• No results found

Gelukwens aan onze geliefde generaal C. de Wet

(Op zijn verjaardag, 7 Oktober 1915, telegram naar gevangenis

Johannesburg).

Oude Held! ik zend hiermede Ook mijn wens en zegenbede;

Dat de Here vele jaren U mag in het leven sparen En behoeden door Zijn hand.

Tot het heil van volk en land.

Zelfverheffing.

Hij, die zichzelven prijst, Maakt ook zichzelf ten spot; Dat doet geen wijze ooit,

Maar enkel slechts een zot.

Antwoord op het gedicht van Dr. S.J. Krige over het wondervolle

spel van onze vriend, de musikus A.G.

I.

Ach, lieve Stefaan, ik voel heelmaal bedonderd! Zoals ik mij over uw rijm heb verwonderd; Geen Bilderdijk, Vondel, neem Cats er ook bij, Laat Beets en Ter Haar, zelfs Ten Kate op zij, Die, hoe ook beroemd, u ter zijde kan staan, Ik vroeg, bij mij zelven: Komt dit van Stefaan?.. Die man is een rijmzak, van kopstuk tot voet! Al ben je een klipsteen, hij zet je in gloed,

Zijn toon is zó boeiend, Zó vurig en gloeiend, Vol humor, verschroeiend, Toch zacht, en zó vloeiend

Als het lief'likst gekraai van een trouwzieke haan, Of het murm'lend geluid van een watervats-kraan.

O! liefelike maan,

Die daar zweeft op uw baan! Hoor mijn harte toch slaan, Ik kan haast niet meer staan, Zo grijpt het mij aan. En dan, o, Stefaan! Uw schone beschrijving Van heer Grader z'n vrijving, Of liever, zijn kloppen Zonder daarbij te stoppen,

Met die ronde-bol stokken, op die grote tamboer, Tot vreeslike schrik wis van ou Joostenzijn moer.

-Welk geraas en gedonder U trof, zo biezonder, Dat g' beefde, was 't wonder, Van boven tot onder,

Toen g' hem, zonder falen, Nog tonen hoord' halen Uit de klinkende schalen Der kop'ren cymbalen; Wijl hij nog bovenop Als een levende pop Met zijn voeten en kop, Zonder ophou of stop Op de triangel speelde, Zo dat gij u verbeelde

Dat hij ruim zoveel handen had Als de oude reus Briarius bezat.

En dan, bij dit alles, nog naar de noten kon loer, Van de muziek, - waarvan de helft op de vloer Lag, en de andere helft op de stander,

Geheel door elkander,

Terwijl hij, bij 't ogen verdraaien En het heen en weer zwaaien

Van zijn hoofd, u deed denken aan de baren Der zee; toen de lichtblonde haren

Van zijn golvende kuif, Met zijn prachtige knevels De punt van zijn stevels

Bedekten, kompleet als de staart van een duif. En meer nog, toen zijn ogen,

Gericht naar den hogen, Als vuurvlammen blonken, Waar stralen van vonken Uit spoten. Maar wacht, Hebt gij er wel aan gedacht, Hem te zeggen dat gij het vergeet, Hem te vragen, u te verklaren, Of soms ook zijn staren

Het zoeken geweest was, naar Halley's komeet? Maar ach! dat beeld, zo naar het leven,

Door u, mij beschreven, Heeft mij heelmaal betoverd, Ja, mijn hart gans veroverd,

En een traan uit mijn oog, Ik zweer het bij de Nikker! -Zo groot als een knikker, Doen spuiten omhoog.

II.

En toen, - na die schrik, Hebben Nette en ik,

Ik moet het u melden, mijn lieve Stefaan, -Besloten om naar de komedie te gaan; Niet om daar de staartster ook gade te slaan, Die men nu 's morgens in 't oost kan zien prijken, Maar slechts om naar het toneelstuk te kijken,

Waarin de wrede Hugenoten-moord Tans wordt vertoond, en zo voort. Alsook om ons gehoor te strelen

Door te luist'ren naar Herr Grader's spelen. En daar zagen wij onze vriend ook weder,

Die er spelend in 't orkest Op d' klarinet, zijn tonen teder

En zoet, deed horen op z'n best. Maar noch triangel of cymbalen,

Noch het tromm'len op de tamboer, Deed ons daar angstig adem halen

Of dreunen de theater-vloer. Hij zat daar rustig voort te blazen

En keek zo vredig voor zich heen, Alsof hij daar twee honde-bazen

Zag vechten om een simpel been; Wier knorren hem geen zier kon deren,

Noch storen in zijn geest-gebied: Hij leefde daar in hoger sferen

En vond zijn zaligheid in 't lied.

De noten zweefden voor zijn ogen En stroomden uit zijn klarinet, En stegen vrolik naar den hogen,

Door hem eerst op de maat gezet. Ik groette hem, maar door steeds blazend,

- Als 'n fluitje opgevuld met stoom En 't vol orkest, rondom hem razend

-Blies hij maar voort als in een droom. Ik dacht: blaas voort maar, vriend en broeder,

Op klarinet en saksefoon, Die noten zijn uw zielevoeder

Door Thalia u aangeboôn. Beuk de tamboer nog vele jaren,

Haal er de hardste slagen uit, Sla de triangel en cymbalen

Zolang, tot zich uw loopbaan sluit; Totdat de noten, weggevlogen,

Er voor u geen tamboer meer raast, En gij, aan 's levens zorg onttogen,

Uw laatste noot hebt uitgeblaasd.

Naschrift aan Dokter K.

Dus Dokter, wil mij niet verlaten, 'k Kan toch alleen niet zitten praten;

Kom spoedig dan, en troost mijn hart, Herr Grader, in zijn noten-dromen Verloren, kan tot u niet komen;

Kom gij dus maar en speel biljard!