• No results found

Geldelijke uitkomsten der buitenbezittingen in de jaren 1854—1857

In document BIBLIOTHEEK KITLV 0154 2784 (pagina 96-177)

SUIT]

g [Gouvernement der Westkust 'S jBenkoelen

Macassar en onderhoorigheden i / Amboina

K R A L E N

92

N A M E N

»ER

B U I T E N B E Z I T T I N G rCN.

ç3 / Gouvernement der Westkust

"3 I Benkoelen 3 jLampongs CC f Palembang Banka

Billiton Kiouw

g (Pontianak . . . S ' Sambas

p3 ' Bandjermasiu

Macassar en onderuoorigheden.

i ( Amboina

§ 5. -Bronnen van inkomsten.

Omtrent enkele van deze kunnen de volgende voorloopige opgaven worden medegedeeld ; de daaromtrent gegeven cijfers zullen echter later welligt blijken nog eenige wijziging te hebben ondergaan.

a. V e r p a c h t e b e l a s t i n g e n e n m o n o p o l i e n (').

De Opiumsucht heeft in 1860 opgebragt op J a v a en Madura:

aan pachtschat

aan opium, tiban (2), 41 598 katties à f 10Ö de kattie . . aan .. siram (•), 63 939 19/40 katties à f 20 de kattie .

op de buitenbezittingen.

f 5 100 888,00 (3)

Transporteren f 11309 359,50

(1) Zie ook de noot onder de l i l d e afdeeling1 van hoofdstuk ÎT.

(9) Tiban is de voor elk paehtperceel bepaalde minste hoeveelheid, stram hetgeen den pachter daarboven op zijn verzoek wordt verstrekt.

(S) Voor 1801 beliep de pachtschat f 0 975 780, doch bleef de hoeveelheid tiban dezelfde.

De pachtschat voor 1802 bedroeg (in weerwil van mindere verstrekking van opium , doch in verband met de afschaffing- van den hoogeren prijs voor de tiban) f 9 029 772.

Per transport f 11309 359,50 In 1859 bedroeg de opbrengst op Java en Madura :

aan pachtschat . . . . f 4 425 408,00 aan opium, tiban , 41 472 katties à f 100 de kattie 4 147 200,00 aan ». siram, 58 335 12»7 l/3/1 6 0 0 à f 18 de

kattie 1050044,59 f 9 622 652,59

op de buitenbezittingen 833 640,00

10 456 292,59 Alzoo meer in 1860. . . . f 853 066,91 Trekt men hiervan af het verschil van den siram,

in 1860 . . . f 1278 789,50 tegen 1859 1050 044,59

— — - 228 744,91 dewijl deze, blijkens het Verslag van 1854, bladz. 84, tegen den

han-delsprijs aan den pachter wordt verstrekt, dan blijft over een

voor-deelig verschil voor 1860, ten bedrage van f 624 322,00 en na bijtelling van het nadeelig verschil der pacht op de

buiten-bezittingen, waarvan de opbrengst was in 1860 . f 769 882,00 in 1859 . 833 640,00

63 758,00 Zoo blijft voor Java en Madura alléén een voordeelig verschil van f 688 080,00

Het getal amfioenkitten op Java en Madura onderging weder eene vermindering, en wel van 1980 tot 1858. In de drie voorgaande jaren was dit getal achtereenvolgens ge-weest 2322, 2293 en 2051. Onder de bovenvermelde opbrengst der opiumpacht op de

buitenbezittingen is thans ook begrepen de pachtschat in de tot het gouvernement van Celebes behoorende afdeeling Sindjai (later genoemd afdeeling Oosterdistricten) , waar de pacht dit j a a r , met ingang van den lsten Julij, bij wijze van proef en als een middel tot tegengang van het verbruik, onder nadere en sedert verleende goedkeuring van den Gouverneur-Generaal werd in werking gebragt (1).

