Dit weze voldoende over hunnen inhoud, want 't bezonderste voor ons, is dat zij
alle twee in 't Vlaamsch opgesteld zijn
(3). In 't bezigen dier taal echter en steekt niets
wonderlijks, lijk Mirot het betuigt; immers die stukken moeten dienen voor 't vlakke
land van Vlaanderen, waar er gewis velen waren die geen fransch en kenden, of
ten minsten niet wel genoeg. Ik laat hier op kant het grondig onderzoek of die stukken
wel echt zijn; dit zou ons te verre brengen zonder van groot nut te zijn, daar er, lijk
steller het ook getuigt, niets in en is dat over hunne echtheid ernstig kan doen
twijfelen of dat ten minste niet redelijk en kan uitgeleid worden
(4). 'k Wilde alleenlijk
nog een woordeken reppen van den opsteller.
Boeksteller is van meeninge, dat het een vlaming is uit het gevolg van den hertog;
terwijl de hertog toen bij den koning was. Die man vlaamsch kennende, zou alzoo
bij toeval, met dit werk belast geweest zijn. Bijgevolge 'n zou men in de kanselrij
ofte het Landsboekhouderschap van
(1) Voor dien strijd ziet KERVYN DELETTENHOVE: ‘La Flandre sous les ducs de Bourgogne’. Bd. I bl. 1 en vgd. Schrijver spreekt van die handmaren niet, maar wel van 't gene er toe aanleiding gaf, te weten de vredebesprekinge van Doornik. Ziet bl. 20.
(2) Beide stukken waren reeds gedrukt geweest in ‘De rekeningen der stad Gendt. Tijdvak van Artevelde’. Gent, 1893, bl. 493-495, 496-497.
(3) De eerste brief, bestaat ook in 't fransch; de tweede niet. Is 't fransch ervan verloren? 't En is niet onwaarschijnlijk.
(4) Wie dit breedvoeriger wilt hebben, zie gemelde bijdrage en bezonderlijk wat er gezeid wordt van 't oorkondmerk ofte zegel in 't tweede stuk.
Frankrijk geenen oorkondsteller gehad hebben die te zorgen had voor vlaamsche
opstellen. Het weze ons toegelaten hierover te twijfelen. 't Is waar, de bewijsreden
door Mirot getrokken uit den naam van den ondergeteekenden handvestboeker
komt als waarschijnlijk voor. Meer dan eens nochtans zijn Vlaamsche stukken uit
Frankrijk herwaard gekomen, later te weten; en in 't vlaamsch om dezelfde reden
van hierboven, dit is omdeswille hunner bestemminge. 't Is 't geval, b.v. onder
Lodewijk den XIV
e, die zeker geen vriend van onze taal en was en die nochtans ‘in
't castel van Versailles den twee en twintigsten Maerte 1647’ een bevel teekende
in 't Vlaamsch opgesteld
(1). Daarom ook 'n meenen we het niet onwaarschijnlijk dat
er bestendig in 't fransch Landsboekhouderschap vlaamschkennende oorkondstellers
waren, om Vlaamsche stukken op te stellen; hetgeen niet zelden gebeuren 'n moest,
ingezien de menigvuldige betrekkingen van ons land met den koning van Frankrijk,
bijzonderlijk binst het leenroerig tijdvak. Vooralsnu, zijn bovenstaande 2 stukken
het oudstbekende bewijs, zegt boeksteller, van 't gebruik van 't Vlaamsch in het
Landsboekhouderschap van Frankrijk.
Hier dus ligt een bewijs van 't gebruik van 't Vlaamsch, bij onze zuiderburen, in
ambtelijke stukken van 't hof met betrekking op Vlaanderen. Bij ons nu vinden we
reeds 150 jaar vroeger dergelijke stukken in 't Fransch opgesteld. Zoo, naar Le
Glay
(2), is de oudstgekende fransche oorkonde (zelfs vóór er in Frankrijk fransche
waren) een stuk te Kortrijk gemaakt, van Joanna, gravin van Vlaanderen,
(1) Ziet ‘La langue flamande en France depuis les temps les plus reculés jusqu'à nos jours’ door LOD. DEHACKER. Gent, Siffer. ZietBiekorf IV, bl. 333.
(2) LEGLAY,Recherches sur les premiers actes publics rédigés en français. Lille, 1857 bl. 18-19 waar hij daarvan een afdruk geeft. Ziet de oorkondschap ervan bij WAUTERS.Table
chronologique des diplômes et chartes imprimés concernant l'histoire de Belgique, III bl. 558. Vgl. FUNCK-BRENTANO,Philippe le Bel en Flandre, Paris 1897, bl. 20. Dit werk nochtans, niettegenstaande zijne groote weerde, verdient wel de beoordeeling van WILLEM DEMAREZ
inDeutsche Litteraturzeitung, 1899 bl. 630, namelijk dat het vooruit en vooral eene ophemeling is van Flips den Schoone.
ten behoeve van Mahaut, Vrouw van Tenremonde (Dendermonde). Zij dagteekent
van 23
nin Hooimaand 1221. Hgl. Pirenne
(1)zegt dat in de XIII
eeeuw, bijna al de
keuren, van de graven voortkomende, in 't fransch zijn, en hij geeft als oudste
gekende fransche keure (bl. 310) niet deze van 1221, maar eene der stad Dowaai
in 1204. Zoo hadden we sedertdien dus het fransch, in stede van 't latijn als
ambtelijke taal in Vlaanderen. Is dit te verwonderen? Neen, want wie was er grave?
Zonder van Flips van Elzaten te spreken die, naar Pirenne (bl. 306) Franschman
was in opvoeding, ('t geen echter te betwisten valt ingezien zijn vader dweersdeure
Duitschman was), hebben wij Boudewijn den VII
een Boudewijn den IX
e, beiden
Walen van oorsprong; Joanna en Machriete, dezes kinderen, die te Parijs wierden
opgevoed; Gwijde van Dampierre en zijn gezin die ook franschsprekenden waren
(2);
geen wonder dus dat zij liefst het fransch in hunne handstukken gebruikten; te meer
omdat vele edellieden, ja zelfs veel rijke burgers, in dezelfde gesteltenis waren. Dit
laatste zeggen Kurth, Funck-Brentano en Pirenne. Hier echter meenen wij te moeten
opmerken dat Funck-Brentano, naar onze meeninge, Vlaanderen, in 't algemeen,
wat al te fransch maakt; ook dat het hem kwalijk af komt van b.v., - zonder nader
onderzoek Le Glay 's woorden overdrukkende - te zeggen ‘dat het in Vlaanderen
is, en door den wil der gravin Joanna,conforme en cela sans doute (!) au vaeu
populaire, dat het Fransch eerst wetstaal wierd
(3).’ Dat het daar de wil was van
Joanna, dat hebben wij hooger als verstaanbaar aangenomen; maar dat het daar
de wensch van het volk geweest is, ten minste van het grootste deel, dat durven
wij betwisten. Hgl. Pirenne zelve, wiens algemeene stelling winnen zou bij 't involgen
van Funck-Brentano, zegt op bl. 311 van zijn bovengemeld werk: ‘Malgré son
extraordinaire diffusion dans la noblesse,
(1) Histoire de Belgique, 1900, bl. 307. (2) Aldaar, bl. 306.