Hoofdstuk 5: Casestudy Delfzijl
5.3 Gebruik gebiedsgerichte benadering bij de herstructureringen
De OMD is opgericht als zelfstandige projectorganisatie die zich bezighoudt met de herstructureringsopgave in Delfzijl (interview Mulder, 2011). De reden was medio 2000 de geringe slagkracht van de gemeente Delfzijl. Herstructureringen waren noodzakelijk en bovendien veelomvattend, waardoor het noodzakelijk was om de OMD op te richten (interview Mulder, 2000). De gemeente Delfzijl en de provincie Groningen participeren in de OMD in samenwerking met de woningstichting Delfzijl (een samenwerking tussen de verschillende woningbouwverenigingen die actief zijn binnen Delfzijl). De OMD vervulde drie taken: 1. Als grondbedrijf: het verwerven van grond, het bouwrijp maken van grond en het opstellen van programma’s over vereisten van grond. 2. Als regisseur: coördinator openbare ruimte en infrastructuur. 3. Als coördinator van sociale kwesties omtrent herstructurering. Verder is bij de oprichting van de OMD besloten om ongeveer tien jaren te werk te gaan en daarna, wanneer de grootste herstructureringen uitgevoerd zouden zijn, op te gaan in de gemeente die de dan nog liggende herstructureringsopgave kan voltooien (interview Mulder, 2010). Dit is in 2010 gebeurd.
5.3 Gebruik gebiedsgerichte benadering bij de herstructureringen
In Delfzijl is gekozen voor de herstructureringsvormen sloop en compacte stad gedachte, welke in deze paragraaf worden geanalyseerd. Het upgraden van bebouwing, welke in Schwedt/Oder gebruikt is en zal worden, is voor Delfzijl niet van toepassing.
Sloop
De gemeente Delfzijl heeft uit haar eigen statistieken (figuur 5.1) opgemaakt dat er in de komende twintig jaar een sloopopgave is van maximaal 1650 woningen. Deze sloop wordt vooral geconcentreerd in de wijk Delfzijl‐Noord. Deze wijk is in de jaren ’50 gebouwd en bestaat grotendeels uit sociale huurwoningen (portiekflats) (Acantus, 2009). De woningen zijn van slechte kwaliteit en zijn niet aantrekkelijk om te wonen. Het gevolg hiervan is dus ook leegstand. In het boek Shrinking Cities (Oswalt, 2007) wordt sloop als een manier van herstructureren gezien, omdat de ruimte die vrijkomt opnieuw gebruikt kan worden. Deze opgave heeft prioriteit binnen de gemeente Delfzijl.
Voor de realisatie van de herstructurering is de gemeente in overleg getreden met de verschillende betrokken partijen. In de eerste plaats is er overleg geweest met alleen de woningbouwverenigingen, met Acantus voorop. De uitkomst hierbij was dat snel handelen noodzakelijk was. Gebruikers en bewoners van het gebied werden middels een brief geïnformeerd over de te realiseren herstructureringen (interview van Hooren, 2010). Omdat het ging om de herstructureringsvorm sloop, welke zeer ingrijpend van aard is, kwamen er protesten van de bewoners van Delfzijl‐Noord. Er was geen inspraak
mogelijk geweest over de te realiseren sloopwerkzaamheden. Hierdoor ontstond er een situatie waarbij bewoners zich gingen verenigen om sterker te staan in de potentiële inspraakmomenten. Zij voelden ook dat het gebied waarin zij woonden verpauperde en zagen geen potentie van afzonderlijke projecten. Deze waren in het verleden al eens uitgevoerd maar hadden weinig uitgehaald (interview van Hooren, 2010). Deze vereniging van betrokken bewoners leidde uiteindelijk tot de realisatie van deze inspraak momenten. Reden