De opbrengst der overige verpachte middelen was als volgt :

op Java en Madura f 2 339 772,00 op de buitenbezittingen 561 761,00

Te zamen . . . f 2 901 533,00 (2) In 1859 was de opbrengst op Java en Madura f 2 311872,00

op de buitenbezittingen 509 585,00

2 821 457,00 Dus meer in 1860 . . f 80 076,00

(1) Ter aanvulling- van het in 't vorig Verslag vermelde (bladz. 88 noot 3) nopens de 'tlaatst van 1861 genomen maatregelen tot beperking van het opiumverbruik op Java en Madura, kan hier worden aangetee-kend dat de daartoe betrekkelijke ordonnantien van 12 October 1861 [Indisch Staatsblad, n°. 97 en 98) sedert door den Koning zijn goedgekeurd, met magtiging op den Gouverneur-Generaal om, na zekeren proeftijd, in het stelsel der opiumpacht nadere wijzigingen te brengen, met inachtneming voor zooveel noodig van eenige daarbij reeds voorloopig aanbevolen wenken. Vergelijk overigens de ter zake aan de Staten-Generaal gedane mededeelingen bij brief van den Minister van Kolonien van 24 Julij 1862 lit. A' n°. 22.

De ordonnantien houdende verbod van den invoer en het bezit van opium in de landschappen Hanau en Bedjang (Palembang) {Indisch Staatsblad 1861, n°. 91 en 94) hebben sedert almede de Koninklijke goedkeu-ring erlangd.

(2) Voor 1861 was de opbrengst op Java en Madura f 2 541 702 en op de buitenbezittingen f 588 540.

Voor 1862 waren die cijfers f 2 466 360 en f 605 466.

24

b. Onverpachte belastingen.

1°. Belastingen in arbeid opgebragt.

Hieromtrent wordt verwezen naar hetgeen onder het hoofd : » Persoonlijke diensten"

ïs medegedeeld in hoofdstuk C , afdeeling I V , hiervóór.

2°. Belastingen in geld opgebragt.

De voornaamste omtrent dit onderwerp genomen beschikkingen waren de volgende:

de ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van 29 February 1860 (Indisch Staatsblad n°. 22), waarbij op 's Konings magtigimg, met intrekking der ordonnantie in Indisch Staatsblad 1857, n°. 1 0 , in verband met de belangrijke toename der uitvoeren naar den vreemde van ladingen , die bij den afscheep in Indie naar Nederland waren uitgeklaard , van 18 weder op 12 maanden wordt teruggebragt de termijn binnen welken ter plaatse van den uitvoer in Indie behoort te blijken van den ongebroken aanvoer in Nederland van goederen, die, wegens bestemming derwaarts, in de betaling van uitgaande regtén bevoorregt zijn; met bepaling wijders, dat na het verstrijken van dientermijn, de hoo-gere en additionele regten , bij den uitvoer naar elders dan naar Nederland verschuldigd , onmiddellijk worden ingevorderd, met bijberekening van G per cent rente over het ter zake te betalen bedrag, welk bedrag en renten evenwel zullen worden terugbetaald, wanneer nóg in de daarop volgende eerste zes maanden , ter plaatse van den uitvoer in I n d i e , blijken mögt, dat de lading toch werkelijk in Nederland ongebroken is aangebragt en ingevoerd ;

de ordonnantie van 14 Mei 1860 (Indisch Staatsblad a". 44) — waarvan bereids mel-ding is gemaakt in hoofdstuk E , afdeeling I § 4 hiervóór, — houdende onder andere bepaling, dat in de afdeeling Sindjai en op de eilanden Bonerate en Kalao , voorloopig ten voordeele van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement geene andere belastingen worden geïnd dan die, welke tot dusver ten behoeve van den Vorst of het Rijk van Boni werden opgebragt, en dat voorloopig in gemelde afdeeling, even als in de overige gouvernementsdistricten nabij Macassär, geen inkomende of uitgaande regten op han-delswaren zullen worden geheven ;

het reeds in hoofdstuk A hiervóór behandelde besluit van den gouvernements-com-nlissaris voor de Zuider- en Ooster-afdeelicg van Borneo, van 11 Junij 1860, waarbij voor de onder 's Gouvernements beheer gebragte landen, uitgemaakt hebbende het voor-malig Rijk van Bandjermasin, het belastingstelsel, zoodanig als dit tot op het oogenblik van de vervallenverklaring van dat Rijk had gewerkt, voorloopig wordt gehandhaafd ;

de ordonnantie van 27 Julij 1860 (Indisch Staatsblad n°. 72), bepalende het bedrag van het zegel voor vergunningen, door de hoofden van gewestelijk bestuur buiten Java en Madura te verleenen voor de uitoefening van sommige bedrijven.

