• No results found

Gebieden in het terassenlanschap afhankelijk van schone ijzerrijke kwel

4.4.3.

De belangrijkste sturende factor is hier de aanwezigheid van schoon onbemest ijzerrijk kwelwater. Door de aanwezigheid van kwel zijn hier laagvenen ontstaan die later weer zijn ontgonnen. Een mooi voorbeeld hiervan is de Turfkoelen, een oude meander die verveend is. Na ontvening is hier weer nieuw veen ontstaan en hierop treffen we nu hoogveenbos en alluviaal bos aan. Ook lagen in het Roerdal, voor de komst van de ruilverkaveling in de jaren zestig, op een aantal plaatsen vochtige schraallanden. Ten tijde van de tweede wereldoorlog waren de graslanden rondom Kasteel Daelenbroeck blauwgraslanden die zeer rijk aan

orchideeën (Sissingh, 1942) waren en waar het donker pimpernelblauwtje en pimpernelblauwtje in groten getale aanwezig waren. Echter de ruilverkaveling in de jaren zestig heeft gezorgd voor de ontwatering van dit gebied waardoor eeuwenoude hooilandjes omgevormd zijn tot akkers. Ook in Landgoed Hoosden werden vroeger veel meer hooilandjes aangetroffen. Door het achterwege blijven van beheer zijn deze omgevormd tot Alluviaal bos.

De habitattypen die in het terrassenlandschap onder invloed van kwel aangetroffen worden zijn: Hoogveenbossen en Vochtige alluviale bossen, de habitatsoorten zijn zeggekorfslak, donker pimpernelblauwtje in natte schraallanden, kamsalamander, grote modderkruiper en bever.

Bovenstaande habitattypen staan hebben te maken met de invloed van vermesting veelal afkomstig van vermest oppervlakte of grondwater en verdroging. Herstel van dit habitattype begint dan ook bij het herstel van de waterhuishouding in de intrekgebieden waarbij herstel van de waterkwaliteit net zo belangrijk is als herstel van de waterkwantiteit.

VISIE: “SCHOON KWELWATER ALS VOEDGINSBRON VOOR NATUUR”

De visie voor de habitattypen gebonden aan het terrassenlandschap gaat uit van goed ontwikkelde hoogveenbossen, alluviale bossen en natte schraallanden die grotendeels door kwelwater gevoed worden. Het ijzerrijke grondwater is niet meer belast met meststoffen en andere vervuilingen. Vermesting is door de genomen maatregelen in het intrekgebied geen knelpunt meer. De “venige” natte schraallanden vormen het leefgebied van het donker pimpernelblauwtje en kamsalamander. Op lange termijn zullen de schraallanden ook geschikt zijn voor het pimpernelblauwtje vanwege uitbreiding van grote pimpernel en knoopmieren. De in het gebied aanwezige bermen vormen samen met de nieuw ontwikkelde leefgebieden de verbinding met de Duitse leefgebieden. Via de Duitse leefgebieden worden de Nederlandse leefgebieden in Posterholt en Herkenbosch met elkaar verbonden. Ook het leefgebied van de kamsalamander staat door het inrichten van de nieuwe natuur in verbinding met de

leefgebieden op de Meinweg.

De visie biedt ook ruimte om een verbinding te maken tussen de Meinweg en Roerdal. Nu ontstaat de kans om door het stopzetten van bemesting en ontwatering in het Flinke Ven gebied een duurzaam natuurgebied vanaf de Roer tot aan het Wolfsplateau te ontwikkelen. De kwaliteit van deze natuur zal door het schone ijzerrijke kwelwater de komende jaren nog sterk

verbeteren.

Vlootbeekdal

4.4.4.