van deze inspraakmomenten was het onderzoek van de gemeente Delfzijl genaamd: Herstel vertrouwen, Plan van aanpak (2006). Hierin heeft de gemeente gezocht naar manieren hoe burgers meer betrokken kunnen worden in de besluitvorming. Dit gebeurde als reactie op het groot aantal blanco stemmers bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2006. Veel inwoners van Delfzijl hadden blanco gestemd omdat ze zich niet door het gemeentebestuur gehoord voelden. Als uitkomst van dit onderzoek kwam dat burgerplatforms konden worden opgericht en er een gebiedsregisseur werd aangesteld om namens de burgers te spreken in de richting van het gemeentebestuur. Het doel hiervan was het kort houden van lijnen en het doorspelen van inhoudelijke zaken die voor de bewoners van het gebied Delfzijl‐Noord bij de herstructureringen noodzakelijk werden geacht. Hierdoor ontstond dus een indirectere band tussen de gemeente en de burgers. De burgers konden via de gebiedsregisseur ideeën laten blijken richting de gemeente (verslag werkbezoek gemeente Delfzijl‐Noord, 2006). Dus de bewoners werden in eerste instantie niet betrokken in de besluitvorming, echter door opstandig handelen, werden deze inspraakmomenten in eerste instantie middels een gebiedsregisseur gerealiseerd. Dus bij de start van het proces van herstructureren was er geen sprake van een vrijwillige samenwerking tussen de verschillende partijen, wat volgens Hayer (2004) als belangrijke randvoorwaarde geldt voor gebiedsgericht benaderen.
In een later stadium werden deze inspraakmomenten zelfs veranderd naar deelname in de besluitvorming. Dit kwam doordat de bewoners zich steeds professioneler gingen opstellen, door steeds vaker eensgezinder te spreken en hulp van derden inschakelden (Bewonersplatform Delfzijl‐Noord, 2010). Hieruit ontstond uiteindelijk het bewonersplatform Delfzijl‐Noord. Zo ontstond ook maatschappelijk draagvlak van de bewoners die zich gehoord voelden. Een belangrijke rol, bij het realiseren van dit bewonersplatform, was weggelegd voor de woningbouwverenigingen. Deze woningbouwverenigingen hadden nauwe banden met de bewoners van Delfzijl, omdat deze bewoners, veelal huurders waren. Zo ontstond er consensus over de betrokken partijen, waarin ook de bewoners een aandeel hadden in de besluitvorming (interview van Hooren, 2010) (interview Leeuw, 2010). Kortom er kwamen twee veranderingen in de netwerkvorming tot stand. In de eerste plaats werden bewoners bij de herstructurering betrokken, waarin de bewoners hiërarchisch lager stonden dan de andere partijen en in de tweede plaats werd de mate van inspraak voor de bewoners veranderd van enkele inspraakmomenten, naar deelname in de besluitvorming, waarin ze in principe gelijkwaardig in het besluitvormingsproces kwamen te staan. Zodoende werd iedereen verantwoordelijk en ontstond er een netwerk.
Bestuurlijk draagvlak was inmiddels ook aanwezig. Was het college van burgemeesters en wethouders in Delfzijl rond het jaar 2000 nog instabiel, wat zich uitte in een aantal wisselingen van wethouders en burgemeesters in korte tijd, kwam rond 2005 het college in rustiger vaarwater. Dit college kreeg hierdoor meer tijd voor inhoudelijke zaken, wat zich uitte in het zich verdiepen in de potentiële herstructureringen en het
uitvoeren van werkbezoeken in de wijken (interview Leeuw, 2010) (interview van Hooren, 2010).
