• No results found

De valorisatie van de diensten

Hoofdstuk II. De toekenning van periodieke salarisverhogingen door de opbouw van geldelijke

Afdeling 3. De valorisatie van de diensten

§1. De diensten die in overeenstemming met de artikelen 7.2.1 tot en met 7.2.3 gepresteerd werden, worden voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit meegerekend voor honderd procent, ongeacht of ze voltijds dan wel deeltijds gepresteerd werden.

Voor de toepassing van het eerste lid geldt het volgende:

1° deeltijdse diensten die gepresteerd worden na de datum van 1 januari 2008 worden vanaf die datum meegerekend voor honderd procent;

2° de geldelijke anciënniteit voor deeltijdse diensten die gepresteerd werden voor de datum van 1 januari 2008 wordt vastgesteld volgens de regels die op dat ogenblik krachtens de rechtspositieregeling van toepassing waren.

§2. De geldelijke anciënniteit, verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende functies, wordt voor dezelfde periode maximaal voor een volledige prestatie gevaloriseerd. Ze is bovendien in actieve deeltijdse functies niet onderling cumuleerbaar voor de toekenning van de periodieke verhogingen.

Eenzelfde periode mag nooit gedekt worden door meerekenbare diensten van verschillende aard.

Artikel 7.2.5

De provinciegriffier stelt de duur vast van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid in het onderwijs als interim of als tijdelijk personeelslid heeft gepresteerd aan de hand van het attest, verstrekt door de bevoegde autoriteiten.

De diensten, vermeld op het attest, die in tienden zijn betaald, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal zo gewerkte dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van de rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Met de rest wordt geen rekening gehouden.

De diensten, vermeld op hetzelfde attest, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van driehonderd dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.

Artikel 7.2.6

De diensten die in aanmerking komen, worden berekend per kalendermaand. De diensten die niet zijn begonnen op de eerste dag van een maand of geëindigd op de laatste dag van een maand, worden niet meegerekend.

- 46 -

Hoofdstuk III. Bijzondere bepalingen

Artikel 7.3.1

Het personeelslid dat bevorderd wordt, krijgt in zijn nieuwe graad nooit een salaris dat lager is dan het salaris dat het in zijn vorige graad zou hebben gekregen.

Artikel 7.3.2

§1. Vanaf 1 januari 2008 heeft het personeelslid dat bevorderd wordt naar een graad van een hoger niveau ten minste recht op de volgende verhoging van zijn jaarsalaris tegen 100%:

1° 620 euro bij bevordering naar niveau D;

2° 745 euro bij bevordering naar niveau C;

3° 870 euro bij bevordering naar niveau B;

4° 1240 euro bij bevordering naar niveau A

Als het jaarsalaris in de nieuwe graad niet ten minste het bedrag, vermeld in het eerste lid, hoger is dan het jaarsalaris dat het personeelslid in zijn oude graad zou hebben gekregen, wordt het jaarsalaris in de nieuwe graad verhoogd tot de minimale verhoging, vermeld in het eerste lid, bereikt wordt.

Die minimale salarisverhoging wordt gegarandeerd gedurende de hele functionele loopbaan in de graad waarnaar het personeelslid bevorderd wordt. Daartoe wordt telkens zijn oude salarisschaal, met inbegrip van de periodieke verhogingen, maar zonder het verloop in de functionele loopbaan, vergeleken met de nieuwe salarisschaal, met inbegrip van de toepassing van de periodieke verhogingen en het verloop in de

functionele loopbaan.

§2. In afwijking van het eerste lid, is de minimale salarisverhoging ook van toepassing als een personeelslid in dienst van het bestuur via een aanwervingsprocedure aangesteld wordt in een graad van een hoger niveau.

§3. De minimale salarisverhoging vermeld in paragraaf 1 en 2, is een integraal onderdeel van het jaarsalaris.

Artikel 7.3.3

De salarisschaal van de provinciegriffier wordt vastgesteld tussen het volgende minimum en maximum:

47.941,69 - 69.424,53 euro en wordt gespreid over 15 jaar. Deze salarisschaal komt overeen met de salarisschaal van de gemeentesecretaris in de gemeenten die in het Uitvoeringsbesluit rechtspositieregeling van 7 december 2007 artikel 122, eerste lid, in de hoogste klasse zijn ingedeeld.

