Greenports en 18 projectlocaties daarbuiten (plus nog enkele bestaande complexen) kan niet echt van een duidelijke ruimtelijke concentratie gesproken worden. Uiteraard komt dit ook door de erfenis van beleid uit het verleden: in de tijd dat het idee van projectlocaties opkwam, was concentratie geen beleidsdoel.

5

5

5

5

Tabel 5.1 Projectlocaties glastuinbouw Locatie Provincie Status a

Geplande uitbreiding

(ha) b Voortgang

Berlikum Friesland LOG 0 Gerealiseerd

Sexbierum Friesland Provinciale locatie 100 Gepland

Emmen/ Klazienaveen Drenthe LOG 180-300 In uitvoering

Koekoekspolder/

IJsselmuiden Overijssel LOG 165-250 Deels uitgevoerd, stagneert

Luttelgeest Flevoland LOG 300 Na stagnatie opnieuw in uitvoering

Bergerden Gelderland LOG 154-215 Eerste fase voltooid, tweede in uitvoering

Bommelerwaard Gelderland Provinciale locatie 350 Gepland

Grootslag Noord-Holland LOG 220-308 Deels gerealiseerd

Agriport A7 Noord-Holland Provinciale locatie 450-750 Grotendeels gerealiseerd Nieuw-Rijsenhout/

Haarlemmermeer Noord-Holland Provinciale locatie, bij Greenport 220 In uitvoering

Zuidplaspolder Zuid-Holland LOG, bij Greenport 200 Gepland, uitvoering vertraagd; beschouwd als onderdeel van Greenport Westland- Oostland

Westvoorne Zuid-Holland Provinciale locatie 38 In discussie

Terneuzen Zeeland LOG 232-337 In uitvoering, na vertraging

Dinteloord Noord-Brabant LOG 250-350 Gepland, maar beroepsprocedure loopt bij

Raad van State

Deurne Noord-Brabant Provinciale locatie 85 Gepland

Someren Noord-Brabant Provinciale locatie 40 In uitvoering

Californië Limburg LOG, bij Greenport 250 In uitvoering

Siberië Limburg LOG, bij Greenport 185 In uitvoering

a LOG staat voor landbouwontwikkelingsgebied, een oudere term voor projectlocatie, dat is gebaseerd op nationaal beleid en kan beschikken over subsidies van het rijk;

b de cijfers over de geplande uitbreiding verschillen in de twee gehanteerde bronnen. Bron: Van Kessel et al. (2009:41), Greenport(s) Nederland (2007:10-11).

Niettemin kan deze ruimtelijke structuur nuttig zijn voor de verdere ontwikkeling van het glastuinbouw-complex, omdat ze flexibeler is dan een concentratie uitsluitend in de Greenports (Nijkamp et al., 2010). De Greenports zelf kampen overigens met aanzienlijke ruimteproblemen, vooral in het Westland en in Aalsmeer (Kessel, 2009). Schaalvergroting wordt bemoeilijkt door de bestaande kavelstructuur, water berging is onvoldoende voor het grote glasoppervlak, ontsluitingswegen zijn vaak te smal, en de ruimtelijke kwaliteit is slecht (Greenport(s) Nederland, 2006). In dat kader blijven de projectlocaties van belang als overloopgebieden.

Er zijn ook nog altijd kassen buiten deze gebieden, het zogenaamde verspreide glas. In 2008 ging het om 3.700 ha, op een totaal glasareaal van ruim 10.000 ha (PBL, 2010c). Dit is een aanmerkelijk lager getal dan de 5.400 ha die in 2009 aan de Tweede Kamer werd gemeld (VROM, 2009) en is te wijten aan verschil in definitie, bruto (totale

5

5

5

In document Landbouw-Economisch Bericht 2011 (pagina 108-111)