De opbrengst der landelijke inkomsten op Java en Madura, in vergelijking met het vorig j a a r , was als volgt:

"

Ongebouwde eigendom-men (landrente) (1) .

^ G e b o u w d e id. (belasting JS 'j op liet bedrijf). . .

S I ' *

< 'Tuinen en m p a b o s -f sehen. . . , , .

\Vischvijvers . . . .

Totaal van den aanslag . Hiervan ia ontvangen . .

Zoodat ongeïnd is gebleven

Bedrag in

j 1860.

t 9 998 733,07 (2)

554 278,35

25 257,43 200 681,90

f 10 768 950,75 10 731 021,27

f 37 929,48

. . 1 1859.

(3) f 9 642 552,53

522 162,15

25,904,18 181,466,48

1' 10 372 085,34 10 335 351,88

f 36 733,46

Moer. Ju

In 1860.

f 356 180,54

22 116,20

19 215,42 f

in der.

31

H

646,75

13

f

Alzoo meer in 1860 f 396 865,41

Op die buitenbezittingen, waar mede landrente of vertiening wordt geheven, was de aanslag als volgt:

Gouvernement van Celebes en onder-hoorigheden . . .

Palembang . . . . Zuider- en

Ooster-afdeeling van Borneo

Aanslag in

1860.

f 136 615,00

280 193,75

2 139,87

f 418 948,62

1859.

f 124 244,00 (4)

279 773,00

1 618,39

f 405 635,39

Meer. Minder.

in 1860.

f 12 371,00

420,75

521,48

f 13 313,23

33

3)

31

31

Op 31 Dec.

I860 achterstallig.

f 43195,00 waarvan f 16 092

op den aanslag van vorige jaren.

f 35,47

))

f 43 230,47

Zoo als reeds vroeger is gezegd, worden in sommige gedeelten van de genoemde buiten-bezittingen, en elders buiten J a v a , in stede van landrente, de volgende belastingen ge-heven : •

(1) Zie ook hoofdstuk C , afdeeling I V , § 3 , en de tot hoofdstuk N behoorende bijlage lit. M.

(2) Hieronder aan fictive landrente f 32 753,99.

(3) ,, „ „ » 32 963,86.

(4) In 't vorig Verslag werd opgegeven f 110 913,06, doch onder dat cijfer was, in tegenstelling met de tegenwoordige opgave . niet begrepen het aan de inlandsche hoofden aankomende i/10 collecteloon.

în sommige landen van de Noorderdistricten en in Tello (gouvernement van Celebes en onderhoorigheden), onder den naam van tesang, een derde van het padie-gevjas in

natura, die 21622 bossen (van 10 katties) beliep, tegen 25445 in 1859;

ter hoofdplaats Palembang, eene belasting voor het onderhoud van wegen en bruggen, waarvan de opbrengst niet is opgegeven;

in de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo, buiten de hoofdplaats en hare om-streken, hoofdgeld, waarvan het bedrag mede niet is opgegeven (1);

in de Minahassa (Menado), eene hoofdelijke belasting, hassil, ook wel contingent wenaamd, waarvan de aanslag beliep f 8 4 960, tegen f 8 2 800 in 1859. De opbrengst die in dat j a a r , na aftrek van het een zesde deel voor de hoofden en van het als onin-baar afgeschrevene, bedroeg f 68 106,35 5, kon voor 1860 nog niet met juistheid worden opgegeven ;

in de Gorontalosche landschappen, eene gelijke heffing, waarvan de aanslag beliep f43 345 en de gedeeltelijke opbrengst f 13009,65. In 1859, over welk jaar in het te-kort berust i s , waren die cijfers f32 895 en f 12 703,07;

in de aangrenzende en op de noordkust van Celebes gelegen Kijkjes Bolang-mongondo, Bolang-oekie, Binta-oena, Bolang-itang en Kaijdipang, eene vaste jaarlijksche schatting, tot een gezamenlijk bedrag van f 5 3 6 5 , waarop bij het eind van het jaar was afbetaald f3165. E r bestond geen twijfel of het overige zou ook worden ontvangen. Bolang-mono-ondo, het eenige Kijkje dat in 1859 in de betaling nalatig bleef, en welks con-tingent alleen f4000 bedraagt, had dezen zijnen achterstand in dit j a a r geheel voldaan.

