• No results found

Gegevens Aantalsmonitoring

De aantalsmonitoring is gericht op het verkrijgen van trends in aantallen van de soorten die onder de hiervoor genoemde meetdoelen vallen.

Dagactieve zoogdieren worden tegelijk met broedvogels geteld in een deel van de telgebieden van het broedvogelmeetnet (BMP) door vrijwilligers van Sovon. Dit betreft tellingen in circa tweeduizend vaste meetlocaties van circa 50–200 hectare groot, die in het voorjaar meerdere keren worden bezocht. Alleen voor konijn, haas, ree, vos, eekhoorn, egel en muskusrat resulteren deze tellingen in voldoende betrouwbare aantalstrends. Voor andere soorten zijn de gegevens alleen geschikt voor het in kaart brengen van de verspreiding.

Voor konijnen zijn er tevens tellingen in de duinen, uitgevoerd door terreinbeheerders. Tijdens inspectierondes in de avonduren in voor- en najaar worden vanuit de auto op circa 250 vaste routes konijnen geteld die zichtbaar zijn in het licht van de koplampen.

Het onderzoek naar de hazelmuis betreft tellingen van de nestjes die deze dieren in de zomer en het najaar maken in de randen van structuurrijke bossen van Zuid-Limburg. Deze tellingen worden uitgevoerd door vrijwilligers van de Zoogdiervereniging in circa 50 vaste bosrand-transecten. Het gehele bekende verspreidingsgebied van deze soort wordt daarmee geïnventariseerd.

Verspreidingsonderzoek

Het verspreidingsonderzoek is gericht op het vaststellen van trends in de aan- of

afwezigheid van de soorten op km-hokniveau. Het actuele leefgebied van de HR soorten dient gerapporteerd te worden op het niveau van 10 x 10 km. Het vaststellen van de afwezigheid van een soort in een 10 x 10 km-hok is alleen mogelijk wanneer een gestandaardiseerd protocol is gevolgd.

De verspreiding van (spits)muizen wordt onderzocht met behulp van braakballen van uilen. Daarbij wordt vooral gebruik gemaakt van braakballen van kerkuilen, omdat deze in het gehele land voorkomen en geen duidelijke voorkeur vertonen voor (spits)muizensoorten. Braakballen worden op een groot aantal locaties in het land verzameld, waarna

vrijwilligers van de Zoogdiervereniging deze pluizen en de in de braakballen aanwezige schedelresten tot op soort determineren.

De verspreiding van otter en bever wordt onderzocht door vrijwilligers van de otter- en beverwerkgroep CaLutra in samenwerking met de waterschappen. Medewerkers van waterschappen geven eens per jaar de actuele verspreiding van de bever door aan de Zoogdiervereniging, evenals meldingen als er voor het eerst in een gebied sporen van otter worden aangetroffen. Waarnemers van CaLutra onderzoeken vervolgens de locatie nader op de aanwezigheid van de otter of sporen die daarop duiden (uitwerpselen e.d.). Voor de noordse woelmuis is door de provincies Zuid-Holland en Friesland met een eDNA techniek onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van deze soort in (vooral) de Natura 2000 gebieden. Het is de verwachting dat de provincies Zeeland en Noord-Holland zich hier binnenkort bij zullen aansluiten.

De verspreiding van bunzing en boommarter wordt vanaf 2016 onderzocht met behulp van cameravallen. De cameravallen worden steeds een aantal weken op potentieel voor deze soorten geschikte locaties geplaatst. Dankzij sensoren worden automatisch foto’s gemaakt van passerende dieren, niet alleen van bunzing en boommarter, maar ook van andere soorten. Ook alle overige waarnemingen uit de NDFF en eventuele andere data-bronnen worden gebruikt bij het bepalen van de verspreiding van deze soorten. Kaarten van de voortgang van het verspreidingsonderzoek van de HR-soorten zijn aan het einde van dit hoofdstuk opgenomen.

Nadere informatie over de veldwerkmethoden is te vinden in veldwerkhandleidingen (zie Links).

Gegevensverwerking

Bij de verwerking van de gegevens wordt gecontroleerd op consistentie, volledigheid, betrouwbaarheid, representativiteit en mogelijke vertekening daardoor. Bij de dagactieve zoogdieren wordt gecorrigeerd voor mogelijke vertekening als gevolg van over- of onderbemonstering van bepaalde fysisch geografische regio’s.

Aantalsgegevens worden jaarlijks geanalyseerd, waarbij jaarcijfers en trends per soort berekend worden met behulp van het statistisch programma TRIM. De belangrijkste jaarcijfers en trends worden gepubliceerd op het Compendium voor de Leefomgeving (zie Links). Trendgegevens van de dagactieve zoogdieren zijn beschikbaar vanaf 1994 (vos, ree, egel, muskusrat), 1996 (eekhoorn) of 1997 (haas en konijn). Voor de duinkonijnen zijn er trends vanaf 1984 en voor de hazelmuis vanaf 1992.

Het verspreidingsonderzoek is gericht op het vaststellen van trends in de aan- of

afwezigheid van de soorten op km-hokniveau. Tevens worden de inventarisatiegegevens van de HR bijlage II & IV-soorten verwerkt tot verspreidingskaarten per HR-verslagperiode op 10 x 10 km-hokniveau. Verspreidingstrends worden veelal berekend met behulp van o.a. occupancy-modellen, waarbij – voor zover mogelijk – rekening wordt gehouden met trefkansen en waarnemersinspanning. Dergelijke trends zijn beschikbaar voor elf soorten muizen, waaronder noordse woelmuis, vanaf 1995, voor otter vanaf 2003 en voor de bever vanaf 1993. Voor bunzing en boommarter zijn nog geen verspreidingstrends beschikbaar.

Soorten

In het meetprogramma zijn niet alle landzoogdieren opgenomen, maar ligt de nadruk op soorten met een vermelding op bijlage II, IV en V van de Habitatrichtlijn waarvoor geen monitoring buiten het NEM plaats vindt. Daarbij is aantalsmonitoring niet altijd mogelijk vanwege de zeldzaamheid en/of de verborgen levenswijze van de soorten. Naast de HR-soorten zijn ook typische soorten opgenomen in het meetprogramma. Met het meetpro gramma worden bovendien ook gegevens verzameld voor diverse soorten zonder beleidsstatus.

Natura 2000-gebieden

Voor bever en noordse woelmuis zijn Natura 2000-gebieden aangewezen (20 voor elk). Hiervoor kunnen (nog) geen trends per gebied worden bepaald.

Voortgang 2018