• No results found

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toe-passing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onder-houd of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de ver-bodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de moge-lijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministe-rie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

 er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);

 er geen alternatief is;

 geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aan-tasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het

NL.IMRO.0074.BPNdekavels-OW01 blz 24

nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daar-om zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en fau-nawet niet optreden. Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein. In het oosten wordt het plangebied begrensd door het bedrijventerrein IBF. In het noorden en westen wordt het plangebied begrensd door respectievelijk de A7 en Rijksweg 32. Het bedrijventerrein grenst aan de zuidzijde aan het bebou-wingslint Het Meer. Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk conso-liderend van aard. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichting is gepland.

Een uitzondering is de strook bos gelegen tussen het bedrijventerrein De Ka-vels en het IBF. Deze strook wordt (deels) bestemd als bedrijventerrein. Hier-voor is een ecologische beoordeling uitgevoerd. Op grond van de ecologische beoordeling (2013)1 is geconcludeerd dat de herinrichting van de bosstrook geen conflict veroorzaakt met de Flora- en faunawet ten aanzien van overige soorten, mits voldaan wordt aan de voorwaarde dat broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten niet worden verstoord. Er dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van een vaste verblijf- of rustplaats (jaarrond beschermde nestplaats) van de buizerd in het plangebied.

De ecologische beoordeling is opgenomen in bijlage 1.

Vanwege de (mogelijke) uitbreiding van de bestemming „bedrijfsterrein‟ o.a.

door de uitbreiding van de gemeentewerf is rond de jaarwisseling het ecolo-gisch onderzoek geactualiseerd2. Daarbij zijn ook enkele percelen in de beoor-deling betrokken die in het eerdere onderzoek buiten beschouwing zijn geble-ven. Bovendien kon met een nieuw veldbezoek meer informatie worden ver-kregen over het mogelijke buizerdnest.

Uit dit aanvullende onderzoek komt naar voren dat de uitbreiding van het be-drijventerrein veroorzaakt geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming met betrekking tot natuurwaarden (Natuurbescher-mingswet, Ecologische Hoofdstructuur en overige vormen van gebiedsbe-scherming).

De uitbreiding van het bedrijventerrein veroorzaakt evenmin een conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten, mits broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten niet worden verstoord en er zich niet (opnieuw) vogels vestigen waarvan de nestplaats jaarrond is beschermd. Aan deze voorwaarden wordt voldaan indien de kap van de bomen plaatsvindt voor het broedseizoen van 2015. Deze ecologische beoordeling is opgenomen in bijlage 2.

Tijdens een eerder ecologisch onderzoek is de Kleine modderkruiper aange-troffen in het water ten oosten van het bosperceel (Koopmans 2005). Het is niet uit te sluiten dat deze soort momenteel nog aanwezig is in het water gren-zend aan het plangebied. In het kader van de Ffw moet voor de kleine

1 Ecologische beoordeling bestemmingsplanwijziging bedrijventerrein De Kavels te Heerenveen, A&W otitie NWKA-div2013#1, Altenburg&Wymenga BV, Feanwalden, februari 2013

2 Actualisatie van ecologische beoordeling voor bestemmingsplan bedrijventerrein De Kavels te He-erenveen. A&W-notitie NWKA2014#3. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden, januari 2015

NL.IMRO.0074.BPNdekavels-OW01 blz 25

derkruiper ontheffing worden aangevraagd. Hierbij moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

 de gunstige staat van instandhouding mag door de uitvoering niet in ge-vaar komen;

 de uitvoering van de werkzaamheden moet zodanig zijn dat de indivi-duen van de kleine modderkruiper zo weinig mogelijk in hun voortbestaan wor-den bedreigd. Het gaat hierbij om visvriendelijk dempen van sloten en ver-plaatsen van exemplaren van de kleine modderkruiper.

Sinds 2006 bestaat er een gedragscode voor visvriendelijk dempen van sloten en het verplaatsen van de kleine modderkruiper. Als volgens deze gedragsco-de wordt gewerkt is geen ontheffing van gedragsco-de Minister nodig voor het gedragsco-dempen van de sloten. De gedragscode is opgenomen in bijlage 3. Indien werkzaam-heden binnen het plangebied worden uitgevoerd, worden deze uitgevoerd vol-gens de voorgeschreven gedragscode.