Ook op de Sangir-eilanden hadden zich een drietal radja's, die van Siauw, Taboekan en Manganitoe, gerekend van af 1860, verbonden tot de opbrengst eener jaarlijksche schatting, ten gezamenlijken bedrage van f 1080, welke echter bij het eind van dat j a a r non niet geheel was afbetaald.

c. Onverpachte monopolien.

Zout. Even als in 't vorig j a a r , was het ook in 1860, in verband met de slechte resultaten der laatste jaren, het streven van het Bestuur om den aanmaak van zout zooveel mogelijk te bevorderen, zoo door hernieuwde aanbevelingen aan de betrokken hoofden van gewestelijk bestuur, als door het doen instellen van een opzettelijk plaatse-lijk onderzoek tot opsporing van de redenen van achteruitgang en aanwijzing der mid-delen van verbetering. (2)

Ofschoon op Madura de reeds in October ingevallen zware regens den verderen aan-maak belemmerden en bij de aanaan-maakplaats te Grissee (Soerabaija) een 2000tal koijans zout, welke reeds geschraapt waren, mede door zware regens te loor gingen, beliep nogtàns de geheele aanmaak 27 65129/3{) koijans, waarvan 177225/30 te Tanara (Bantam), 7142i8/30 .te Grissee (Soerabaija), 15 04414/30 te Sumanap (Madura) en de overige 36922/30

koijangs te Boender (Madura).

I n het vorig j a a r , toen mede een zoo groot mogelijke aanmaak bevolen w a s , werd slechts verkregen 18 29728/30 koijans , en in drie voorafgegane jaren (1856 , 1857 en 1858),

(1) De sommen -voor dit gewest hierboven vermeld duiden de opbrengst aan bij openbaren verkoop van het ter hoofdplaats en omstreken in natura geheven wordende een tiende van het padie-gewas. In het vroegere sultansgebied was, volgens de adat, ieder landbouwer verpligt het Vio van den oogst aan den Sultan af te staan; thans trekt het Gouvernement de voordeelen dier inning, bekend onder den naam van dtakat. Eene tweede belasting is de pitrak, bestaande in de heffing van een gantang rijst per hoofd, doch in sommige landschappen wordt deze aan de priesters opgebragt.

(2) Naar aanleiding van de hieruit voortgevloeide voorstellen, en vermits de achteruitgang van den aan-maak voornamelijk werd geweten aan de onvoldoende betaling, is in Augustus 4801 onder nadere en sedert verleende goedkeuring des Konings, de aan de zoutmakers toegekende belooning verhoogd tot f 10 per koijan. Tot dusver was de betaling voor die hoeveelheid te Boender f 3,65 , te Sumanap f 4,165, te Grissee f 5 en te Tanara f 5,50,

Met het doel om ook de hoedanigheid van het zout te verbeteren, werd tevens, bij wijze van proef, voor enkele pannen de bereiding bevolen op de elders gebruikelijke wijze.

toen de aanmaak op 25 000 koijans was vastgesteld, beliep deze achtereenvolgens 17268, 29905 en 15 8865/e koijangs. (1)

De meerdere aanmaak dan in 1859, ten bedrage van ruim 9354 koijans, vond nage-noeg uitsluitend plaats op Madura, waar, door de invoering, bij wijze van proef, van eenige bij boven bedoeld onderzoek wenschelijk gebleken verbeteringen, de voorloopige in-dienst-stelling van meer opzigtvoerend personeel en de uitbreiding van het aantal pannen, ruim 8980 koijans meer werden verkregen, waarvan te Sumanap alleen 7438 koijans, (2)

De vermeerdering van het personeel bij de aanmaakplaats te Grissee, waarvan in het vorig Verslag, bladz. 9 1 , melding is gemaakt, werd op 's Konings magtiging door den Gou-verneur-Generaal vastgesteld, bij een besluit van 20 Maart 1860 (Indisch Staatsblad n°. 31).