Artikel 7.3.4

De salarisschaal van de financieel beheerder wordt vastgesteld tussen het volgende minimum en maximum:

44.207,70 - 64.401,60 euro en wordt gespreid over 15 jaar. Deze salarisschaal komt overeen met de salarisschaal van de gemeentesecretaris in de gemeenten die in het Uitvoeringsbesluit rechtspositieregeling van 7 december 2007 artikel 122, eerste lid, in de klasse van 80.001 tot 150.000 inwoners zijn ingedeeld.

Hoofdstuk IV. De betaling van het salaris

Artikel 7.4.1

Het salaris volgt het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het salaris tegen 100% wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

Artikel 7.4.2

Het salaris wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald vanaf de indiensttreding.

Artikel 7.4.3

Het maandsalaris is gelijk aan een twaalfde van het jaarsalaris. Het uurloon is gelijk aan 1/1976 van het jaarsalaris.

Artikel 7.4.4

Als het personeelslid in de loop van de maand in dienst treedt, krijgt het voor die maand het gedeelte van het maandsalaris dat overeenstemt met de gepresteerde werkdagen volgens de berekening in het artikel 7.4.5.

Als het personeelslid in de loop van de maand met pensioen gaat of overlijdt, wordt het salaris voor de volledige maand betaald.

- 47 - Artikel 7.4.5

Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag van het salaris bepaald aan de hand van de volgende bewerking:

Het volledige maandsalaris wordt vermenigvuldigd met de volgende breuk:

a) indien het aantal gepresteerde dagen van die maand kleiner is dan of gelijk is aan 10:

(het aantal gepresteerde dagen x 1,4) / 30

b) indien het aantal gepresteerde dagen van die maand groter is dan 10:

(30 - (het aantal niet-gepresteerde dagen x 1,4)) / 30

Op bovenstaande formule geldt een uitzondering indien het totaal aantal te presteren dagen in een maand meer dan 21 bedraagt. De specifieke afwijkingen zijn in onderstaande tabel opgenomen.

Te bezoldigen

dagen 22 te presteren

dagen 23 te presteren dagen

10,5 14,5 14,5

11 15 15

11,5 15,5 15,3

12 15,5

12,5 15,8

Met gepresteerde dagen worden de dagen gelijkgesteld waarop, volgens titel 9 'Verloven en afwezigheden', geen arbeidsprestatie wordt geleverd maar waarvoor het salaris niettemin moet worden doorbetaald, onverminderd de bepalingen voor de statutaire personeelsleden i.v.m. inhouding van salaris bij tuchtstraf of preventieve schorsing.

Artikel 7.4.6

Indien een personeelslid aanspraak maakt op de verlofregeling voor verminderde prestaties of deeltijds diensten verricht, wordt de gewaarborgde minimumbezoldiging berekend naar rata van de werkelijke prestaties.

Artikel 7.4.7

Bij deeltijdse prestaties of verlof voor verminderde prestaties wordt het maandsalaris of het gedeelte van het maandsalaris berekend naar rata van de werkelijke prestaties en overeenkomstig de volgende

berekeningswijze:

- voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 50 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties gedeeld door 2;

- voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 60 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties vermenigvuldigd met 3/5;

- voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 80 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties vermenigvuldigd met 4/5;

- voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 90 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties vermenigvuldigd met 9/10.

Titel 8. De toelagen, vergoedingen en sociale voordelen Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 8.1.1

Het reglement inzake diplomatoeslag wordt buiten werking gesteld voor alle personeelsleden die onder het nieuwe geldelijk statuut vallen.

Artikel 8.1.2

Alle niet bij wet, koninklijk besluit, ministerieel besluit of omzendbrief geregelde toelagen zijn in de salarisschalen geïncorporeerd. Deze toelagen zijn dan ook opgeheven met ingang van de datum van de inwerkingtreding van de nieuwe salarisschalen.

- 48 - Artikel 8.1.3

Effectief gemaakte, bewezen en noodzakelijke kosten bij de uitoefening van de functie worden terugbetaald.

Artikel 8.1.4

De personeelsleden ontvangen op basis van de regelgeving van toepassing op de lokale en provinciale besturen, de haard- en standplaatstoelage, het vakantiegeld en de kinderbijslag.

Hoofdstuk II. De eindejaarstoelage

Artikel 8.2.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1° referentieperiode: de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking te nemen jaar;

2° jaarsalaris: het salaris op jaarbasis of, in voorkomend geval, het wachtgeld of de uitkering, uitbetaald in plaats van een salaris, eventueel aangevuld met de haard- of standplaatstoelage of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering.

Artikel 8.2.2

Het personeelslid ontvangt jaarlijks een eindejaarstoelage.