4.2.2 Natuurbeschermingswet

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vo-gel- en Habitatrichtlijn;

b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;

c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens ver-gunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestem-mingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen ver-oorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden on-derzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Door het plangebied is ook geen on-derdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbe-schermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Conclusie

De Flora- en faunawet staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Het bestemmingsplan kan worden uitgevoerd met inachtneming van de gedragscode voor de kleine modderkruiper.

NL.IMRO.0074.BPNdekavels-OW01 blz 26

4. 3. Archeologie

Voor het plangebied is onderzocht of er archeologische waarden aanwezig zijn. Hiervoor is onder andere gebruik gemaakt van de FAMKE, de Friese Ar-cheologische Monumenten Kaart Extra van de provincie Fryslân. Op deze kaart zijn zowel de aanwezige archeologische monumenten aangegeven, als-ook adviezen voor gebieden met een bepaalde archeologische verwachtings-waarde. De FAMKE geeft voor het plangebied voor twee perioden: de “Steen-tijd-Bronstijd” en de “IJzertijd-Middeleeuwen” een archeologische verwach-tingswaarde aan.

Advies Steentijd-bronstijd

Voor wat betreft de periode „steentijd-bronstijd‟ geeft de FAMKE aan dat in zich vlak onder de oppervlakte archeologische resten uit de steentijd kunnen bevin-den, afgedekt door een dun veen- of kleidek. De conservering van eventueel aanwezige resten is nu nog goed, maar de archeologische resten zijn wel zeer kwetsbaar. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500 m2 een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal 12 boringen per hectare worden gezet, met een minimum van twaalf boringen voor gebieden kleiner dan een hectare.

Afbeelding 7 FAMKE – Steentijd-bronstijd (bron: provincie Fryslân)

Middeleeuwen

Voor wat betreft de Middeleeuwen geeft de FAMKE aan dat de kans op arche-ologische resten uit de periode „Midden-bronstijd‟ vroege middeleeuwen zeer klein is. Om deze reden wordt door de provincie aangegeven dat onderzoek niet noodzakelijk is. Mochten er bij ingrepen in het plangebied toch bodem-vondsten worden gedaan, dan dienen die gemeld te worden bij de provinciaal archeoloog.

NL.IMRO.0074.BPNdekavels-OW01 blz 27

Afbeelding 8 FAMKE – IJzertijd-middeleeuwen (bron: provincie Fryslân)

Conclusie

Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter en voorziet niet in in-grepen met een groot ruimtebeslag. Daarom kan in het kader van deze be-stemmingsplanprocedure van het uitvoeren van archeologisch veldonderzoek worden afgezien. Ter plaatse van de als „karterend onderzoek 1‟ aangeduide gronden is het plan een regeling opgenomen dat bij ingrepen groter dan 500 m² eerst een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

Vanwege de mogelijk gedeeltelijke herbestemming van de bosstrook met een oppervlakte van meer dan 500m2 kunnen mogelijk aanwezige archeologische waarden worden aangetast. De gemeente heeft daarop opdracht verleend om onderzoek te doen naar aanwezigheid van archeologische waarden. Dit3 on-derzoek was gericht op de vaststelling of dergelijke waarden in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Het onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een veldonderzoek door middel van boringen.

In het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel is uitgegaan van een middelhoge kans op resten uit de steentijd tot en met de bronstijd en een lage kans op resten uit de periode ijzertijd tot de late middeleeuwen. Resten uit de periode steentijdbronstijd worden verwacht in de top van door veen afgedekt dekzand. In geen van de boringen zijn in de top van het dekzand archeologi-sche indicatoren aangetroffen. Zelfs verkoolde plantendeeltjes ontbreken vol-ledig. In verband hiermee, alsmede in verband met de sterke verstoring van de oorspronkelijke podzolopbouw op het zuidelijke deel van het plangebied geven de resultaten van het uitgevoerde onderzoek geen aanleiding tot het adviseren van beschermende en/of beperkende maatregelen of archeologisch vervolg-onderzoek.