De heringerichte Vlootbeek vormt de verbinding tussen leefgebieden van het donker

pimpernelblauwtje in Duitsland en het Nederlandse leefgebied. Ook vormt de Vlootbeek een verbinding tussen de natuurgebieden langs de Duitse grens met de gebieden in het Maasdal. De Vlootbeek is in de middeleeuwen gegraven in een oude arm van de Roer om kalkrijk water naar de landerijen rondom het Kasteel van Montfort te brengen. De beekloop van de Vlootbeek is in 2015 grootschalig hersteld waarbij de oevers zijn afgezwakt en de kaarsrechte loop heeft plaatsgemaakt voor een meer natuurlijke beekloop. De aangrenzende landbouwgronden zijn nog in landbouwkundig gebruik.

Het heringerichte gedeelte vormt leefgebied voor gaffellibel, bever en donker

pimpernelblauwtje. De kamsalamander wordt net buiten het Natura2000 gebied aangetroffen. Helaas is de Vlootbeek in 2018 drooggevallen, waardoor de beekprik mogelijk is verdwenen. Mogelijk heeft de droogval ook een negatief effect op de gaffellibel en indirect op de

terrestrische Natura 2000 soorten. Mogelijke droogval zal in de toekomst vorkomen moeten worden, dit kan gebeuren door een ander maaibeleid in de beek.

Grote delen bestaan nu nog uit intensief gebruikte landbouwgronden en zullen de komende jaren omgevormd moeten worden tot natuur waarbij de inrichting een bijdrage moet bieden aan de visie voor het gebied.

VISIE “VERBINDING VAN OOST NAAR WEST”

De visie voor het Vlootbeekdal gaat uit van een zo natuurlijk mogelijke Vlootbeek met daaraan grenzend glanshaverhooilanden met grote pimpernel, extensief gebruikte graslanden

afgewisseld met houtsingels, bosjes en poelen. De Vlootbeek vormt hierbij de verbinding tussen het Duitse leefgebied van het donker pimpernelblauwtje nabij de Worm en het Nederlandse leefgebied langs de Vlootbeek. Ook vormt de Vlootbeek een natuurlijke verbinding tussen de bosgebieden van de Aerwinckel en Munningsbosch en kan een stapsteen vormen voor de doelsoorten kamsalamander en bever richting het Maasdal. Verdroging van de Vlootbeek wordt zoveel mogelijk voorkomen door een aanpassing van het maaibeheer en daardoor getracht het water zo lang mogelijk vast te houden. Hierdoor kan op termijn de beekprik weer terugkeren in het gebied.

De gaffellibel vindt in een klein gedeelte van de Vlootbeek nabij de grens een geschikt gebied om eitjes af te zetten, geschikt foerageergebied vindt hij in het gehele stroomgebied.

Invulling instandhoudingsdoelstellingen

4.5.

In onderstaande tabel wordt de doelrealisatie voor het Roerdal verwoord. Hierbij wordt per habitattype en habitatsoort aangegeven hoe de huidige situatie is en wat het doel is. Per habitattype en soort is daarna uitgewerkt hoe het doel bereikt kan worden.

Tabel 4.3 Doelrealisatie van habitattype en habitatsoorten in het Roerdal

Habitattype Huidige

situatie Doel Doelrealisatie

Opp. (ha) Kwali- teit Opp. (ha) Kwali -teit Popu -latie Beken en rivieren met waterplanten (H3260A) 49ha Matig gunstig = >

Verbetering van kwaliteit door het toelaten van omgevallen bomen waardoor verschillen in stroomsnelheid zullen optreden.

Verbetering waterkwaliteit. Glanshaver- en

vossenstaarthooi- land** (H6510A)

matig > > >

Leefgebied vormen voor donker pimpernel- blauwtje en verbetering en uitbreiding van dit habitattype op landelijke schaal

Hoogveenbossen

* (H91D0) 0,6 matig = >

Kwaliteitsverbetering door maatregelen in intrekgebied waardoor zoekgebieden ook kunnen gaan kwalificeren als habitattype . Zachthoutooibos*

(H91E0A)

Zeer ongun- stig

= = Spontane ontwikkeling in het Roerdal met behulp van de bever.

