• No results found

In het vervolg wordt een overzicht gegeven van relevante gebieden in Nederland, hun doelen en eventuele effecten. De volgorde van de gebieden volgt de loop van de Maas stroomafwaarts.

Sint Pieterberg & Jekerdal

De Sint Pietersberg ligt ingeklemd tussen de rivier de Maas en haar zijrivier de Jeker.

Het uitzonderlijke karakter van het gebied wordt bepaald door de geologische opbouw met een grote verscheidenheid aan bodemtypen en expositie, door de ligging aan het Maasdal en ook door een eeuwenoud kleinschalig agrarisch gebruik. De belangrijkste habitattypen betreffen diverse typen grasland en bossen, terwijl het gebied ook van grote betekenis is voor diverse soorten vleermuizen.

Als gevolg van de werken aan de Maas bij Maastricht zal het gebied gedurende enkele maanden een maximale additionele belasting van 0,5 mol N/ha/jr en minder ontvangen. Dit gaat niet tot een meetbare verandering in het aanbod aan stikstof voor planten leiden. Daarvoor is de hoeveelheid te klein en de duur te kort. Effecten en significante effecten op de doelen voor het gebied zijn met zekerheid uitgesloten.

Tabel 3.2 Samenvatting doelen St. Pietersberg & Jekerdal. alsook de achtergronddepositie (http://geodata.rivm.nl/gcn/) en de kritische depositiewaarde (van Dobben et al.

2012).

SVI Doel Doel Doel KDW

landelijk kwaliteit oppervlakte populatie

achtergronddepositie 2015 1.300-1.500

Habitattypen

H6110 *Pionierbegroeiingen op rotsbodem -- > > 1.429

H6210 Kalkgraslanden - > > 1.500

H6230 *Heischrale graslanden -- > > 857

H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) - > > 1.429

H9160B Eiken-haagbeukenbossen (heuvelland) -- = = 1.429

De drie vleermuizen (overwinteren in de mergelgroeven van de Sint Pietersberg) kennen in hun bestaan geen relatie met stikstofdepositie. De Spaanse vlag (nachtvlinder) komt voor in bosranden waarvan structuur en samenstelling door stikstof beïnvloed zouden kunnen worden; dat is alleen het geval bij een langdurige belasting met zeer grote hoeveelheden. De additie vanuit werken langs de Maas is te klein en te kort van duur om enig effect als bedoeld te kunnen bewerkstelligen.

Effecten zijn met zekerheid uitgesloten.

Grensmaas

Binnen het rivierengebied neemt de Grensmaas, die in Limburg tussen Wessem en Maastricht de grens met België vormt, een bijzondere positie in, omdat deze rivier het karakter heeft van een heuvellandrivier. Anders dan het wijdse landschap met brede uiterwaarden van rivieren als IJssel, Rijn, Waal en Benedenmaas wordt het landschap van de Grensmaas gekenmerkt door een smalle, diep ingesneden bedding, die als het ware ligt bekneld tussen hogere gronden van oudere oorsprong. De sterk meanderende en betrekkelijk ondiepe rivierloop is mede door de aanwezigheid van zand- en grindbanken onbevaarbaar; voor de scheepvaart is ten oosten van de Grensmaas het Julianakanaal gegraven. Ten zuiden van Wessem, waar de Maas het laagland binnentreedt en uiterwaarden vormt, bevinden zich als resultante van vroegere ontgrondingen ten behoeve van klei- en grindwinning enkele moerasgebieden (waaronder Koningssteen) die deel uitmaken van het Natura 2000-gebied. In de toekomst vindt in het Grensmaasgebied op grote schaal natuurontwikkeling plaats in het kader van het gelijknamige Grensmaasproject, dat naast de vorming van nieuwe natuur ook hoogwaterbestrijding en grindwinning beoogt. Na voltooiing van de werkzaamheden kan hier een gevarieerd landschap ontstaan met voedselrijke plassen, ruigten, graslanden en rivierbossen.

Het zuidelijke deel van de Grensmaas zal als gevolg van werken aan de Maas bij Maastricht gedurende enkele maanden een maximale additionele depositie van 0,1 mol N/ha/jr ontvangen. Verder naar het noorden tot bedraagt dit 0,05 mol N/ha/jr en minder. De kritische depositiewaarden van de habitattypen waarvoor de Grensmaas is aangewezen, liggen ruim boven de achtergronddepositie zoals die voor 2015 is berekend. Effecten en significante effecten zijn daarom met zekerheid uitgesloten.