Vervolgens is er eind 2014 een aanvullend inventariserend archeologisch veldonderzoek4 uitgevoerd op enkele delen van de bosstrook die niet in het eerdere onderzoek waren betrokken. Het doel van het onderzoek is om vast te

3 Archeologisch Veldonderzoek, Steekproefrapport 2013-10/09Z, ISSN 1871-269X, De Steekproef BV, Zuidhorn, november 2013

4 Heerenveen, De Kavels II, Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek Steekproefrapport 2014-12/04Z, ISSN 1871-269X, De Steekproef BV, Zuidhorn, december 2014

NL.IMRO.0074.BPNdekavels-OW01 blz 28

stellen wat de kans is op de aanwezigheid van archeologische waarden. Ook dit onderzoek bestond uit een bureauonderzoek en een veldonderzoek, ver-kennende en karterende fase. Bij het bureauonderzoek zijn bronnen geraad-pleegd op het gebied van fysische geografie, archeologie en historische geo-grafie. Bij het veldonderzoek zijn 51 boringen geplaatst om de opbouw en gaafheid van de bodem te bepalen en om te zoeken naar archeologische indi-catoren.Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied tijdens het neolithi-cum veranderde van een dekzandlandschap in een veenmoeras. Binnen vijf-honderd meter omtrek zijn geen archeologische waarden gemeld. Ondanks een intensief booronderzoek is geen houtskool gevonden en slechts één vuur-steenafslag. Het advies luidt om geen nader archeologisch onderzoekte on-dernemen.

4. 4. Waterparagraaf

Als gevolg van de verwachte klimaatverandering is het aspect „water‟ de afge-lopen jaren steeds meer op een integrale wijze benaderd. In de watersysteembenadering en op het integraal waterbeheer. Het rijksbeleid en het provinciale beleid zijn gericht op de ruimtelijke functietoedeling, op het te-rugdringen van het areaal aan verdroogde gebieden (kwantiteitsbeheer) en het beschermen tegen wateroverlast. Daarnaast wordt uitgegaan van verbetering van de kwaliteit van het water (kwaliteitsbeheer). Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak gekregen met betrekking tot het waterbeheer. In de waterbeheerplannen dienen zij functies aan het water toe te kennen. Daarbij dienen zij tevens te zorgen voor afstemming met het ruimte-lijk beleid. Wetterskip Fryslân is in de gemeente Heerenveen primair verant-woordelijk voor het waterbeheer.

Een andere belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is het aspect van de Watertoets. De Watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijke beoordelen van waterhuishoudkundige as-pecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader voor de Watertoets wordt gevormd door het vigerende beleid zoals geformuleerd in de Vierde Nota Wa-terhuishouding, Waterbeheer 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water, Nota Ruimte en de beleidslijn Ruimte voor de rivier.

Het beleid is erop gericht water meer een ordenend principe te laten zijn in de ruimtelijke ordening en de effecten van ruimtelijke ingrepen op de waterhuis-houding in beeld te brengen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met onder andere klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing.

Het waterbeleid heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntrodu-ceerd. Dit zijn de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;

- schoonhouden, scheiden en zuiveren.

NL.IMRO.0074.BPNdekavels-OW01 blz 29

De trits „vasthouden, bergen en afvoeren‟ houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlakte water. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsge-bieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij „schoonhouden, scheiden en zuiveren‟ gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan-bod.

De Watertoets toetst ruimtelijke plannen en besluiten op waterhuishoudkundi-ge aspecten. Doel ervan is het waarborwaterhuishoudkundi-gen dat waterhuishoudkundiwaterhuishoudkundi-ge doel-stellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De

“winst” die wordt behaald bij de Watertoets ligt bij de vroegtijdige betrokken-heid van de waterbeherende instantie bij ruimtelijke plannen en bij de informa-tievoorziening. In het kader van de Watertoets is afgesproken dat ieder ruimte-lijk plan een waterparagraaf zal bevatten, waarin een aantal aspecten worden behandeld. In de Handreiking Watertoets 2 is aangegeven welke verschillende aspecten in een waterparagraaf aan de orde dienen te komen.

4. 5. Bodem Bodemkwaliteit

Binnen het bestemmingsplangebied is op basis van diverse uitgevoerde bo-demonderzoeken een algemeen beeld verkregen van de bodemkwaliteit. Hier-uit is gebleken dat in algemene zin in lichte mate verhoogde gehalten aan en-kele stoffen in de bodem zijn gemeten. Op diverse plaatsen verspreid binnen het bestemmingsplangebied zijn hogere gehaltes aan zware metalen in het grond-water gemeten, welke naar verwachting niet zijn gerelateerd aan speci-fieke (voormalige) bedrijfsactiviteiten binnen het gebied. Ter plaatse van het perceel Mercurius 6 is ter plaatse van een ondergrondse olietankinstallatie in het recente verleden een (kleinschalige) bodemsanering uitgevoerd. Ter plaat-se van het perceel Venus 12 zijn in verleden onder het Bouwstoffenbesluit AVI-slakken als fundatielaag toegepast. Middels periodieke controle wordt mogelij-ke milieubelasting beoordeeld.