Als resultaat van het overleg tussen de verschillende partijen, waaronder ook het bewonersplatform (interview van Hooren, 2010), is in eerste instantie gekozen om een groot aantal van de 1650 potentieel te slopen woningen ook daadwerkelijk te slopen en deels nieuwbouw te plegen (interview Leeuw, 2010) (interview Mulder, 2010). Van belang is te vermelden dat alle partijen hiermee hebben ingestemd, ook bewoners, welke wel enig protest hebben aangetekend, over de communicatie. Er ontstond dus een situatie van consensus en maatschappelijk draagvlak voor de te realiseren herstructureringen. Om dit draagvlak nog extra kracht bij te zetten zijn er werkbezoeken geweest in Delfzijl‐Noord door het gehele college van burgermeesters en wethouders. Hierin zijn alle plannen voor alle betrokkenen toegelicht en is er mogelijkheid geweest tot het stellen van vragen (verslag werkbezoek gemeente Delfzijl‐ Noord, 2006). Uit deze vragen viel vooral op dat er veel huizen gesloopt zullen worden, die nog bewoond zijn. Waarin als reactie van de gemeente, de kwaliteitsslag van Delfzijl‐ Noord als reden werd gegeven. Zo zullen er huizen van slechte kwaliteit worden gesloopt en wordt het winkelcentrum (voorzieningencentrum de Wending) gerenoveerd. Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat de gemeente duidelijk meer fysiek georiënteerd was, dan de bewoners. De overheid wilde immers een kwaliteitsslag maken (verbeteren van de leefkwaliteit), maar de bewoners waren erop gefocust dat ze inspraak konden hebben in de besluitvorming.
Tijdens de herstructureringen is het fysieke element van gebiedsgerichte aanpak verder naar voren gekomen, door het volgende. Hayer (2006) stelt dat verbeteren van de leefkwaliteit als doel element kan worden gesteld binnen het gebiedsgericht benaderen. Doordat er huizen gesloopt zouden worden was de leefkwaliteit in het geding (zie bovenstaande alinea). Immers (half)leegstaande bebouwing kan de leefkwaliteit van een gebied negatief beïnvloeden. Doordat er naar het totale gebied is gekeken en als uitgangspunt het gehele gebied is genomen, hebben ook de sloop werkzaamheden bijgedragen aan een verbetering van de leefkwaliteit binnen het gebied Delfzijl‐Noord. Zo werden er, volgens de bewoners, aantrekkelijkere huizen voor teruggebouwd en werden lege plekken ingericht voor groen (interview Mulder, 2010).
Compacte stad gedachte
De nadruk bij de kwaliteitsslag voor Delfzijl‐Noord als leefgebied is enerzijds gericht op het huizenbestand, die van slechte kwaliteit is. Anderzijds is het gericht op het verbeteren van de centrale plekken met de voorzieningen. Een goed voorbeeld hiervan is het voorzieningencentrum de Wending in de wijk Delfzijl‐Noord. Deze was een aantal jaren geleden van zeer slechte kwaliteit. Gevolg was het wegtrekken van middenstand en verloedering. Verder waren overige voorzieningen, als scholen en medische voorzieningen verspreid gelegen binnen de wijk. In 2009 is een nieuw wijkcentrum gerealiseerd. Deze heeft een centrumfunctie in de wijk Delfzijl‐Noord, met voorzieningen, als winkels, scholen en een buurtcentrum (OMD, 2010). Dit wijkhart moet als motor van de geherstructureerde wijk gaan fungeren, wat goed past binnen de compacte stad gedachte die Oswalt (2006) als oplossingsrichting geeft voor herstructurering in krimpsteden. Bewoners en middenstand zijn zeer te spreken over het nieuwe voorzieningencentrum (interview van Hooren, 2010) (winkeliersvereniging de Wending, 2009). De nadruk als fysiek resultaat van de herstructureringen ligt dus op
een verbetering van de leefkwaliteit van de wijk. Vooral de gebruikers van de wijk zien dit als uiteindelijk doel van de herstructureringen. Bewoners willen als resultaat, het wonen in een fijne leefomgeving, waarin er een nabijheid is van voorzieningen en een veilig woonklimaat. Winkeliers zien als resultaat, een goede omzet en een levendig winkelgebied. Rondom dit wijkcentrum, zijn de meeste woningen gebouwd en hier zullen in de toekomst nog meer woningen worden gerealiseerd.