Tabel 3.3 Samenvatting doelen Grensmaas. alsook de achtergronddepositie (http://geodata.rivm.nl/gcn/) en de kritische depositiewaarde (van Dobben et al.

2012).

SVI Doel Doel Doel KDW

landelijk kwaliteit oppervlakte populatie

achtergronddepositie 2015 1.400 -2.100

Habitattypen

H3260B Beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden)- > = >2.400

H3270 Slikkige rivieroevers - = > >2.400

H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea) + = = >2.400

H91E0A *Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) - = > 2.429

Habitatsoorten

H1099 Rivierprik - = = >

H1106 Zalm -- = = >

H1163 Rivierdonderpad - = = =

H1337 Bever - = = >

De Grensmaas is aangewezen voor vier habitatsoorten. Hiervan leven de eerste drie uit de lijst (vissoorten) in de rivier. Deze is dermate verrijkt dat een minimale en tijdelijke additie hier geen meetbaar effect op heeft. De bever bewoont voedselrijke milieus in en langs de rivier. Voor alle soorten geldt dat de omvang en duur van de additie te klein zijn om de milieuomstandigheden zodanig te beïnvloeden dat deze niet

meer voldoen aan de eisen die de soorten stellen. Effecten en significante effecten op de habitatsoorten zijn met zekerheid uitgesloten.

Savelsbos

Het Savelsbos is een relatief smalle bosstrook met eiken-haagbeukenbos, kalkrijk parelgras-beukenbos en gierstgras-beukenbos op de rand van het Maasterras, tussen het plateau van Margraten in het oosten en het terrassenlandschap van de Maasvallei in het westen. Het herbergt door grote verschillen in hoogte, substraat en microklimaat een grote variatie aan bostypen. De helling wordt overal doorsneden door grubben:

laagten die uitgeslepen zijn door het regen- en smeltwater dat van het plateau afstroomt, met veelal een bijzonder microklimaat. De grubben staan meestal droog en bieden plaats aan bijzondere planten. Binnen in en aan de randen van het bosgebied liggen enkele hoogstamboomgaarden en graslanden met daarin kleine delen kalkgrasland en heischraal grasland. De kalkgraslanden liggen vaak op de steile hellingen van plateauranden. Ook zijn er onderaardse groeven aanwezig.

Als gevolg van werken aan de Maas zal het gebied gedurende enkele maanden een maximale additionele belasting van 0,1 mol N/ha/jr ontvangen (1,4 gram N/ha/jr !). Dit gaat niet tot een meetbare verandering in het aanbod van stikstof voor planten leiden.

Daarvoor is de hoeveelheid te klein en de duur te kort. Effecten en significante effecten op de doelen voor het gebied zijn met zekerheid uitgesloten.

Tabel 3.4 Samenvatting doelen Savelsbos, alsook de achtergronddepositie (http://geodata.rivm.nl/gcn/) en de kritische depositiewaarde (van Dobben et al.

2012).

SVI Doel Doel Doel KDW

landelijk kwaliteit oppervlakte populatie

achtergronddepositie 2015 1.400-1.700

Habitattypen samenstelling door stikstof beïnvloed zouden kunnen worden; dat is alleen het geval bij een langdurige belasting met zeer grote hoeveelheden. De additie vanuit werken langs de Maas is te klein en te kort van duur om enig effect als bedoeld te kunnen bewerkstelligen. De beide soorten vleermuizen (overwinteren in groeven) kennen in hun bestaan geen relatie met stikstofdepositie. Effecten zijn met zekerheid

Bemelerberg & Schiepersberg

De Bemelerberg en de Schiepersberg liggen beide op de oostflank van het Maasdal.