Vochtige alluviale bossen**

(H91E0C)

30,5 Gunstig = =

Hoosden, huidige kwaliteit behouden waarbij bufferzone rondom het gebied waterkwaliteit kan verbeteren en de huidige kwaliteit in stand blijft.

5,4 Gunstig = = Turfkoelen, huidige kwaliteit behouden door maatregelen in het Flinke ven gebied.

1,3

Zeer on- gunstig

= =

Meanders Hammerhof, instandhoudingsdoel veiligstellen door vervuiling aan te pakken en eventueel meander te saneren.

2,5

Zeer ongun- stig

= =

Meanders Paarlo, instandhoudingsdoel veilig stellen door interne maatregelen en maat- regelen in de randzone. Onderzoek moet uitwijzen waar vermesting vandaan komt.

Beuken-

eikenbossen met Hulst* (H9120)

3.4 Matig

gunstig = =

Instandhoudingsdoel veilig stellen door instellen bufferzone. Het habitattype vormt een smalle zone die aan een kant wordt begrensd door intensief gebruikte landbouw- percelen. Hierdoor is er al snel sprake van run-off en verdrifting. Ook schuift agrarisch perceel steeds meer op richting bos waardoor er verlies aan areaal optreedt. Zeggekorfslak*

(H1016) <1

Matig

gunstig = = =

Kwaliteit en kwantiteit leefgebieden behou- den door afspraken over beheer. Kwaliteits- verbetering door inrichting nieuwe gebieden.

Gaffellibel (H1037)

Matig

gunstig = > >

Soort heeft zich de laatste jaren uitgebreid, omzetten van landbouwgronden naar natuur levert extra foerageergebied op. Dit geldt ook voor de verbindingszone richting Meinweg waar deze soort ook is aangewezen en daar afhankelijk van dieren vanuit het Roerdal. Gefaseerd beheer van oever- en onderwater- vegetatie ivm. leefgebied nymphen en uitsluipen. Donker pimpernelblauwtje * (H1061) <1 zeer onguns tig >50 > 5000

De huidige populatie is veel te klein voor een duurzame instandhouding. Hiervoor zijn minimaal tientallen leefgebiedjes nodig van minimaal 1 ha die verspreid liggen over Posterholt, het dal van de Roer en het Herkenboscherbroek. In het dal van de Roer moet er leefgebied komen te liggen in de kwelzones maar ook in het drogere gedeelte in het Roerdal waar het habitattype

Glanshaverhooiland ontwikkeld kan worden. Vooral de randlengte in deze gebieden is van groot belang. Het moet dus gaan om relatief kleine gebiedjes met veel randlengte. Hiertoe moeten allereerst in het Vlootbeekdal en daaropvolgend in het Roerdal nieuwe leefgebieden ontwikkeld worden en verbinding met de dichtstbijzijnde Duitse populaties worden gerealiseerd. Ook blijft een goed uitgevoerd bermenbeheer belangrijk om de verschillende gebieden te verbinden. Ontwatering/ en droogval van de Vlootbeek is tevens nadelig voor deze soort. Het leefgebied langs de Vlootbeek kan vooral in droge jaren van cruciaal belang zijn voor het voortbestaan van deze soort.

Zeeprik (H1095) gunstig = > > Geen extra maatregelen

Beekprik (H1096

Zeer onguns tig

> = > Geen extra maatregelen

Rivierprik (H1099) gunstig = > = Geen extra maatregelen

Bittervoorn* (H1134)

Matig

gunstig = = =

Hoewel de huidige populatie groot lijkt te zijn, zijn er in enkele meanders wel knelpunten te benoemen zoals het dichtgroeien met kroos of het vrijkomen van spoelwater waardoor het zuurstofgehalte dermate zakt dat er geen leven meer mogelijk is. Voor een duurzame

staat van instandhouding moeten deze knelpunten aangepakt worden. Daarnaast is het dan ook van belang om te onderzoeken of andere meanders aan de noordzijde van de Roer binnen het N2000-gebied, zoals de Turfkoelen, ook te maken hebben met eenzelfde zware metalenproblematiek, of hier op termijn mee te maken zullen krijgen.