5.4 Conclusie
Het belangrijkste doel van gebiedsgerichte benadering volgens Hayer (2004) is de verbetering van de leefkwaliteiten. Dit is eveneens voor Delfzijl het grootste doel geworden van de herstructurering als gevolg van de krimp, echter hier lag niet de nadruk op. Doordat Delfzijl met een aanzienlijke sloopopgave te maken kreeg, was het gevolg dat er lege plekken ontstonden. Deze lege plekken in de stad werden door de bevolking als niet aantrekkelijk beschouwd, dus er was sprake van een vermindering van de leefkwaliteit (van der Zwaard, 2009).
Het streven naar een betere leefkwaliteit is als hoofddoel in Delfzijl gesteld, vanuit de overheid. Echter deze verbetering kwam tot stand doordat de partijen zich bewust waren van gedeelde verantwoordelijkheden. Immers partijen werden zich ervan bewust dat ze elkaar nodig hadden in het proces van herstructureren. Het ging vanzelfsprekend om een stad waarin vele gebruikers met verschillende belangen actief zijn (interview Leeuw, 2010) (interview van Hooren, 2010). Hierdoor werden interventies complex en werden partijen zich bewust, dat ze verantwoordelijkheden moesten delen. Tijdens het proces werd duidelijk dat de nadruk bij de herstructureringen van het gebied Delfzijl‐ Noord niet op het verbeteren van de leefkwaliteit kwam te liggen, wat echter wel als eerste doel werd gesteld, maar op het proces. Immers de verschillende belangen en wensen van de actoren waren zo verschillend dat er eerst gekeken moest worden hoe de onderlinge verhoudingen tussen actoren waren.
De gebiedsgerichte benadering is hierin een bruikbare benadering geweest, doordat de gebiedsgerichte benadering deze verbetering van de leefkwaliteit ook nastreeft. Deze kwaliteitsverbeteringen worden zoals gezegd door Hayer (2004) bereikt doordat er een aantal aspecten ten grondslag liggen, zoals consensus, vrijwillige samenwerking en het creëren van win‐win situaties. Deze aspecten zijn voor Delfzijl ook geldend gebleken. Zo ontstond er consensus over de eerste fase van de herstructurering in Delfzijl‐Noord en kwamen er voorbeelden naar boven van win – win situaties. De herstructureringen zijn in een nog eerder stadium dan die in Schwedt/Oder, waarbij vooral gelet moet worden op het daadwerkelijk verloop van de herstructureringen. Doordat er gebruik is gemaakt van elementen van de gebiedsgerichte benadering, zijn eventuele obstakels zo veel mogelijk uit de weg gegaan. Zo werd er niets gerealiseerd, nadat er sprake was van overeenstemming met alle partijen. Dit zorgde ervoor dat er na de herstructurering nauwelijks problemen ontstonden met partijen die zich ondergeschikt voelden en die naar hun mening niet waren gehoord. In Delfzijl werd dit duidelijk doordat in het begin stadium van de herstructureringen de bewoners gebrekkig werden geïnformeerd, door de gemeente en de OMD. Er kwamen conflicten die weer werden gladgestreken, nadat de bewoners werden opgenomen in het netwerk.
Voor alsnog ontbreekt er nog een duidelijk visie hoe Delfzijl in de toekomst op de kaart te zetten. Hierbij lijkt imago een grote rol te spelen. Zoals al eerder is vermeld kampt Delfzijl met een slecht imago als woonstad. Het wordt als niet aantrekkelijk gezien, doordat het zich in het verleden vooral op industriële ontwikkeling heeft gericht. Hierdoor zijn kwaliteiten van woonomgevingen ietwat ondergesneeuwd gebleken. Dit heeft het laatste decennium grote gevolgen gehad voor de ontwikkelingen in Delfzijl. Delfzijl heeft een grote opgave ten aanzien van het herstructureren. Echter de partijen zijn zeer betrokken en krijgen een steeds duidelijkere focus, waardoor de komende jaren er grote kans bestaat, dat Delfzijl een betere leefkwaliteit zal gaan krijgen.