Het zijn beide schraallandcomplexen waar de gehele gradiënt van uitgesproken zure graslanden op de plateaurand via heischrale graslanden tot kalkgraslanden op de lagere delen van de helling nog aanwezig is. Het gebied rond beide graslandhellingen bestaat uit hellingbossen, graslanden en akkers en landschapselementen als boomgaarden, houtwallen, graften en overhoekjes. Het Koelebos is een hellingbos met een overgang van esdoorn-essenbos via eiken-haagbeukenbos naar parelgras-beukenbos en wintereiken-parelgras-beukenbos. Met name rondom Mettenberg is de ondergroei van het eiken-haagbeukenbos en parelgras-beukenbos goed ontwikkeld.

Verder liggen er zowel onderaardse kalksteengroeven als voormalige dagbouw mergelgroeves in het gebied. De steile kalkrotspartijen van de Winckelberg, de Cluysberg en de open groeves en de grotingangen bevatten pionierbegroeiingen.

Als gevolg van werken aan de Maas bij Maastricht zal het gebied in het meest westelijke deel gedurende enkele maanden een maximale additionele belasting van 0,5 mol N/ha/jr (7 gram N/ha/jr !) ontvangen en in het overgrote deel maximaal 0,1 mol N/ha/jr (1,4 gram N/ha/jr !). Dit gaat niet tot een meetbare verandering in het aanbod van stikstof voor planten leiden. Daarvoor is de hoeveelheid te klein en de duur te kort ook voor het habitattype met het grootste verschil tussen de kritische depositiewaarde en de achtergronddepositie. Effecten en significante effecten op de doelen voor het gebied zijn met zekerheid uitgesloten.

Tabel 3.5 Samenvatting doelen Bemelerberg & Schiepersberg, alsook de achtergronddepositie (http://geodata.rivm.nl/gcn/) en de kritische depositiewaarde (van Dobben et al. 2012).

SVI Doel Doel Doel KDW

landelijk kwaliteit oppervlakte populatie

achtergronddepositie 2015 1.400-1.600

Habitattypen

De kamsalamander leeft in mesotrofe tot eutrofe wateren met een rijke vegetatie. De geelbuikvuurpad is afhankelijk van tijdelijke wateren. De beide soorten vleermuizen overwinteren in groeven. Het leefgebied van genoemde soorten wordt niet beinvloed door een eenmalige minimale hoeveelheid additionele depositie. Effecten zijn met zekerheid uitgesloten.

Geuldal

Het Geuldal is met een oppervlakte van bijna 2.500 hectaren een van de omvangrijkste Natura 2000-gebieden in ons land. Het gebied wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en is mede daardoor bijzonder gradiëntrijk. In het dal bevinden zich betrekkelijk voedselrijke en natte tot vochtige gronden met een afwisseling van hooilanden en diverse bosgemeenschappen. De hoger gelegen, droge hellingen bestaan uit een voedselarme en kalkarme bovenste helft en een wat voedselrijkere onderste helft, waarbij kalkgesteente soms dagzoomt (in groeven). De graslanden en bossen die hier voorkomen bevatten orchideeënrijke hellingbossen, kalkgraslanden, heischrale graslanden en begroeiingen op rotsranden. In het zuidoosten komen op het plateau uitgestrekte beukenbossen voor waarvan de Veldbies-Beukenbossen (Luzulo-Fagetum), voor Nederlandse begrippen, bijzonder zijn. Het Geuldal is belangrijk voor ingekorven en vale vleermuis, daarnaast vliegend hert, geelbuikvuurpad en Spaanse vlag.

Tabel 3.6 Samenvatting doelen Geuldal, alsook de achtergronddepositie (http://geodata.rivm.nl/gcn/) en de kritische depositiewaarde (van Dobben et al.

2012).

SVI Doel Doel Doel KDW

landelijk kwaliteit oppervlakte populatie

achtergronddepositie 2015 1.300-1.700

Habitattypen

H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) - > > 1.429

H7220 *Kalktufbronnen - = = 2.400

mol N/ha/jr. Dit gaat niet tot een meetbare verandering in het aanbod van stikstof voor planten leiden. Daarvoor is de hoeveelheid te klein en de duur te kort ook voor het habitattype met het grootste verschil tussen de kritische depositiewaarde en de achtergronddepositie. Effecten en significante effecten op de doelen voor het gebied zijn met zekerheid uitgesloten.