Het debiet van zout op Java en Madura bleef bij voortduring toenemend. Blijkens het volgend vijfjarig overzigt bedroeg het in dit jaar ruim 40424/30 koijans meer dan in 1859; gevende eene meerdere ontvangst van f 95 883,12. In 1859, toen de vermeerdering van debiet in het geheel ruim 717 koijans beliep, werd slechts in twee gewesten (Batavia en Soerabija) eene vermindering van te zamen ruim 1173/30 koijans waargenomen. In 1860 was dit met zeven residentien het geval, en wel met Batavia, Cheribon, Pekalongan, Samarang, J a p a r a , Rembang en Bezoekie, voor te zamen ruim 1567/30 koijans.

Zoutdebiet op Java en Madura in de jaren 1856 tot en met 1860.

Jaren.

1856 1857

1858 . . . 1859 .

1860 (3)

Hoeveelheid.

Koijans.

/ 2 0 832^

21 423 22 823 23 540 23 945

Pikols.

-9,2/32

3 % 45/

* ' 3 2

91 9/3 2 Q 2 1 / ö /32

Geldswaarde.

f 3 976 919,09 4 132 187,008 4 364 444,79 4 534 862,725 4 630 745,845

De uitvoer naar de buitenbezittingen overtrof dien der vier laatste jaren en beliep 570621/30

koijans, waarvan 542021/3O koijans voor gouvernements- en het overige voor particuliere rekening.

De voorraad zout op Java en Madura bereikte bij het eind van het j a a r evenmin als in de beide voorgaande jaren het daarvoor vastgestelde cijfer van 100 000 koijans ; er was slechts aanwezig: 73 697 koijans en 1924/32 pikols, waarvan 62 975 koijans en 9 pikols in de hoofddepôts en het overige in de verkooppakhuizen. In de jaren 1856 tot en met 1859 bedroeg de voorraad op 31 December achtereenvolgens: 111528, 110 95022/,n, 92 7637/30 en 76 8257/30 koijans.

(») De oogst van 1861 is uit hoofde van zware regens zeer ongunstig geweest; hij beliep niet meer dan nagenoeg 6000 koijans. Ter voorkoming van gebrek bij den door toenemend debiet en minderen aanmaak steeds afnemenden voorraad, is dan ook in den aanvang van 1862 besloten tot het op nieuw in werking brengen van in vroeger jaren opgeheven aanmaakplaatsen en tot het ontbieden voor gouvernementsrekening door tusschenkomst der Jïederlandsche Handelmaatschappij, van eene aanzienlijke hoeveelheid zout uit Siam. Dien ten gevolge is te Bangkok een contract gesloten voor de levering van 400 000 pikols , welke levering in February 1863 geheel moet zijn afgeloopen, Vergelijk overigens, ook voor de uitzending van Engeisch geraffineerd zout, § 16 der Memorie van Beantwoording betreffende het wets-ontwerp op het batig slot van 1859 (zitting 1861/62, n°. XLIV).

(2) Zoo als reeds in 't vorig Verslag is aangeteekend, is in 't laatst van 1861 magtiging verleend tot eene vaste vermeerdering van het personeel bij de aanmaakplaatsen op Madura.

;3; In 1861 bedroeg het debiet 25 9.81t>koijans en 7!8/33 pikols, ter waarde van f 5 031 931,191/3.

25 . / a /

De in 't vorig jaar beproefde zoutwinning in het distriet Likoepang (Menado) werd dit j a a r door aanhoudende regens geheel onmogelijk gemaakt.

Ter betere beteugeling van den verboden aanmaak van zout werden door eene ver-zwaring der daarop gestelde straffen maatregelen genomen bij de ordonnantie van 25 Junij 1860 [Indisch Staatsblad n°. 56).

Ten slotte kan hier nog worden vermeld een Indisch besluit van 12 Mei dezes j a a r s , houdende afwijzing van het door een particulieren ondernemer gedaan verzoek, om een contract met hem aan te gaan voor eene verbeterde wijze van zoutbereiding aan de zuidkust van J a v a , waarvan de hoofdvoorwaarde zou zijn de jaarlijksehe aanmaak op een door den adressant aan te wijzen plaats aan het zuider-zeestrand van 8000 koijans zout, af te leveren aan het Gouvernement in de nabijheid van de aanmaakplaats, tegen f 50 de koijan. In het verzoek werd' niet getreden, ook omdat de overeenkomst op die voorwaarden niet in 's lands geldelijk belang werd geacht. (1)

d. Land- en mijnbouw.

