• No results found

ordinatievoorbewerking van gegevens

fout 2: een index scoort voor monsters, die bij post-classificatie kwalitatief beter of

9 Zeldzaamheid als waarderingsmaat

9.2 Sloten en beken: uiten de verschillen zich in zeldzaamheid?

9.5.1 Gebruik van zeldzaamheid voor natuurwaardering

Zeldzame soorten kunnen goed gebruikt worden voor de waardering van de natuur van wateren. In beken zal het gebruik van zeldzame soorten gemakkelijker zijn omdat er meer zeldzame soorten voorkomen dan in sloten maar ook in sloten is er een redelijk aantal aanwezig. Het gebruik van algemene soorten voor typegerichte beoordeling zoals dat binnen de Kaderrichtlijn water gewenst is, is niet geschikt. Het is namelijk gebleken dat deze soorten niet specifiek zijn voor een watertype en dezelfde soorten zowel in sloten als in beken voorkomen. Vanaf de klasse vrij zeldzaam is er al een redelijk aantal soorten dat specifiek is voor sloten dan wel beken. Er zijn ook zeldzame soorten die in beide watertypen voorkomen. Dit zijn waarschijnlijk soorten die niet zeldzaam zijn vanwege hun gebondenheid aan een specifiek watertype of milieu-omstandigheid maar soorten die of van nature altijd in lage aantallen voorkomen of soorten die zeer kritisch zijn wat betreft waterkwaliteit en daar zowel in sloten als in beken door achteruit gegaan zijn.

Als naar de verdeling van de zeldzame soorten over de cenotypen gekeken wordt, is gebleken dat het totale aantal zeldzame soorten per cenotype niet zoveel zegt, omdat dit sterk afhankelijk is van het aantal monsters in het cenotype. Het beschouwen van het gemiddeld aantal zeldzame soorten per monster in een cenotype geeft een veel beter beeld. Ondanks dat deze aantallen laag zijn en dicht bij elkaar liggen komen hierin wel verschillen naar voren. Deze verschillen zijn voor de sloten duidelijk te relateren aan natuurlijke omstandigheden. Ook in beken is dit het geval maar hier geldt dat een extreem hoog aantal zeldzame soorten vaak ook gerelateerd is aan bijzondere typologische omstandigheden zoals een hoge stroomsnelheid. Natuurlijke beken zonder verdere bijzondere omstandigheden hebben een gemiddeld aantal zeldzame soorten tussen 1 en 2.5. Verstoorde beken (organisch belast of morfologisch aangetast) hebben duidelijk een lager aantal zeldzame soorten (minder dan 1 soort per monster).

In dit onderzoek is slechts gekeken naar het aantal zeldzame soorten per cenotype. Hierbij zijn de drie klassen vrij zeldzaam, zeldzaam en zeer zeldzaam samengevoegd. Dit is gebeurd op basis van de resultaten in paragraaf 1.2 waaruit bleek dat binnen deze klassen verschillen zichtbaar zijn tussen watertypen. Het samenvoegen van de klassen levert als voordeel dat de aantallen groter worden en de verschillen daardoor duidelijker naar voren komen. Dit is nodig, omdat het gemiddeld aantal zeldzame soorten per monster laag ligt. Een nadeel is echter dat geen specifieke waarde gehecht kan worden aan de mate van zeldzaamheid van de soorten. Een analyse waarin alle klassen afzonderlijk gewogen worden geeft meer detail. Het meenemen van de algemene klassen lijkt niet echt zinvol, aangezien deze soorten toch overal kunnen voorkomen.

