• No results found

Alle vermogenscategorieën bezien is gebleken dat naarmate de omvang van het box 3- vermogen toeneemt, de respondenten hun eigen fiscale kennis hoger inschatten. Over het algemeen is daarnaast gebleken dat respondenten die hun fiscale kennis hoger inschatten,

ook vaker plezier halen uit het opzoeken van belastingvoordelen. De respondenten die hun fiscale kennis lager inschatten en zich tevens voornamelijk in de laagste vermogenscategorie bevinden geven aan zich niet de verdiepen in belastingvoordelen omdat er naar eigen zeggen geen belastingvoordelen voorhanden zijn.

Hoewel er een duidelijke relatie is bemerkt tussen de fiscale kennis en het verdiepen in belastingvoordelen, is geen evidente relatie gevonden tussen de hoogte van de fiscale kennis en de mate van risicobereidheid en de mate waarin respondenten bereid zijn om handelingen te verrichten vanuit een belastingmotief of in het verleden handelingen hebben verricht vanuit een belastingmotief.

5.3 Belastingmotief

Wat betreft het verrichten van handelingen met een belastingmotief kan met enige voorzichtigheid worden geconcludeerd dat naarmate het box 3-vermogen toeneemt, respondenten meer handelingen verrichten vanuit een belastingmotief of overwegen om te handelen vanuit een belastingmotief. Dit geldt met name voor de respondenten met een box 3-vermogen tot € 1.000.000. De respondenten met een box 3-vermogen vanaf € 1.000.000 lijken geen handelingen te verrichten vanuit hoofdzakelijk een belastingmotief. Veelal staat niet het belastingbesparende aspect op de voorgrond, maar het rendementsverhogende aspect. Respondenten in deze hoogste vermogenscategorie geven dan ook aan dat de box 3-heffing relatief weinig impact heeft op hun gedrag gezien de omvang van hun vermogen. Daarnaast is gebleken dat respondenten in de hoogste vermogenscategorie een minder duidelijke bestemming hebben voor hun vermogen. Vergeleken met de lagere vermogenscategorieën zijn er beduidend minder respondenten die hun box 3-vermogen aanhouden als oudedagsvoorziening of ‘appeltje voor de dorst’. Hieruit kan worden afgeleid dat een belastingmotief minder vooropstaat bij het verrichten van bepaalde handelingen naarmate respondenten een minder vaststaand doel hebben voor hun box 3-vermogen. In de laagste vermogenscategorie bevinden zich de meeste respondenten die naar eigen zeggen nog nooit iets hebben gedaan vanuit hoofdzakelijk een belastingmotief. Dit past bij het feit dat de respondenten in deze vermogenscategorie hun eigen fiscale kennis laag inschatten. Binnen de andere vermogenscategorieën is dit verband minder evident aanwezig omdat deze respondenten hun eigen fiscale kennis bijna allemaal hoog inschatten.

De meest opvallende conclusie ten aanzien van het handelen vanuit een belastingmotief is dat een relatief groot aantal respondenten overweegt om bij pensionering te emigreren. Deze respondenten bevinden zich hoofdzakelijk in de vermogenscategorie van € 500.000 - € 1.000.000. Een andere opvallende handeling is het overhevelen van box 3-vermogen naar box 2 middels een zogenaamde ‘spaar-BV’ of een reeds bestaande BV. Een aantal respondenten met een box 3-vermogen tussen de € 100.000 en € 1.000.000 geeft aan een diens box 3-vermogen (gedeeltelijk) te hebben overgeheveld naar box 2 of in overweging te zijn om deze handeling te verrichten. Ten slotte zijn er meerdere respondenten die op dit moment of in het verleden vermogen op een buitenlandse bankrekening hebben staan. Andere voorbeelden van handelingen vanuit een box 3-motief die verder naar voren zijn gekomen zijn grote betalingen doen in december, het vervroegd aflossen van de hypotheekschuld, groenbeleggingen, koopsompolissen, schenkingen, aftrekbare giften en het aanhouden en niet-opgeven van contanten.

5.4 Risicoaanvaarding

Met betrekking tot de risicoaanvaarding is uit de interviews gebleken dat de respondenten meer risico’s nemen naarmate het vermogen hoger wordt. Waar nog maar zeven van de twintig respondenten beleggen in de eerste vermogenscategorie, beleggen er tien van de twintig respondenten in de tweede vermogenscategorie, negen van de twintig respondenten in de derde vermogenscategorie en veertien van de twintig respondenten in de vierde

vermogenscategorie. De acht respondenten met een box 3-vermogen van boven een miljoen beleggen zelfs allemaal. Niet alleen neemt het aantal beleggende respondenten toe naarmate het vermogen hoger wordt, tevens is er een toename van de omvang van de beleggingen.

De risicobereidheid van de respondenten neemt echter af naarmate er een concreet spaardoel is. Met name in de tweede en derde vermogenscategorie zijn de respondenten voor een (groot) deel afhankelijk van hun vermogen met het oog op de oudedagsvoorziening. Deze respondenten zijn minder snel geneigd om risico’s te aanvaarden aangezien zij zich een mogelijk verlies niet kunnen veroorloven. Dit laat een verschil zien ten opzichte van de vierde vermogenscategorie. In de vierde vermogenscategorie geven twaalf van de twintig respondenten aan dat een (groot) deel van hun vermogen bestemd is voor de oudedag. Opvallend is dat tien van deze twaalf respondenten beleggen. De verklaring hiervoor ligt mogelijkerwijs in de omvang van het vermogen. Immers, deze respondenten kunnen zich een mogelijk verlies wel veroorloven. Een spaardoel dat enkele respondenten in de vierde vermogenscategorie wel weerhoudt van beleggen is het behoud van vermogen. Deze respondenten geven aan dat zij hun vermogen willen doorgeven aan hun kinderen.

Daarenboven is uit de interviews gebleken dat het aantal beleggende respondenten dat valt onder de categorie ‘niet-werkend’ afneemt naarmate het vermogen toeneemt. Waar in de eerste vermogenscategorie vijf van de zeven beleggende respondenten niet werkzaam zijn, zijn er vijf van de tien beleggende respondenten in de tweede vermogenscategorie niet werkzaam, drie van de negen beleggende respondenten in de derde vermogenscategorie niet werkzaam en in de vierde categorie zelfs nog maar vijf van de veertien respondenten niet werkzaam.

GERELATEERDE DOCUMENTEN