Over deze onderwerpen wordt gehandeld in hoofdstuk N van dit Verslag, e. Handel op Java.

De handel op Japan bepaalde zich ook dit jaar tot de afdoening, voor zooveel mogelijk, van de nog loopendo zaken.

I I I . LAXDSGEBOUWEX EN WATEESTAAT.

Het reglement voor het beheer en toezigt bij den waterstaat tn 's lands burgerlijke openbare werken [Indisch Staatsblad 1829 n°. 21) is ook in het jaar 1860 in werking-gebleven. Daar waar ambtenaren van den waterstaat bescheiden waren, hadden dus deze de administratie der werken, en elders, waar noch opzigters, noch ingenieurs aan-wezig waren , berustte dat beheer bij de plaatselijke overheid.

De reeds meermalen betoogde noodzakelijkheid eener vermeerdering van het technisch personeel deed zich al meer en meer gevoelen, vooral in verband met de in verschillende gewesten bestaande behoefte aan de daarstelling van belangrijke waterwerken in het be-lang van den landbouw.

In het belang eener spoedige voorziening werd uit dien hoofde, in afwachting eener in overweging zijnde uitbreiding van het personeel (2), op voorstel van den directeur der burgerlijke openbare werken, besloten tot de tijdelijke in-dienst-stelling van eenige niet in 's lands dienst zijnde deskundigen, tot het doen van opnamen en onderzoekingen nopens eene opdamming en afleiding der Loessie-rivier, tot het basproeijen van een groot gedeelte der afdeeling Grobogan (Samarang), en den aanleg van een kanaal uit de Soe-rabaijasche rivier, van Gembong naar Bambe. Ook werden tijdelijke maatregelen geno-men voor het doen van eenige belangrijke opnageno-men in Batavia, Banjoemas en Krawang.

In de behoefte aan opzigters bij dezen tak van dienst kan steeds naar wensch worden voorzien; minder was dit het geval met de Europesche ambachtsbazen, zoodat op nieuw uitzending uit Nederland werd verzocht van ambachtslieden, geschikt om later als bazen te worden te werk gesteld (3), zoowel tot aanvulling van opengevallen plaatsen, als

om-(t) Naar aanleiding van een sedert hier te lande ingekomen verzoet om uitsluitende concessie voor eene verbeterde wijze van zoutbereiding op Java, is in April 1802 met den Gouverneur-Generaal in overleg getreden nopens de wenschelijkheid eener wijziging van het bestaande monopolie-stelsel, en nopens de middelen die daarvoor zouden kunnen in aanmerking komen.

(2) Sedert is in de tweede helft van 1861 en in den aanvang van 1862 achtervolgeiijk eene vermeerdering toegestaan, zoodat de formatie thans voorloopig is vastgesteld als volgt : 1 inpecteur en chef, be.ast met de directie der burgerlijke openbare werken, 2 hoofdingenieurs, 29 ingenieurs en 18 adspirant-ingenieurs, mits-gaders 40 opzigters en 15 élève-opzigters. daaronder ook begrepen de 3 ingenieurs en 5 opzigters, krachtens eene vroeger verleende raagtiging (zie •/ Zeemagt", g 4 i) tijdelijk en achtereenvolgens in dienst te stellen speciaal voor den opbouw van lichttorens. Deze speciale en tijdelijke uitbreiding zal dien ten gevolge als eene vaste vermeerdering worden beschouwd, en de uitgaven ter zake, welke tot dusver moesten bestreden worden uit de fondsen voor den bouw der torens beschikbaar gesteld, zullen voortaan strekken tot verhooging van het cijfer voor het waterstaats-personeel.

Het niet technische personeel bestaat thans, mot inbegrip der in 1860 en in 1861 toegestane vermeerde-ringen, , uit : 1 hoofdcommies, 2 eerste, 3 tweede en 4 derde commiesen.

(3) Aan deze aanvrage is sedert voldaan. De laatsten der 11 uitgezondenen zijn in den aanvang van 1862 vertrokken.

dat tot dusver nimmer over een voldoend aantal had kunnen worden beschikt. Op een een paar uitzonderingen n a , gaven zij bij voortduring redenen tot tevredenheid. (1)

De voornaamste der in 1860 voltooide, voortgezette of ondernomen (on nog niet vol-tooide) werken, zijn vermeld in bijlage lit. L van dit Verslag.