Hoofdstuk 6: Synthese
Om een gefundeerd antwoord te geven op de onderzoeksvragen, is het van belang om beide onderzochte cases te vergelijken. Hoe komen beide onderzochte cases overeen of verschillen ze van elkaar? Wat kunnen beide cases nog van elkaar leren? Dit wordt als volgt gedaan: In de eerste plaats worden algemene overeenkomsten en verschillen behandeld, waarna daarna link wordt gemaakt naar het conceptuele kader van herstructureren middels de elementen die Hayer (2006) herkent binnen een gebiedsgerichte benadering. Uit het theoretisch onderzoek is gebleken dat deze gebiedsgerichte benadering een containerbegrip is. Veel zaken die gebeuren in de herstructurering in de krimpgebieden kunnen worden gerekend tot de gebiedsgerichte benadering. Doordat dit een containerbegrip is, moet de gebiedsgerichte benadering worden ontleed in elementen. Hierdoor is het gebruik in twee verschillende cases goed te onderzoeken, doordat er naar accentverschillen gekeken kan worden. Verschillen en overeenkomsten
In de eerste plaats is het goed te vermelden, dat de gebruikte methoden van herstructurering weldegelijk verschilden in beide cases. Zo is de bestaande bebouwing upgraden in Delfzijl niet gebruikt. In Delfzijl was sprake van een noodzaak voor herstructurering, maar de bestaande bebouwing paste, totaal niet in het te bereiken resultaat. De herstructureringen moesten allemaal nieuw zijn en het oude in zijn geheel vervangen. In Delfzijl was het van belang dat het gebied vernieuwd werd, waarin zoveel mogelijk oude kenmerken zouden verdwijnen. In Schwedt/Oder was het upgraden van bebouwing al afdoende, er is immers nauwelijks nieuwbouw gepleegd. Er kan dus gesteld worden dat wanneer de bebouwing nog bepaalde kwaliteiten heeft, waardoor het nog door een groot gedeelte van de bevolking wordt gewaardeerd er een kleinere noodzaak is voor herstructurering middels sloop. In deze gevallen kan het upgraden van bebouwing al voldoende zijn. In de tweede plaats kan worden genoemd dat er in beide cases een situatie was waarin alle betrokkenen zich konden uiten over de plannen, waarbij het initiatief altijd vanuit de lokale overheid kwam. Er was dus in beide cases wel sprake van vrijwillige samenwerking, maar in mindere mate gedeelde verantwoordelijkheid. Immers wanneer deze gedeelde verantwoordelijkheid in optima forma te herkennen zou zijn, zouden alle partijen vanaf de start van de herstructureringen zich geroepen hebben gevoeld een visie te geven over het te bereiken resultaat. Vooral in Schwedt/Oder is het geringe gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid goed te herkennen. De gemeente moest de plannen presenteren, waarna na de presentatie de overige betrokkenen hun inzichten konden geven. Vanuit deze situatie werd verder gewerkt. Het gevoel van vrijwillige samenwerking uitte zich vooral in de geringe hoeveelheid conflicten, wat zich weer heeft geuit in een snelle realisatie van de herstructureringen, welke geldt voor beide cases. Het dus alle van belang, voor een goede bijdrage van het element gedeelde verantwoordelijkheid dat alle partijen het nut van deze gedeelde verantwoordelijkheid ook zien. Wanneer dit niet het geval is, kan gedeelde verantwoordelijkheid binnen de gebiedsgerichte benadering in mindere mate worden voldaan. Het gevolg is een bepaalde vorm van hiërarchie, welke niet altijd gewenst is binnen de gebiedsgerichte benadering.