Het Geuldal is aangewezen voor een aantal habitatsoorten. Hiervan komen er enkele in het meeste westelijke deel voor (bijvoorbeeld de vissen). De additionele depositie is eenmalig en van minimale omvang. Het leefgebied van de soorten wordt hierdoor niet beïnvloed. Effecten zijn met zekerheid uitgesloten.

Bunder- & Elslooërbos

Het Natura 2000-gebied Bunder- & Elslooërbos omvat een reeks bossen op de steile, oostelijke helling van het Maasdal tussen Elsloo en Bunde, te weten het Hoge en Lage Bos bij Elsloo, het Geulderbos bij Geulle en het Armenbos en het Bunderbos bij Bunde. De noordelijke bossen bevatten talloze kalkrijke bronnen en beken en worden beschouwd als de mooiste bronbossen in ons land. Het gebied herbergt tevens het enige voorbeeld van kalktufbronnen in ons land.

Als gevolg van werken aan de Maas bij Maastricht zal het gebied in het meest zuidelijke deel gedurende enkele maanden een maximale additionele belasting van 0,1 mol N/ha/jr (1,4 gram!) ontvangen. Elders bedraagt de additie minder dan 0,051 mol N/ha/jr. Dit gaat niet tot een meetbare verandering in het aanbod aan stikstof voor planten leiden. Daarvoor is de hoeveelheid te klein en de duur te kort. Effecten en significante effecten op de doelen voor het gebied zijn met zekerheid uitgesloten.

Tabel 3.7 Samenvatting doelen Bunder- & Elslooërbos, alsook de achtergronddepositie (http://geodata.rivm.nl/gcn/) en de kritische depositiewaarde (van Dobben et al.

2012).

SVI Doel Doel Doel KDW

landelijk kwaliteit oppervlakte populatie

achtergronddepositie 2015 1.600-2.100

Habitattypen samenstelling door stikstof beïnvloed zouden kunnen worden; dat is alleen het geval bij een langdurige belasting met zeer grote hoeveelheden. De additie vanuit werken langs de Maas is te klein en te kort van duur om enig effect als bedoeld te kunnen bewerkstelligen.

Leudal

Het Leudal omvat de dalen van een aantal beken die vanuit de Roerdalslenk naar het dal van de Maas stromen. Door het hoogteverschil zijn de beken diep ingesneden en is de stroomsnelheid van het water vrij groot. De kern van het beekdal wordt gevormd door twee meanderende beken, de Zelsterbeek of Roggelsebeek en de Leubeek of Tungelroysebeek. Met name de Zelsterbeek is voor een groot deel aan kanalisatie ontkomen, ditzelfde geldt voor het stroomafwaartse deel van de Leubeek. De genormaliseerde trajecten van beide beken zijn in 2000 weer meanderend gemaakt.

De vegetatie rondom de beken is zeer gevarieerd. De afgesneden meanders van de beken herbergen soortenrijke moerasvegetaties. Ten oosten van het klooster liggen veldrusschraallanden. De natte tot vochtige bossen behoren tot het elzenbos, vogelkers-essenbos en haagbeukenbos. Lokaal komen gagelstruwelen en berkenbroekbossen voor. Hoger op de gradiënt, op de flanken van de beekdalen, bestaan de bossen uit eiken-beukenbossen, eiken-berkenbossen en naaldbossen.

Plaatselijk komen matig voedselrijke tot voedselrijke graslanden voor en zijn enkele heideterreintjes aanwezig.

Als gevolg van werken aan de Maas rond Roermond zal het gebied gedurende enkele maanden een maximale additionele belasting van 0,1 mol N/ha/jr (1,4 gram!) ontvangen. Dit gaat niet tot een meetbare verandering in het aanbod van stikstof voor planten leiden. Daarvoor is de hoeveelheid te klein en de duur te kort. Effecten en significante effecten op de doelen voor het gebied zijn met zekerheid uitgesloten.

Tabel 3.8 Samenvatting doelen Bunder- & Elslooërbos, alsook de achtergronddepositie (http://geodata.rivm.nl/gcn/) en de kritische depositiewaarde (van Dobben et al.

2012).

