2 September
In het magazijn van het vijfde regiment zijn achthonderd gewonden binnengebracht,
vannacht. Ik ga er heen om de zwaarste gevallen uit te zoeken. Wat is 't een droevig
gezicht! Die niet te ontwarren massa in hun lange jassen, doorloopen van bloed, zoo
op 't stroo, als vee. Op de bovenverdieping, waar boven elkaar drie stellingen dienden
om de munitie te bergen, daar liggen nu de gewonden opgepakt, zoo maar op die
harde planken. Overal liggen de zwaar gewonden, zonder verbanden,
verlamd, of blind, met de darmen uit het lichaam, - de stervenden, de dooden reeds.
En wat is 't vreeselijk, dat ik er niet méér dan tien opereeren kan op een dag; dat we
zoovelen nog langer moeten laten liggen, dat ze niet eens verbonden kunnen worden.
Denzelfden nacht vervoeren we er eenigen naar mijn chirurgische afdeeling; de
anderen laat ik zooveel mogelijk verdeelen over de hulpziekenhuizen.
3 September
Eindeloos voort worden ze aangevoerd van de slagvelden. 't Is om wanhopend onder
te worden. Weer ga ik er uitzoeken uit de magazijnen, zie ik dezelfde ellende. - Er
komt een Oostenrijksche vlieger over Waljewo. Hij wordt uit de kanonnen beschoten.
- Mijn operatiezuster, zuster de Groote, kan mij bovendien niet assisteeren zooals
anders; haar verbrande hand is geïnfecteerd. Medische hulp is er nog altijd
onvoldoende. 's Middags ga ik kijken in een ander hospitaal, een kazerne. Chirurgen
zijn er niet, enkel een paar Zwitschersche internisten. Ik zie er zwaar gewonden nog
in hun uniformen liggen in de bedden. Er heerscht de grootste wanorde; - zij weten
er geen raad mee. Maar ik zelf heb zestig zeer zware gevallen liggen, die op mij
wachten. Ik zet zooveel mogelijk menschen aan 't werk om te helpen. Als ik laat in
den nacht te bed kom, houd ik nog even mijn dagboek bij.
7 Sept.
Eindelijk wat meer hulp, uit 't Vaderland! Een telegram, dat zusters Van der Maden
en Westerhof, met de verplegers Henke en Das uit Nisj onderweg zijn. 's Middags
arriveeren ze. Ze zijn zeer vermoeid, kunnen nog niet helpen met verbinden van de
geopereerden. In ons hospitaal is geen plaats voor hen. Alles ligt vol. Zij worden
ondergebracht in een hotel. Maar zij hebben kranten bij zich en tijdschriften, waaruit
we lezen wat er in de laatste weken in Europa is gebeurd. Weekbladen met kieken,
die ons hevig ontroeren. De verwoesting van Leuven! - De 42 c.M.-kanonnen van
de Duitschers. En ze hebben chocola meegebracht en verdere versnaperingen. - 't Is
alles even welkom.
8 Sept.
Tot 3 uur vanmiddag heb ik geopereerd. Toen ben ik op mijn bed gaan liggen,
doodmoe. 's Avonds nog opgestaan voor twee amputaties. Er zijn duizenden
gewonden.
heel goed geoefend zijn. Maar in de hoofdverbandplaats van het militaire hospitaal
liggen er nog hoopen onverzorgd. Ik verzoek de Hollandsche zusters en verplegers
daar aan te gaan staan. - Eén van mijn patiënten heeft een soldaat de stad ingestuurd
om een half speenvarkentje te koopen voor den zieken dokter: dan zou ik wel
gauw beter worden. - Het speenvarkentje heeft geholpen, ik was gauw hersteld. En
dat moest ook. Er waren een massa zwaargewonde officieren, voor wie ik een der
paviljoens heb ingericht. Mijn eerste werk is om een der officieren een arm en een
soldaat een been te amputeeren.
11 Sept.
De Oostenrijkers zijn weer teruggeslagen. Dat wordt een rustiger tijd. - Ik zit 's
middags in mijn kamer, heb me wat gemakkelijk gemaakt en daar komt mijn brave
bediende Milewoy in de uiterste opwinding binnen: ‘pretzelje natzalnik! O, dokter,
dokter, - de kroonprins!’ - Ik ben op pantoffels, maar er valt niets meer te redden:
de kroonprins komt binnen. Herkent mij dadelijk van twee jaar geleden, is erg
vriendelijk en eenvoudig. Zijn bezoek gold een kapitein van den staf, die, zwaar
gewond door een borstschot, bij ons lag. Daar vroeg hij heel hartelijk naar, maar
jammer genoeg kon ik hem weinig hoop geven. - Hij ziet er wel uiterst bescheiden
uit. Heel mager, schraal, met een sterk geteekend gezicht, - een lorgnet op.
Velduniform van kolonel zonder versierselen, zelfs zie je geen glimmende knoopen,
die schuil gaan onder den overslag van z'n jas. Niets dan een goud randje om zijn
pet. Ik vind 'm heel aardig. Hij spreekt vloeiend Fransch. Onder de gewonden heeft
hij geld uitgedeeld. En den volgenden dag stuurde hij sigaretten.
14 Sept.
Ik krijg de Hollandsche zusters bij mij ter assistentie. Een van mijn studenten is ziek
geworden. En er is nu een groote Russische ambulance aangekomen, van zes en
twintig personen, mooi ingericht. Zij werken in het gerechtshof. Maar er is weinig
werk meer voor hen. Ook zijn er Zwitsersche dokters gearriveerd.
16 Sept.
't Werk wordt slap. Gevallen van tetanus komen zoo goed als niet voor. - In 't geheel
heb ik er niet meer dan vijf gezien. Zou 't liggen aan den Servischen bodem?
zooveel verteld, en ik stond er sceptisch tegenover. Ook later nog, toen ik de groote
wonden zag, die evenzoo door dumdums gemaakt worden. Want ik wist uit ervaring,
dat een patroon, die teruggestuit is op een steen, een stuk ijzer of een kanon, genoeg
kracht houdt om in dien vervormden staat geweldige wonden te slaan. Dan
In document
Rob Kammelar, J.M.J. Sicking en Menno Wielinga, De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen · dbnl
(pagina 143-148)