In de derde plaats is de totstandkoming van het netwerk is in beide steden verschillend geweest. Zo is in Schwedt/Oder de netwerkvorming van alle belanghebbenden, voor de volledigheid: de gemeente, de woningbouwcorporatie en de niet verenigde bewoners, pas ontstaan nadat de plannen van herstructurering waren gepresenteerd. Dus de vrijwillige samenwerking, welke geldt als belangrijke voorwaarde voor netwerkvorming, kwam pas tot stand nadat plannen waren gepresenteerd. Hierdoor ontstond een situatie waarbij er overleg kwam over de uitvoering van de herstructurering binnen het gebied. Het besluit om te herstructureren was al door de opdrachtgever, de gemeente Schwedt/Oder, genomen. In Delfzijl kwam de netwerkvorming eerder in het proces , namelijk in de initiatieffase, van herstructureren, naar voren. Dit kwam voornamelijk doordat de bewoners, welke in Schwedt/Oder een meer geringe positie innamen dan in Delfzijl, zich van begin af aan hadden verenigd en dus een sterke partij waren binnen het netwerk van betrokkenen.
Duidelijk bleek dat de netwerkvorming tijdens het proces (Delfzijl) heeft bijgedragen aan een tragere besluitvorming dan in Schwedt/Oder. Immers de inspraakprocedures waren langer en aanwezig in alle fasen van het planningsproces. Echter de herstructureringsopgave was in Delfzijl ook complexer, doordat de bebouwing diverser was en de noodzaak tot herstructureren niet zo noodzakelijk als in Schwedt/Oder. De verpaupering en de problemen waren van een dusdanig geringere aard, dat deze de urgentie tot herstructureren minder maakten. Verder was de leegstand geringer in Delfzijl, zodat de gemeente en de OMD ook met een grotere groep bewoners te maken hadden die eisen stelden aan de herstructureringen. Als laatste kan worden genoemd, dat er over de inhoud van de herstructureringen verschillende percepties bestonden in Delfzijl. Wilde de gemeente en de OMD zoveel mogelijk veranderen in de wijk, om deze weer aantrekkelijk te maakten, vonden de bewoners het vooral van belang dat de wijk zijn karakter zou kunnen behouden. Deze, zogenaamde, achterblijvende bewoners waren vooral in Delfzijl van belang, doordat je als gemeente deze niet wilt kwijtraken. Dit maakt wellicht de herstructurering in krimpgebieden anders dan in groeigebieden. De bewoners die nog in het gebied blijven wonen zijn van essentieel belang. Zodoende moeten initiatiefnemers voor herstructurering het belang hechten aan een zeer vroege interventie van de bewoners. Zodoende kan er worden gezorgd dat deze bewoners in het gebied blijven wonen en wellicht proberen er met elkaar een fijne wijk van te maken.
Daarnaast was het te bereiken resultaat ook verschillend tussen Schwedt/Oder en Delfzijl. Zo lag het accent in Schwedt/Oder meer op het verbeteren van de leefkwaliteiten van het gebied. Waarbij het fysieke aspect als te bereiken doel binnen de gebiedsgerichte benadering als belangrijk werd gezien. De proces gerelateerde doelstellingen kwamen in Schwedt/Oder duidelijk minder naar voren. Reden was, dat binnen het proces naar het verbeteren van de leefkwaliteit weinig obstakels te overwinnen waren. Het gebied had, zo vonden alle betrokken partijen, een duidelijk verbetering van de leefkwaliteit nodig. De consensus, kon gebruikt worden om daadwerkelijk te kunnen handelen en van het gebied ‘am Waldrand’ een fijne woonomgeving te maken. Dit heeft tot gevolg gehad dat bewoners pasklare plannen gepresenteerd hebben gekregen, waar weer op gereageerd kon worden. Dit heeft