In de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Heerenveen, opgenomen in het in 2010 vastgestelde gemeentelijk bodembeheerplan, is de diffuse achter-grondkwaliteit (niet gerelateerd aan specifieke lokale bronlocaties) van de bo-dem vermeld. Hieruit blijkt dat in het onderhavige bestemmingsplangebied, op de kaart aangeduid als zone Industrie, overwegend in lichte mate sprake is van bodemverontreiniging.

In het kader van het Landsdekkend Beeld zijn op basis van (historische) activi-teiten potentieel verdachte locaties ten aanzien van bodemverontreiniging ge-inventariseerd. Binnen het onderhavige bestemmingsplangebied zijn diverse bedrijfslocaties aanwezig. Ter plaatse van de percelen Saturnus 4 en Venus 12 zijn verkooppunten voor motorbrandstoffen aanwezig. Middels een landelijk proces van prioritering/segmentering en onderzoek zullen de spoedeisende saneringslocaties in beeld worden gebracht. Dergelijke locaties zullen op basis

NL.IMRO.0074.BPNdekavels-OW01 blz 30

van een landelijke saneringsdoelstelling voor 2015 gesaneerd danwel beheerst dienen te zijn.

Bestemmingsplan

In het kader van het bestemmingsplan is van belang in hoeverre de actuele bodemkwaliteit in overeenstemming is met de verschillende functies binnen het bestemmingsplangebied. In het huidige bestemmingsplan worden met name de bestaande functies vastgelegd, zodat aanvullend onderzoek naar de bo-demkwaliteit niet direct aan de orde is. Bij wijzigingen in functie en/of gebruik elders binnen het bestemmingsplangebied is een (her)beoordeling van de hui-dige situatie noodzakelijk (maatwerk). In dit verband vormt ondermeer de Wet Milieubeheer/Activiteitenbesluit, de Woningwet/Bouwverordening en de Wet bodembescherming (zorgplicht) direct relevante wetgeving ten aanzien van het voorkomen danwel oplossen van bodemverontreiniging. Voorbeelden hiervan zijn wijziging/uitbreiding van (bedrijfs)activiteiten en bebouwing. Ook onroerend goed transacties en herstructurering/revitalisering (bijv. in ISV-verband) vor-men natuurlijke movor-menten voor het (deels) saneren van bodemverontreiniging.

Verder speelt de aanpak van milieuhygiënische/maatschappelijk urgente bo-demverontreiniging volgens het eerder vermelde landelijke spoor een rol.

Bodemsanering en grondverzet

Voor de aanpak van bodemverontreiniging vormt de regelgeving in de Wet bo-dembescherming een belangrijk kader. Ten aanzien van hergebruik en toe-passing van grond/baggerspecie en bouwstoffen vormt het Besluit bodemkwa-liteit (opvolger van het Bouwstoffenbesluit) het wettelijk kader. In dat kader wordt opgemerkt dat gemeente Heerenveen onlangs een nieuw bodembe-heerplan heeft vastgesteld. In dit bodembebodembe-heerplan zijn ondermeer op basis van gebiedsspecifiek beleid verruimde spelregels voor hergebruik van grond en baggerspecie binnen de gemeente geformuleerd. Voor toepassing en her-gebruik van grond afkomstig van buiten de gemeente zijn de generieke regels uit het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

4. 6. Milieuaspecten 4.6.1 Milieuhinder Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door middel van milieuzonering. Milieuzonering heeft twee doe-len:

 het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij wo-ningen en andere milieuhindergevoelige functies;

 het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activitei-ten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Milieuzonering houdt in dat naarmate een bedrijf een grotere mileuhinder ver-oorzaakt, de afstand ten opzichte van woningen en andere milieuhindergevoe-lige objecten groter moeten zijn.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave „Bedrijven en Milieuzonering‟ uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar

SBI-NL.IMRO.0074.BPNdekavels-OW01 blz 31

code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieuhinder-gevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante mi-lieu-aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstan-den is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een mi-lieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd wor-den uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en ander-zijds de uiterstesituering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhan-kelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gel-den ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is mede afhan-kelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gel-den ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen