• No results found

Patiëntenorganisaties zouden voor opleidingen een belangrijke bron van informatie moeten zijn. Daar is immers veel deskundigheid, vooral als het gaat over de impact van een aandoening op het gehele welzijn van een patiënt, maar ook over zelfzorg. “Het zou fantastisch zijn om met enige regelmaat mensen uit de praktijk en ervaringsdeskundigen laten vertellen binnen het reguliere onderwijs.”

4.4 Burgerschapscompetenties in het onderwijs

De deelnemers geven aan dat burgers al vroeg moeten worden opgeleid in het anders omgaan met ziekte en gezondheid. Dit zou dan onder de burgerschaps- competenties van het onderwijs kunnen vallen, zo zegt een deelnemer. Zo kunnen kinderen al vroeg in aanraking komen met zelfredzaamheid en eigen regie. Breed gedeeld is de constatering dat basis en voortgezet onderwijs een grote rol kunnen spelen: “In biologieles zou meer aandacht moeten worden besteed aan het functioneren van het menselijk lichaam en gezondheid in interactie met stoffen. Mensen weten te weinig.” Een ander vult aan: “We moeten al beginnen in het basisonderwijs. Als kinderen daar iets over chemi- sche stoffen en eetpatronen leren, kunnen ze hun ouders over tien, twintig jaar bijstaan.”

De deelnemers zien dit ook wel als een lastige taak. “Het onderwijs zou zich al minder moeten richten op individuele competenties en meer op wat individuen kunnen betekenen in de breedte van de maatschappij”, zo stelt een deelnemer. “Wordt gekeken naar preventie dan is het ook van belang ‘de jeugd van nu’ bewust te maken van sport”, zo valt een andere deelnemer bij. Ook de sociale stage op school, bijvoorbeeld een zorgstage, wordt als een positieve ontwikkeling binnen het onderwijs benoemd. Verder zou het volgens een deelnemer goed zijn wanneer het onderwijs meer een rol zou spelen bij het ontwikkelen van burgerschap. “Kinderen van 16 of 17 jaar hebben nog geen idee wat hun rol zou kunnen zijn in de samenleving. Echt praten met elkaar hoe de samenleving in elkaar zit en vragen ‘wat kan jouw rol daarin zijn?’ zou goed zijn en daar zou het Voortgezet Onderwijs meer een rol in kunnen hebben.”

Ook als het gaat om preventie en voorzorg moet je beginnen bij jonge kinderen. Daar is nog veel te winnen en een eventuele ongezonde leefstijl is daar nog niet ingesleten. Daar kun je dus winst boeken. Concreet zouden kinderen bijvoorbeeld op de basisschool al moeten leren hoe ze fysiek en mentaal in balans kunnen blijven. Het gaat om ander gedrag aanleren en daar al heel vroeg mee beginnen: “We moeten nu beginnen om onze kinderen ook in het gedachtegoed op te leiden dat je verantwoordelijk bent voor je eigen gezondheid, maar ook voor je sociale omgeving. Hiervoor moet snel aandacht komen in alle onderwijsdomeinen: in het basisonderwijs, maar ook in de (zorg)opleidingen.”

Verwey- Jonker Instituut

5 Samenvatting en conclusies

5.1 Het meedenken samengevat

Het Verwey-Jonker Instituut organiseerde in het najaar van 2013 28 focusgroe- pen van meedenkers die zich gingen buigen over ‘Zorg voor gezondheid in 2030’. Dit gebeurde in opdracht van de Adviescommissie Innovatie

Zorgberoepen en Opleidingen van het Zorginstituut Nederland (vh College voor Zorgverzekeringen). Dit verslag van de inbreng van de meedenkers is een van de bouwstenen voor een advies van deze commissie over de gewenste ontwikkeling van beroepen en opleidingen in de gezondheidszorg (zie http:// www.zinl.nl).

In totaal namen 277 personen aan de focusgroepen deel, afkomstig uit alle geledingen van de gezondheidszorg: zorgvragers, professionals, bestuurders, beleidsmakers, onderzoekers en opleiders. Het doel van de focusgroepbijeen- komsten was om de visie van deze belanghebbenden over de toekomstige zorg voor gezondheid in beeld te brengen en te analyseren. In dit rapport doen wij verslag van deze analyse en laten we de meedenkers aan het woord.

In het eerste hoofdstuk staat de reactie van de meedenkers op het nieuwe concept van gezondheid van Huber et al. (2011) centraal. Dit concept beschrijft gezondheid niet als een statische situatie van gezond en ziek zijn, zoals de oude WHO-definitie, maar gaat uit van functioneren, veerkracht en zelfregie in het omgaan met (chronische) ziekten. De omschrijving luidt:

‘Gezondheid is het vermogen van mensen zich aan te passen en eigen regie te voeren, in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven. Gezond zijn betekent zich kunnen aanpassen aan verstoringen, veerkracht hebben, een balans weten te handhaven of te hervinden zowel lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk’ (Huber et al., 2011).

De deelnemers stemmen in met deze verschuiving in het denken over gezond- heid; ze onderschrijven het belang van een omslag van de focus op ziekte en zorg naar gezondheid en gedrag. Ze herkennen ook dat het nieuwe concept al aarzelend een plek krijgt in zorginnovatie. Deelnemers uit de ggz, de

eerstelijnsgezondheidszorg en/of het aanpalende sociale of jeugddomein zeggen dat hun sector het concept van gezondheid van Huber et al. al gebruikt als kader.

Wel plaatsen de deelnemers enkele serieuze kanttekeningen bij het nieuwe concept. Een daarvan is dat je niet van alle burgers de competenties kunt verwachten die voor veerkracht en eigen regie nodig zijn. Een andere kanttekening is dat een tweedeling in de maatschappij dreigt: het nieuwe concept kan het solidariteitsbeginsel in de (financiering van de) gezondheids- zorg beïnvloeden. De verantwoordelijke burgers met een gezonde leefstijl willen mogelijk niet meer meebetalen aan zorgverlening die nodig is door de ongezonde keuzes van andere burgers. Deze kanttekeningen maken duidelijk welke onderdelen van het concept om een nadere doordenking vragen.

Wat moet de burger doen of laten en welke functie vervullen netwerken van