Artikel 8.2.3

Het bedrag van de eindejaarstoelage is de som van het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficient die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. De berekeningswijze en de bedragen waarmee rekening dient te worden gehouden zijn weergegeven in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 januari 2009 houdende onder meer de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel en latere wijzigingen.

Artikel 8.2.4

Het personeelslid ontvangt het volledige bedrag van de toelage, vermeld in het artikel 8.2.3, als het als titularis van een betrekking met volledige prestaties het volledige salaris heeft ontvangen tijdens de hele duur van de referentieperiode.

Als het personeelslid niet het volledige salaris heeft ontvangen als titularis van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd in verhouding tot het salaris dat het werkelijk heeft ontvangen.

De periodes waarin het personeelslid tijdens de referentieperiode als titularis van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties met ouderschapsverlof, als vermeld in het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, was, of met bevallingsverlof was met toepassing van de Arbeidswet van 16 maart 1971, worden gelijkgesteld met periodes waarvoor het personeelslid het salaris volledig heeft ontvangen.

Artikel 8.2.5

De eindejaarstoelage wordt uiterlijk tijdens de maand december van het in aanmerking te nemen jaar in één keer uitbetaald.

Hoofdstuk III. De onregelmatige prestaties

Afdeling 1. Nachtprestaties en prestaties op zon- en feestdagen Artikel 8.3.1

Deze afdeling is niet van toepassing op:

1° de provinciegriffier en de financieel beheerder;

2° de personeelsleden van niveau A.

Artikel 8.3.2

Naast de wettelijk voorgeschreven inhaalrust krijgt het personeelslid:

- 49 - 1° per uur nachtprestatie tussen 22 uur en 6 uur één kwartier extra inhaalrust. Uitsluitend omwille van

dienstredenen kan deze extra inhaalrust, mits akkoord van het betrokken personeelslid, ook vervangen worden door een toeslag op het uursalaris die gelijk is aan 25% van het uursalaris.

2° per uur prestatie tussen 0 en 24 uur op een zondag of een feestdag a) één uur extra inhaalrust (tot 11 uur prestaties per dag);

b) een toeslag op het uursalaris die gelijk is aan 100% van het uursalaris (vanaf 11 uur prestaties per dag).

Uitsluitend omwille van dienstredenen kan deze toeslag op het uursalaris, mits akkoord van het betrokken personeelslid, ook vervangen worden door extra inhaalrust.

Als berekeningsbasis voor de toeslag geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering, de toelage voor opdrachthouderschap of de mandaattoelage.

De extra inhaalrust of de toeslag voor nachtprestaties is niet cumuleerbaar met de extra inhaalrust of de toeslag voor prestaties op zon- of feestdagen.

Afdeling 2. De overuren Artikel 8.3.3

Deze afdeling is niet van toepassing op de provinciegriffier en de financieel beheerder.

Deze afdeling is evenmin van toepassing op de personeelsleden die onder het toepassingsgebied van de Arbeidswet van 16 maart 1971 vallen.

Artikel 8.3.4

§1. Onder overuren worden verstaan de uitzonderlijke prestaties die op verzoek van het bestuur geleverd worden boven op de uren die op grond van de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis door het

personeelslid gepresteerd worden.

Het personeelslid dat overuren presteert, krijgt compenserende inhaalrust binnen de termijn, bepaald in de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector. De compenserende inhaalrust is gelijk aan de duur van de overuren.

§2. Het personeelslid wordt geacht de compenserende inhaalrust op te nemen binnen 4 maanden.

§3. Als over een periode van vier maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan 38 uur per week voor voltijdse prestaties of dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse prestaties, wordt aan het personeelslid boven op het uursalaris ofwel overloon betaald in de vorm van een toeslag, ofwel extra inhaalrust toegekend.

Het overloon of de extra inhaalrust bedraagt voor alle niveaus behalve voor niveau A:

een toeslag van 25% per uur voor overuren op weekdagen tussen 6 en 22 uur.

Als berekeningsbasis voor het overloon geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering.

§4. Aan het personeelslid van niveau A wordt voor elk overuur een uursalaris uitbetaald als over een periode van vier maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan 38 uur per week voor voltijdse prestaties of dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse prestaties.

Hoofdstuk IV. De andere toelagen

Afdeling 1. De toelage voor het waarnemen van een hogere functie Artikel 8.4.1

De waarnemer van een hogere functie krijgt een toelage indien de waarneming van de hogere functie ten minste dertig opeenvolgende kalenderdagen beslaat.

De toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat het personeelslid bij een bevordering in de waargenomen hogere functie zou ontvangen en het salaris dat het personeelslid in zijn werkelijke functie ontvangt.

- 50 - Artikel 8.4.2

In het salaris, vermeld in het artikel 8.4.1, tweede lid, zijn inbegrepen:

1° de haard- of standplaatstoelage;

2° elke andere salaristoeslag.

Afdeling 2. De gevarentoelage Artikel 8.4.3

Voor de gevarentoelage komen de werkzaamheden in aanmerking, waarbij de mate van gevaar, hinder of ongezondheid bij normale uitvoering ervan aanzienlijk toeneemt door de bijzondere omstandigheden van fysieke werkdruk waarin ze uitgevoerd moeten worden, of door het gebruik van schadelijke of gevaarlijke stoffen. De deputatie somt in een afzonderlijke lijst de werkzaamheden op die aan die criteria beantwoorden en die in aanmerking komen voor de gevarentoelage.

Artikel 8.4.4

§1. Het personeelslid dat occasioneel een werk uitvoert dat opgenomen is in de lijst, vermeld in het artikel 8.4.3, ontvangt een gevarentoelage, waarvan het maximale bedrag bepaald wordt als volgt:

Aantal uren gevaarlijk werk per maand Bedrag van de gevarentoelage

minder dan 7 uur 1,10 euro per uur tegen 100%

van 7 tot 25 uur 1,20 euro per uur tegen 100%

meer dan 25 uur 1,25 euro per uur tegen 100%

§2. Het personeelslid dat permanent werkzaamheden als vermeld in het artikel 8.4.3 uitvoert, wordt een jaartoelage toegekend. Het bedrag van die jaartoelage is gelijk aan 10% van de 13de salaristrap van salarisschaal E2 tegen 100%.

Afdeling 3. De permanentietoelage Artikel 8.4.5

Het personeelslid dat door de provinciegriffier wordt aangewezen om zich buiten de normale diensturen thuis beschikbaar te houden voor interventies ontvangt een permanentietoelage.

De provinciegriffier en de financieel beheerder komen niet in aanmerking voor een permanentietoelage.

Artikel 8.4.6

Het bedrag van de toelage, vermeld in het artikel 8.4.5, bedraagt 2,01 euro tegen 100% voor elk uur dat werkelijk aan de permanentie wordt besteed. Dat bedrag is gekoppeld aan de gezondheidsindex.

Afdeling 4. De mandaattoelage Artikel 8.4.7

De toelage voor het uitoefenen van een mandaat, vermeld in het artikel 4.1.7, bedraagt 5% van het geïndexeerde brutosalaris van de mandaathouder. De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.

Afdeling 5. De toelage voor opdrachthouderschap Artikel 8.4.8

De opdrachthouder, zoals bepaald in het artikel 4.2.3, krijgt voor de duur van de opdracht een toelage.

Deze toelage bedraagt 5% van het geïndexeerde jaarsalaris van het personeelslid.

De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald.

Hoofdstuk V. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten

Afdeling 1. De vergoeding voor reiskosten

- 51 - Artikel 8.5.1

Een dienstreis is de verplaatsing van de woonplaats of de standplaats naar een vooraf bepaalde bestemming in opdracht of op uitnodiging van de bevoegde leidinggevende van het personeelslid.

Artikel 8.5.2

De raad werkt nadere procedureregels uit in een provinciaal reglement voor de indiening en vergoeding van door het personeelslid gemaakte, noodzakelijke en bewezen kosten voor een dienstreis.

Artikel 8.5.3

§1. Het personeelslid, dat voor dienstreizen van zijn eigen motorvoertuig of eigen fiets gebruikmaakt, heeft recht op een vergoeding per kilometer, die voor elk van beide vervoerswijzen voor een bepaald jaar gelijk is aan het respectievelijke maximale bedrag dat voor dat bepaald jaar op grond van de fiscale wetgeving en de sociale wetgeving is vrijgesteld van de belastingen en sociale bijdragen.

Het personeelslid heeft recht op de terugbetaling van eventuele parkeerkosten.

Artikel 8.5.4

Voor dienstreizen met het openbaar vervoer of per vliegtuig worden de reële kosten vergoed die het personeelslid bewijst.

Artikel 8.5.5

Een vergoeding van de reiskosten gemaakt voor dienstreizen kan worden toegekend overeenkomstig de toekenningsmodaliteiten, bepaald door de provincieraad in het provinciaal reglement voor de toekenning van de vergoeding van de reiskosten gemaakt voor dienstreizen aan de personeelsleden van de provincie.