Grote

modderkruiper (H1145)

Matig

gunstig = = =

De grote modderkruiper komt voor in de Schuttecampsgaaf in het gedeelte grenzend aan de Turfkoelen. Een belangrijke

maatregel voor de grote modderkruiper is een betere kennis over verspreiding waardoor beheerders rekening met de soort kunnen houden.

Rivierdonderpad

(H1163) gunstig = = = Geen extra maatregelen

Kamsalamander (H1166) <1

Matig

gunstig = = =

Er is momenteel slechts een kleine populatie in het Roerdal aanwezig. Voor een duurzame staat van instandhouding is uitwisseling met de nabijgelegen populaties op de Meinweg en Vlootbeek noodzakelijk. Hiertoe moeten er een verbinding aangelegd worden tussen de Meinweg gen het Roerdal en Vlootbeek en stroomopwaarts gelegen bosgebieden..

Bever (H1337) ?? gunstig = = >

De bever doet het goed in Limburg, ook in het Roerdal. De huidige populatie in het Roerdal maakt deel van de Limburgse populatie waarvan de staat van instandhouding goed is. Er zijn in het Roerdal geen extra maatregelen noodzakelijk voor deze soort.

5.

Natura 2000 maatregelen

In dit hoofdstuk staan de maatregelen per instandhoudingsdoel die nodig zijn om knelpunten op te lossen en/of het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen mogelijk maken. Dit omvat zowel de PAS-maatregelen, de vervolgmaatregelen die voortvloeien uit de PAS-onderzoeken en de maatregelen die verder benodigd zijn om de integrale N2000-instandhoudingsdoelen te kunnen realiseren. Vanuit de PAS zijn voor de stikstofgevoelige habitattypen reeds maatregelen geformuleerd. Deze PAS-herstelmaatregelen zijn uitgewerkt in de gebiedsanalyse voor het gebied Roerdal en ondersteunen de Natura 2000-instandhoudingsdoelen en zijn bedoeld om de negatieve gevolgen van de te hoge mate aan stikstofdepositie (zowel vanuit het verleden als in de huidige situatie) - al dan niet tijdelijk – te kunnen bestrijden in afwachting van verbetering van de luchtkwaliteit. De nummers van deze maatregelen zijn tussen haakjes geplaatst.

Het reguliere beheer vormt geen onderdeel van de PAS-herstelmaatregelen. PAS maatregelen betreffen extra maatregelen die in eerste instantie (eerste PAS-tijdvak 2015-2021) nodig zijn voor behoud van het areaal en de kwaliteit van de habitattypen en/of leefgebieden. Ook omvat de PAS voor de langere termijn aanvullende maatregelen die nodig zijn voor het realiseren van de in het aanwijzingsbesluit opgenomen instandhoudingsdoelstellingen, waarbij veelal sprake is van uitbreiding van areaal en/of verbetering van kwaliteit. Voorts zijn alle hectaren nog te ontwikkelen Goudgroene natuur in en rondom het Natura 2000-gebied Roerdal, zoals opgenomen in het vigerende Provinciaal Natuurbeheerplan Limburg 2018, met een juiste inrichting belangrijk voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen zoals opgenomen in het Aanwijzingsbesluit.

Instandhoudingsmaatregelen

In de volgende paragrafen worden de maatregelen per habitattype en soort beschreven. In hoofdstuk 3 is bij de stikstofgevoelige habitattypen en soort het knelpunt stikstofdepositie (K1) opgenomen. Hier tegenover staan bronmaatregelen via de Verordening veehouderijen en Natura 2000 (150.Bm.677). Deze aanvullende bronmaatregelen gelden voor alle Natura 2000- gebieden in Limburg. Ze zijn niet specifiek voor een bepaald habitattype of soort, noch gebied specifiek en worden daarom hieronder niet verder behandeld.

Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels) (H3260A)