SVI Doel Doel Doel KDW

landelijk kwaliteit oppervlakte populatie

achtergronddepositie 2015 1.700

Habitattypen

H3260A Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels) - > > >2.400

H9160A Eiken-haagbeukenbossen (hogere zandgronden) -- > = 1.429

H91E0C *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) - > > 1.857 Habitatsoorten

H1337 Bever - = = >

De bever gaat het op de oostelijke Maasoever voor de wind. De soort leeft in mesotrofe tot eutrofe aquatische milieus. Eenmalig een minimale additionele N-depositie heeft geen effecten op het leefgebied van de soort. Effecten zijn uitgesloten.

Swalmdal

De Swalm is een meanderende beek in Midden-Limburg, diep ingesneden in het Maasterrassen landschap. De beek ligt op de overgang van het plateau tussen Maas en Rijn naar het Maasdal. Op diverse plaatsen aan de voet van de terrassen treedt kwel op en ontspringen bronnetjes; hier zijn soortenrijke elzenbroekbossen ontstaan.

In de beek komt de gemeenschap van vlottende waterranonkel voor. Het gebied bestaat verder uit rietlanden, moeras, vochtige graslanden, plaatselijk inunderende hooilanden, bosjes en struwelen. Verder behoort ook een stroomdalgrasland nabij de Maas tot het gebied.

Als gevolg van werken aan de Maas rond Roermond zal het gebied in het meest westelijke deel gedurende enkele maanden een maximale additionele belasting 0,5 mol N/ha/jr (7 gram N/ha/jr !) ontvangen en in het overgrote deel maximaal 0,1 mol N/ha/jr (1,4 gram!). Dit gaat niet tot een meetbare verandering in het aanbod aan stikstof voor planten leiden. Daarvoor is de hoeveelheid te klein en de duur te kort ook voor het habitattype met het grootste verschil tussen de kritische depositiewaarde en de achtergronddepositie. Effecten en significante effecten op de doelen voor het gebied zijn met zekerheid uitgesloten.

Tabel 3.9 Samenvatting doelen Swalmdal, alsook de achtergronddepositie (http://geodata.rivm.nl/gcn/) en de kritische depositiewaarde (van Dobben et al.

2012).

SVI Doel Doel Doel KDW

landelijk kwaliteit oppervlakte populatie

achtergronddepositie 2015 1.400-2.200

Habitattypen mesotrofe tot eutrofe aquatische milieus. De rivierdonderpad is afhankelijk van stenige oevers. Eenmalig een minimale additionele N-depositie heeft geen effecten op het leefgebied van de soort. Effecten zijn uitgesloten.

Boschhuizerbergen (278 ha)

De Boschhuizerbergen vormen een stuifzandgebied in Noord-Limburg, gelegen tussen de Peel en de Maas. De stuifduinen van de Boschhuizerbergen zijn na de laatste ijstijd ontstaan als onderdeel van een uitgestrekt zandgebied in Noord-Limburg en Oost-Brabant. Op deze arme gronden werden weinig begroeide zandverstuivingen en droge heiden aangetroffen, waarin de jeneverbes lange tijd een algemene verschijning was. Tegen het einde van de 19e eeuw werden in het gebied op grote schaal dennenbossen aangeplant, ten behoeve van houtproductie en vastlegging van de open zandgronden. Sindsdien bestaat het gebied uit een complex van naaldbossen, droge heideterreinen, jeneverbesstruwelen en open stuifzand. In het noordwestelijk deel van het gebied bevindt zich een voedselarm ven.

Als gevolg van werken aan de Maas tussen Venlo en Grave zal het gebied in het gedurende enkele maanden een maximale additionele belasting van 0,1 mol N/ha/jr (1,4 gram N/ha/jr !) ontvangen. Dit gaat niet tot een meetbare verandering in het aanbod van stikstof voor planten leiden. Daarvoor is de hoeveelheid te klein en de duur te kort ook voor het habitattype met het grootste verschil tussen de kritische depositiewaarde en de achtergronddepositie. Effecten en significante effecten op de doelen voor het gebied zijn met zekerheid uitgesloten.

Tabel 3.10 Samenvatting doelen Swalmdal, alsook de achtergronddepositie (http://geodata.rivm.nl/gcn/) en de kritische depositiewaarde (van Dobben et al.

2012).

