• No results found

In 2000 werd een meta-analyse verricht die aangaf dat er een 8% toename in 2- en 5-jaars overleving werd waargenomen door het toevoegen van chemotherapie aan radiotherapie voor een plaveiselcelcarcinoom van het hoofd- halsgebied, op voorwaarde van synchroniciteit van beide behandelingsmodaliteiten.1 Sinds die tijd wordt concomitante cisplatine chemo-

radiotherapie (CRT) toegepast als primaire therapie voor plaveiselcel carcinomen van een vergevorderd stadium2,3, en als adjuvante therapie na chirurgie in geval van hoogrisico

maligniteiten4. Verschillende studies werden verricht om de fysieke tolerantie van een aantal

cisplatine chemoradiatie protocollen te boordelen, zoals lage dosis cisplatine CRT (cisplatine 6-10 mg/m2 dagelijks)5,6, intermediaire dosis cisplatine CRT (cisplatine 20 mg/m2 dagelijks

gedurende 1-2 weken of 40 mg/m2 wekelijks)3,7,8 en hoge dosis cisplatine CRT (cisplatine

100-150 mg/m2 wekelijks)3,4,9. Hierbij werden acute bijwerkingen met incidenties van 40%

tot 89% waargenomen. Een consensus met betrekking tot het optimale behandelschema werd nog niet bereikt.

Het is algemeen bekend dat cisplatine chemotherapie een meestal irreversibele perceptieve slechthorendheid veroorzaakt, die groter is bij hogere frequenties en toeneemt met de cisplatine dosis-intensiteit.10,11 Radiotherapie van het hoofd- halsgebied veroorzaakt een 49%

incidentie van gehoorverlies direct na therapie en een 55% incidentie van gehoorverlies 2 tot 8 jaar na behandeling.12-14 Desalniettemin is precieze informatie over slechthorendheid

tijdens of door concomitante cisplatine CRT zeldzaam.

De eerste studie van dit proefschrift beschrijft een prospectieve beoordeling van slecht- horendheid in patiënten met een plaveiselcelcarcinoom van het hoofd- halsgebied, die werden betrokken in een fase II (en deels fase III) trial voor een behandeling met intra- arterieel toegediend hoge dosis cisplatine chemoradiatie (CRT-IA of acronym Radplat, 4 infusies cisplatine 150 mg/m2, RT 70 Gy) met intraveneus toegediend natrium thiosulfaat

om het cisplatine te neutraliseren (Hoofdstuk 1). Na behandeling komen 23% van de oren

in aanmerking voor een hoortoestel. De multivariabele analyse toonde aan dat cumulatieve cisplatine dosis, cumulatieve radiotherapie dosis, en jonge leeftijd een positieve relatie hebben met perceptieve slechthorendheid na behandeling. Ook werd geïllustreerd dat patiënten met

met een ongunstig uitgangsgehoor, hetgeen (ten dele) verklaard kan worden door regression- to-the-mean. Dus, jonge patiënten met een goed gehoor lijken gevoeliger voor een grotere gehoordrempel verschuiving door CRT: Hoe meer decibels te verliezen, hoe meer absoluut verlies er optreedt. Echter, in de multivariabele analyse werd bewezen dat een ongunstig uitgangsaudiogram een onafhankelijke voorspeller is voor een relatief ongunstig gehoor na therapie; Patiënten met een preëxistente perceptieve slechthorendheid (zoals presbyacusis) lijken dus gekenmerkt door een minder grote gehoordrempel verschuiving (in dB), maar eindigen desondanks wel met het meest ongunstige gehoor na behandeling (in dB HL).

Met als doel het gehoor na Radplat op voorhand te voorspellen, werd het voorspellingsmodel van hoofdstuk 1 geformuleerd en getest op zijn klinische toepasbaarheid (Hoofdstuk 2). De

formule toonde een sensitiviteit van 77% en een specificiteit van 92%. Echter, tijdens deze studie werden de resultaten van de fase III trial bekend, waarin CRT-IA werd vergeleken met CRT-IV (3 infusies intraveneus cisplatine 100 mg/m2, RT 70 Gy, zonder natrium thiosulfaat).