Afdeling 2. De vergoeding voor verblijfkosten Artikel 8.5.6

Het personeelslid dat een dienstreis met overnachting maakt, heeft recht op vergoeding van de kosten voor kamer en ontbijt, maaltijden en eventuele andere kosten. Het personeelslid dient voor al de gemaakte kosten de originele bewijsstukken in.

Hoofdstuk VI. De sociale voordelen

Afdeling 1. De maaltijdcheques Artikel 8.6.1

Het personeelslid heeft recht op maaltijdcheques. Vanaf 1 mei 2020 bedraagt de werkgeversbijdrage 6,91 euro en de werknemersbijdrage 1,09 euro.

De medewerker heeft op jaarbasis minimaal recht op 497,47 euro maaltijdcheques ten laste van de provincie Vlaams-Brabant.

Bij onvolledige prestaties of prestaties die niet geleverd zijn gedurende het werkjaar, wordt het bedrag op jaarbasis, vermeld in het eerste lid, pro rata verminderd.

Artikel 8.6.2

De personeelsleden ontvangen met ingang van 1 september 2001 maaltijdcheques volgens de uitvoeringsmodaliteiten goedgekeurd door de raad.

Afdeling 2. De hospitalisatieverzekering Artikel 8.6.3

De provincie sluit ten behoeve van het personeel een collectieve hospitalisatieverzekering af, waarbij zij de premie volledig ten laste neemt. Ook voor de deeltijds tewerkgestelde personeelsleden neemt zij de kosten volledig ten laste.

- 52 - Artikel 8.6.4

Het bestuur informeert de personeelsleden over de toepassingsvoorwaarden van de hospitalisatieverzekering.

Afdeling 3. De vergoeding van de kosten voor het woon-werkverkeer Artikel 8.6.5

Als woon-werkverkeer wordt beschouwd de verplaatsing die het personeelslid aflegt tussen zijn vaste verblijfplaats en zijn vaste of tijdelijke plaats van tewerkstelling en omgekeerd.

De af te leggen afstand van verblijfplaats tot de plaats van tewerkstelling moet in enkele richting één kilometer bedragen en kan slechts tweemaal per dag worden vergoed.

Artikel 8.6.6

§1 Er wordt geen vergoeding toegekend voor woon-werkverkeer met de wagen of te voet. Uitsluitend het personeelslid dat aan de voorwaarden voldoet voor de toekenning van een parkeerkaart door de bevoegde hogere overheid, ontvangt een vergoeding voor de verplaatsing van en naar het werk met de wagen. Die vergoeding is gelijk aan de kostprijs van een treinabonnement tweede klasse over dezelfde afstand.

§2 De kostprijs van het abonnement op het openbaar vervoer voor woon-werkverkeer wordt volledig terugbetaald door de werkgever. Het gebeurlijke supplement eerste klasse blijft ten laste van het personeelslid.

§3 De fietsvergoeding per kilometer voor het woon-werkverkeer is voor een bepaald jaar gelijk aan het maximale bedrag dat op grond van de fiscale wetgeving en de sociale wetgeving voor dat bepaald jaar is vrijgesteld van de belastingen en sociale bijdragen.

Het traject waarvoor reeds een tegemoetkoming in de kosten bestaat voor het gebruik van het openbaar vervoer wordt niet in aanmerking genomen.

Personeelsleden die - in combinatie met hun abonnement voor het openbaar vervoer - gebruikmaken van de fiets voor hun voor- of natraject, komen in aanmerking voor een fietsvergoeding op voorwaarde dat dit traject in enkele richting minstens 1 km bedraagt.

Artikel 8.6.7

Een vergoeding van de reiskosten voor woon-werkverkeer kan worden toegekend overeenkomstig de toekenningsmodaliteiten, bepaald door de provincieraad in het provinciaal reglement voor de toekenning van de vergoeding voor woon-werkverkeer aan de personeelsleden van de provincie."

Afdeling 4. De begrafenisvergoeding Artikel 8.6.8

Als een personeelslid overlijdt, wordt aan de persoon of personen, vermeld in het artikel 8.6.9, een begrafenisvergoeding toegekend. De begrafenisvergoeding bedraagt een twaalfde van het bedrag,

vastgesteld met toepassing van het artikel 39, eerste, derde en vierde lid, van de Arbeidsongevallenwet van

vastgesteld met toepassing van het artikel 39, eerste, derde en vierde lid, van de Arbeidsongevallenwet van