SVI Doel Doel Doel KDW

landelijk kwaliteit oppervlakte populatie

achtergronddepositie 2015 1.700-2.200

Habitattypen

H2310 Stuifzandheiden met struikhei -- > > 1.071

H2330 Zandverstuivingen -- > = 714

H3130 Zwak gebufferde vennen - = = 571

H5130 Jeneverbesstruwelen - = > 1.071

Maasduinen

Door de werking van de Maas en de Rijn zijn er terrassen ontstaan, die nu nog zichtbaar zijn in het landschap. Extra reliëf is ontstaan door de werking van de wind. In de laag gelegen delen heeft zich veen gevormd, al dan niet bedekt met een dunne laag dekzand. Vennen zijn ontstaan in de laagtes boven ondoorlatende leemlagen. De paraboolduinen, ontstaan uit stuifzand uit de rivierdalen, vormen het karakteristieke landschap van de Hamert en de rest van de Maasduinen. In het begin van deze eeuw zijn er op grote delen van deze 'Looierheide' eenvormige bossen aangelegd die mijnhout moesten leveren. Door de geïsoleerde ligging van de Maasduinen tussen de Maas en de Duitse grens is het gebied niet intensief ontwikkeld. Mede hierdoor is de ecologisch belangrijke overgang van hoog- naar laagterras in het stroomdal in stand gebleven. Her en der bleven grotere en kleine stukken heide en stuifzand gespaard, waarvan de Berger Heide en de Hamert de grootste gebieden zijn. In de open heide liggen veel vennen, waarin deels hoogveenvegetaties aanwezig zijn. De overgangen van vennen naar natte heide zijn geleidelijk. Langs de Eckelsche Beek liggen hoge steilranden. Ten zuiden van Nieuw-Bergen ligt een restant van een oud kampen-landschap. In de Hamert ligt tevens een hoogveenrestant, het Pikmeeuwenwater. Het zandgebied grensde aan de oostkant in het verleden aan een uitgestrekt veengebied, delen hiervan worden nu hersteld in het natuurontwikkelingsplan Heerenveen. Aan de westkant van de Hamert is in het Maasdal stroomdalgrasland aanwezig. Het meest zuidelijke deelgebied herbergt een Maasmeander met berkenbroekbos.

Als gevolg van werken aan de Maas tussen Venlo en Grave zal een deel van het gebied gedurende een half jaar een maximale additionele belasting van0,5 mol N/ha/jr (7 gram!) ontvangen en het andere deel maximaal 0,1 mol N/ha/jr. Dit gaat niet tot een meetbare verandering in het aanbod van stikstof voor planten leiden. Daarvoor is de hoeveelheid te klein en de duur te kort, ook voor het habitattype met het grootste verschil tussen de kritische depositiewaarde en de achtergronddepositie. Effecten en significante effecten op de doelen voor het gebied zijn met zekerheid uitgesloten.

De Maasduinen zijn aangewezen voor verschillende broedvogelsoorten. Deze soorten zijn kenmerkend voor mesotrofe en eutrofe wateren (dodaars, geoorde fuut), steilranden langs wateren of in afgravingen (oeverzwaluw), oud bos (zwarte specht en heidevelden met overgangen naar bos (andere soorten). Ook hier geldt dat de omvang en duur van de additie te klein zijn om de structuur van vegetaties zodanig te beïnvloeden dat deze niet meer voldoen aan de eisen die deze vogelsoorten eraan stellen om te broeden en te foerageren.

Tabel 3.11 Samenvatting doelen Maasduinen, alsook de achtergronddepositie (http://geodata.rivm.nl/gcn/) en de kritische depositiewaarde (van Dobben et al.

2012).

SVI Doel Doel Doel KDW

landelijk kwaliteit oppervlakte populatie

achtergronddepositie 2015 1.400-2.600

Habitattypen

H2310 Stuifzandheiden met struikhei -- > > 1.071

H2330 Zandverstuivingen -- > > 714

H3130 Zwakgebufferde vennen - > > 571

H3160 Zure vennen - > > 714

H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden) - > > 1.214

H4030 Droge heiden > > 1.071

H6120 *Stroomdalgraslanden -- = = 1.286

H7110B *Actieve hoogvenen (heideveentjes) -- > > 500

H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen - = = 1.429

H91D0 *Hoogveenbossen - = > 1.786

H91D0 *Hoogveenbossen - = > 1.786