De eerste analyse toonde geen significant verschil in de 2-jaars loco-regionale controle of overleving. Om die reden werd CRT-IA in ons ziekenhuis tot nadere analyse gestaakt.14 In de

toekomst is het van belang om het voorspellingsmodel te converteren naar cisplatine CRT- IV schema’s. Andere beperkingen van het voorspellingsmodel zijn in dit hoofdstuk in detail beschreven.

Patronen van slechthorendheid door CRT zijn beschreven in hoofdstuk 3. In overeen-

stemming met de literatuur, werd een gradiënt waargenomen van (ultra) hoge naar lage frequenties, met een toenemende cisplatine CRT dosis en met een toenemend preëxistent perceptief gehoorverlies. In onze populatie werd van een aantal oren een gedeeltelijk herstel van het gehoor vastgesteld na therapie. Hoewel dit kan berusten op regression-to-the-mean, is ook werkelijk herstel een reële mogelijkheid. In eerder bestudeerde diermodellen werden elektrofysiologische en histopathologische aanwijzingen gevonden voor haarcel herstel enkele weken na cisplatine infusie.

In dit hoofdstuk werd ook beschreven of cisplatine CRT onbeperkt slechthorendheid kan veroorzaken, of dat er sprake is van een zogenaamd verzadigingseffect (“plateau”). Op 8 kHz en 12.5 kHz werd in geselecteerde patiënten een plateau waargenomen van respectievelijk 80 dB HL en 75 dB HL. Het kan zijn dat dit plateau veroorzaakt werd door de nabijheid van de maximale output van de audiometer op deze frequenties (90 dB HL en 85 dB HL, respectievelijk). Echter, de maximale behandelingsgerelateerde slechthorendheid op 2 kHz en 4 kHz werd geschat op respectievelijk 45 dB HL en 60 dB HL, bij een grotere afstand tot de grenzen van het instrument (respectievelijk 80 dB HL en 85 dB HL).

Hoofdstuk 4 beschrijft slechthorendheid door cisplatine CRT in een fase III trial waarin

cisplatine CRT (CRT-IV, zonder natrium thiosulfaat). Afhankelijk van de criteria die werden gebruikt voor ototoxicteit, werd een verschil in slechthorendheid tussen CRT-IA en CRT-IV vastgesteld. Na CRT-IA kwamen minder oren in aanmerking voor een hoortoestel dan na CRT-IV (36% versus 49%) en in onze multivariante analyse werd het ongunstige effect van cisplatine op het gehoor in CRT-IV groter bevonden dan in CRT-IA. Dit kan worden verklaard door een beschermend effect van het natrium thiosulfaat op het gehoor in CRT-IA, zoals ook eerder beschreven werd in diermodellen. Echter, de incidentie van slechthorendheid uitgedrukt in CTCAEv3.0 criteria was gelijk voor CRT-IA en CRT-IV.

Uit onze studie blijkt dat CTCAE graad 2 en 3 te breed gedefinieerd zijn om een subtiel verschil tussen verschillende behandelingsmodaliteiten te kunnen vaststellen. Bovendien is het van belang om de criteria die worden gebruikt om slechthorendheid vast te stellen overeen komen met situaties die voor de patiënt herkenbaar zijn, zoals spraakverstaan in ruis (PTA 1- 2-4 kHz) en het beluisteren van hoge tonen in de natuur en in muziek (PTA 8-10-12.5 kHz). In het algemeen geldt dat een uitgangsaudiogram van groot belang is. Andere aanbevelingen voor het opstellen van ototoxicteit criteria werden in dit hoofdstuk beschreven.

Tot slot werd in hoofdstuk 5 het gehoorverlies ten gevolge van lage dosis cisplatine CRT

(dagelijks cisplatine 6 mg/m2, 20-25 dagen, RT 70 Gy) bepaald en vergeleken met hoge dosis

cisplatine CRT (CRT-IA en CRT-IV). In lage dosis cisplatine CRT was de totale incidentie van slechthorendheid 31% (CTCAEv3.0 in audiogrammen tot 8 kHz) en 5% van de oren kwam ten gevolge van therapie in aanmerking voor een hoortoestel. Dit in vergelijking met een overall incidentie in hoge dosis cisplatine CRT van 78%. De conclusie is dan ook dat lage dosis cisplatine CRT een relatief veilige behandeling is met betrekking tot ototoxiciteit.