Gedurende 1860 werden voor openbare werken, met uitzondering van die van mili-tairen a a r d , aan gereed geld en als geld waardig bedrag van materialen, uit 's lands voorraad beschikbaar gesteld de volgende sommen.

Te zamen.

Voor civile gebouwen

„ waterstaatswerken in het algemeen belang.

» brandspuiten, zaagmolens en steenbakkerijen

» bakens, verkenningsteekens enz. . ' . • •

» bouw- en waterstaatswerken met de cultures in verband staande

>i gebouwen in het belang van : de pepercultuur

den aankap van hout de koffij-cultuur

» specerij-cultuur • • •

» suikercultuur n indigo-cultuur n thee-cultuur

» kaneelcultuur

Voor gebouwen tot opberging van z o u t . . • • ,, gebouwen en werken in het belang der

gou-vernements-steenkolenontginning op Borneo

„ gebouwen en werken behoorende tot : het marine-etablissement te Soerabaija . . het marine-etablissement op Onrust . de fabriek voor de marine en het stoom-wezen te Soerabaija

« diverse :

indemniteiten voor huishuur, en huur van bureau-localen f 71440,00 inkoop van materialen enz. 83 063,155

1 538 745,85 1 322 417,09 8 572,58«

96 967,56 206 801,39

5 401,00 600,00 3 57 667,40

4 402,00 30,00 27 848,02

8 232,04 11339,00 ;

i

172 575,17 ! 5 599,00

225 000,00 C5 256,00 7 040,00

154 503,155

Totaal f 4 019 000,26

249 995,345 184 228,755 5 118,835 28 205,00 10 974,00

25,00 85,00 12 074,00

1 000,00 20,00

f 1788 741,695 1506 645,845 13 691,42 125 172,56 217 778,39

5 426,00 685,00 169 741,40 5 402,00 50,00 452,00

96,00 506,00 19 168,88

156,00

30 500,00 10 705,00 2 334,00

28 300,02 8 328,04 11 845,00 191 744,05 5 755,00

255 500,00 75 961,00 9 374,00

154 503,15;

f 555 644,315 f 4 574 644,575

(!) Voor de in 1800 genomen maatregelen ter bevordering van de amtachtsmjverheid in Indie wordt verwezen naar <k JledJliBgen * hoofdstuk I, afdeeling;I hiervóór. Over de verkrijging van artaders 1», 's lands werken wordt gehandeld in hoofdstuk C . afdeeling IV g 2.

Van die sommen waren bestemd :

b. voor zware herstellingen en vernieuwingen bij den aanvang van het j a a r of in 1859 toege-staan, en voortzetting van in vroegere jaren

c. voor in den loop van het jaar toegestane zware herstellingen en vernieuwingen, nieuwe werken en voortzetting van onderhanden werken . .

Te zamen . . . .

Gereed geld.

f 384 094,00

1 732 758,585

1 747 614,52 154 503,155

f 4 019 000,26

!

Materialen.

f 37 912,00

256 945,835

260 786,48

f 555 644,315

Te zamen.

f 422 006,00

1 989 734,42

2 008 401,00 154 503,155

f 4 574 644,575

Over de verschillende waterstaats-afdeelingen waren deze sommen verdeeld als volgt:

lste waterstaats-afdeeling 2de » 3de » 4de » 5 de « 6 de » 7de » 8ste » in het algemeen

Gereed geld.

f 1097 243,295 472 118,555 518 135,56 867 508,905 370 413,925 167 948,98 166 552,87 204 575,015 154 503,155

f 4 019 000,26

Materialen.

183 901,89 31877,725 120183,225 122 112,40

16 909,105 15 215,90 17 057,94 48 386,13

555 644,31;

Te

f 1281145,185 503 996,28 638 318,785 989 621,305 387 323,03 183 164,88 183 610,81 252 961,145 154 503,155

f 4 574 644,575

Tn d e j a r e n 1856 tot en m e t 1859 w e r d a c h t e r e e n v o l g e n s b e s c h i k b a a r gesteld een t o t a a l

(1) Zie het Verslag over dat jaar, bladz. 38.

(1) Zie het Verslag over dat jaar, bladz. 38.

In document BIBLIOTHEEK KITLV 0154 2784 (pagina 96-177)