• No results found

Als gekeken wordt naar het medicatiegebruik van de cliënten, blijkt dat 28 cliënten (48%) medicijnen hebben gebruikt in de afgelopen vier weken. Het type medicatie is divers en valt grofweg onder te verdelen in medicatie die gebruikt wordt voor somatische klachten en/of aandoeningen (bijv. astmamedicatie) en medicatie die gebruikt wordt voor gedragsmatige en/of psychische doeleinden (bijv. antidepressiva). Twaalf cliënten (21%) gebruikten uitsluitend medicatie voor somatische klachten en/of aandoeningen. Tien cliënten (17%) gebruikten uitsluitend medicatie voor gedragsmatige en/of psychische doeleinden. Zes cliënten (10%) gebruikten een combinatie van beide typen medicatie. De gevonden percentages zijn laag in verhouding tot een aantal bestaande prevalentiecijfers op basis van recent onderzoek van Evenhuis (2014). Uit dit onderzoek is bekend dat 42.3% van de mensen met een lichte

verstandelijke beperking medicatie voor hart- en vaatziekten gebruikt en 50.0% gebruik maakt van gedragsmedicatie. Ook onderzoek van De Kuijper e.a. (2010) duidt op een gemiddeld hogere prevalentie van gedragsmedicatie door mensen met een verstandelijke beperking.

3.4 Samenvatting explorerende veldstudie

In de explorerende veldstudie is een groep van 60 cliënten met een lichte verstandelijke beperking/ zwakbegaafdheid en hun begeleiding bevraagd over de betekenis van de zorgboerderij ten aanzien van doelrealisatie, zelfdeterminatie, werktevredenheid, kwaliteit van werkgerelateerder relaties en zorgconsumptie. De resultaten van deze deelstudie worden hier kort samengevat.

De begeleiding beschouwt de zorgboerderij als een vorm van dagbesteding waar mensen met een verstandelijke beperking hun werkvaardigheden en sociale vaardigheden op een beschutte plek kunnen trainen. Cliënten zelf geven aan dat zij op de boerderij komen om te werken en te leren.

Tevens zijn het contact met dieren, buiten kunnen zijn, gezelligheid, zelfstandiger kunnen worden en jezelf kunnen zijn veel genoemde motieven om de boerderij te bezoeken. Volgens de begeleiding dient de boerderij voor deze doelgroep over het algemeen niet het doel van rehabilitatie en/of

behandeling. Dat wil zeggen dat cliënten niet naar de boerderij komen om behandeld te worden voor bijvoorbeeld grensoverschrijdend gedrag en psychiatrische problematiek en/of terugkeer naar de arbeidsmarkt en het ‘gewone leven’ mogelijk te maken. Dit is in lijn met de beleving van cliënten dat zij niet naar de boerderij komen om ‘het thuisfront rust te bieden’ (bijv. ten gevolge van intensieve vormen van grensoverschrijdend gedrag thuis). De begeleiding gaat er minder vaak vanuit dat de cliënt met een lichte verstandelijke beperking tot doel heeft om een opstap naar betaald werk te maken, terwijl dit voor de cliënt wel speelt.

Vooruitgang tijdens het verblijf op de boerderij wordt door de begeleiding gesignaleerd op de domeinen: (1) Fysiek welbevinden, (2) Vaardigheden, (3) Communicatieve en sociale vaardigheden, (4) Gedrag en emotieregulatie, en (5) Persoonlijke groei. Cliënten zelf signaleren vooruitgang op vergelijkbare domeinen met toevoeging van het domein Kennis. Cliënten geven aan dat zij letterlijk nieuwe kennis hebben opgedaan over bijvoorbeeld de hoeveelheid en het type voer dat dieren nodig hebben. Bovendien is er een nuanceverschil zichtbaar tussen cliënten en de begeleiding ten aanzien van groei in de interactie met andere personen. De begeleiding wijst voornamelijk op vooruitgang in communicatie en sociale vaardigheden omdat cliënten hun mening gaan uiten, toenadering zoeken en opener worden. Cliënten wijzen voornamelijk op vooruitgang op het sociale vlak omdat zij beter worden in de afstemming met andere personen. Ze leren omgaan met andere mensen en zich aanpassen aan de behoeften van bijvoorbeeld kinderen en cliënten met een ernstige verstandelijke beperking.