De regressie-analyses hebben eveneens aangetoond dat er een verband is tussen zowel het aantal als de fractie zeldzame soorten in een monster en de

met elkaar gecorreleerd. Voor voorspelling van het aantal zeldzame soorten is het opnemen van de variabelen dwarsprofiel natuurlijk (+), pH (-), chloridegehalte (-), EGV (-) en nitraat (-) voldoende. Voor het voorspellen van de fractie zeldzame soorten zouden daar nog bij komen de variabelen breedte (-) en ammonium (-). Voor sloten zijn de belangrijkste variabelen: klei (-), EGV (-), totaal stikstof (-), waterinlaat (-), functie natuur (+), kwel (+), veen (+), zand (+) en droogval (+). Hieruit blijkt dat ook in sloten duidelijk de verstoringsfactoren en de factoren die samenhangen met natuurlijkheid naar voren komen als variabelen die het aantal en de fractie zeldzame soorten respectievelijk negatief en positief beïnvloeden.

Met de variabelen totaal stikstof (-), klei (-) en functie natuur (+) kan het aantal zeldzame soorten voorspeld worden. Voor de fractie zeldzame soorten zijn dit de variabelen drijvende vegetatie (-), functie natuur (+), kwel (+) en totaal stikstof (-). Voor zowel de sloten als de beken geldt dat voor voorspelling van het aantal zeldzame soorten minder variabelen nodig zijn dan voor voorspelling van de fractie zeldzame soorten. Dit betekent dat het aantal zeldzame soorten een betere maat is om te gebruiken.

Uit zowel de analyse van de cenotypen van sloten en beken als de regressie-analyse komt naar voren dat er een relatie is tussen factoren die in relatie staan tot de mate van natuurlijkheid en het aantal zeldzame soorten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het gebruik van zeldzame soorten waardevol is voor het beoordelen van de natuurwaarde van sloten en beken.

9.5.2 Bemonstering

Zeldzame soorten komen vaak voor in lage abundanties. Uit de analyses is gebleken dat het aantal zeldzame soorten dat in beken en sloten gevonden is, laag is. Voor het gebruik van zeldzame soorten in beoordeling is een goede bemonstering van een sloot of beek dan ook onontbeerlijk. Het aantal zeldzame soorten dat gevangen wordt is afhankelijk van:

• Het aantal bemonsterde (micro)habitats. Als alle habitats van een sloot of beek worden bemonsterd wordt een beter beeld verkregen van de totale soortensamenstelling en is de kans op het vinden van zeldzame soorten groter;

• De grootte van het monster;

• De spreiding van de monsters over het seizoen. Gedurende bepaalde perioden in het jaar kunnen soorten in diapauze zijn en niet gevonden worden, soorten kunnen te klein zijn om te worden gedetermineerd of soorten kunnen een terrestrisch levensstadium hebben en niet in het water voorkomen.

• De bemonsteringsmethode, bijvoorbeeld de maaswijdte van het net;

• De tijd die genomen wordt om een monster uit te zoeken;

• Het niveau waarop de dieren gedetermineerd worden.

Optimaal is het bemonsteren van alle microhabitats in een sloot of beek in tenminste twee seizoenen (voorjaar en herfst). Hoe meer monsters van een water hoe hoger de kans dat er meer soorten gevonden worden. Door de bemonstering te spreiden over twee seizoenen kan het aantal soorten toenemen doordat niet alle soorten tegelijkertijd aanwezig zijn. In de sloten en bekendataset is ervoor gekozen om niet de seizoenen samen te voegen omdat voor de meeste monsters geen twee seizoenen

aanwezig waren. Niet alle waterbeheerders bemonsteren een water twee keer per jaar. Vooral in de wat oudere gegevens is dit het geval. Tegenwoordig gebeurt het wel meer maar nog steeds niet ieder waterschap doet dit. Aangezien het niet mogelijk is om voor een deel van de dataset twee seizoensmonsters op te tellen en voor het andere deel maar een monster beschikbaar te hebben is ervoor gekozen om alle monsters apart mee te nemen.

Als de monsters gedetailleerd levend worden uitgezocht en alle groepen worden meegenomen en gedetermineerd tot op soort zullen de meeste zeldzame soorten gevonden worden en kan een goed beeld van de situatie verkregen worden.