Met betrekking tot zelfdeterminatie, blijkt dat cliënten in dit onderzoek het gevoel hebben dat zij goed zijn in het werk dat zij doen en dat zij hun doelen bereiken. Cliënten voelen zich verbonden met hun collega’s en leidinggevende. Wat betreft autonomie hebben cliënten naar verhouding minder sterk het gevoel dat zij zelf de regie hebben in hun werk. Soms moeten er dingen gedaan worden die verplicht zijn of die zij zelf liever niet zouden doen. Uitkomsten ten aanzien van werk-

tevredenheid sluiten hier bij aan. Cliënten geven aan dat zij hun dag en werkzaamheden niet zelf kunnen invullen. Dat neemt echter niet weg dat zij over het algemeen genomen tevreden zijn over hun werkplek. Er lijkt geen sprake te zijn van stress of werkdruk en de relatie met de leidinggevende wordt als goed ervaren.

Door het werken op de boerderij komen cliënten in contact met diverse andere mensen. Belangrijk is de vertrouwensrelatie die cliënten ervaren met de begeleiding. In iets minder mate, maar eveneens goed gewaardeerd wordt de relatie met collega’s. Tot slot kunnen cliënten op de boerderij meerdere personen ontmoeten die niet hun directe collega’s zijn, zoals klanten, vrijwilligers, buurtgenoten en familieleden van de boer. Cliënten zijn tevreden over het aantal mensen dat zij naast hun dagelijkse collega’s ontmoeten. De kwaliteit van dit contact is voldoende.

Directe zorgkosten die gemaakt worden door cliënten die werkzaam zijn op de zorgboerderij lijken op het eerste oog aan de lage kant. Cliënten hebben relatief weinig contact met hulpverleners. Ongeveer de helft van alle cliënten gebruikt een vorm van medicatie. De percentages waarin

medicatie voor somatische klachten en medicatie voor gedragsregulatie wordt gebruikt zijn lager dan recente gegevens uit onderzoek van Evenhuis (2014) en De Kuijper e.a. (2000).

De gegevens die verzameld zijn in de explorerende veldstudie vormen de input voor het maken van vergelijkingen tussen subgroepen in het volgende hoofdstuk. Deze vergelijkingen leveren informatie op over de vraag of de gevonden resultaten verklaard kunnen worden door kenmerken van cliënten (bijv. leeftijd en IQ) en/of kenmerken van de boerderij (bijv. begeleidersintensiteit en duur van bestaan van de boerderij).

Hoofdstuk 4 Cross-sectionele veldstudie

4.1 Inleiding

In deze deelstudie is onderzocht in hoeverre de uitkomstmaten (bijv. zelfdeterminatie en kwaliteit van werkgerelateerde relaties) samenhangen met kenmerken van de cliënt en de boerderij (bijv. leeftijd of IQ). Op deze manier wordt de betekenis van de zorgboerderij voor verschillende subgroepen binnen de onderzoeksgroep van 60 cliënten met een lichte verstandelijke beperking/ zwakbegaafdheid in kaart gebracht. Uitkomsten van deze deelstudie zijn gebaseerd op het databestand van de explorerende veldstudie.

4.2 Methode

4.2.1 Doelgroep, instrumenten en procedure

De onderzoeksgroep, gebruikte onderzoeksinstrumenten en de onderzoeksprocedure van het cross-sectionele veldonderzoek komen overeen met de explorerende veldstudie en staan beschreven onder 3.2 Methode.

4.2.2 Design

Om de betekenis van zorgboerderijen voor verschillende subgroepen nader te kunnen onderzoeken, zijn acht cross-sectionele vergelijkingen gemaakt voor de volgende cliënt- en boerderijkenmerken:

a. Leeftijd van de cliënt (in jaren) b. Geslacht van de cliënt (man/vrouw) c. Ernst verstandelijke beperking (TIQ) d. Gedragsproblematiek (wel/niet aanwezig)

e. Frequentie boerderijbezoek (aantal dagen per week) f. Duur van verblijf op de zorgboerderij (aantal jaren)

g. Omvang zorgtak van de zorgboerderij t.o.v. landbouwproductie (zorg centraal/landbouw en zorg centraal)

4.2.3 Data-analyse