• No results found

minimaal 1 ontsluitingsweg minimaal 2 ontsluitingswegen

4.2.4 Externe veiligheid

Achtergrond

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risi-co’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De

handelin-gen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtin-gen3 (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen4 vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden be-oordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisi-co.

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktij-dig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op over-lijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afge-zet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Toetsing

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stof-fen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan.

In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is de definitie opgenomen van een kwetsbaar object. Kwetsbare objecten zijn:

• woningen, niet zijnde verspreid liggende woningen van derden met een dicht-heid van maximaal twee woningen per hectare of dienst- en bedrijfswoningen van derden;

• gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

3 Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden

4 Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi.

zen/bejaardenhuizen/verpleeghuizen, scholen, gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

• gebouwen waarin grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig plegen te zijn, zoals: kantoorgebouwen en hotels met een bru-to vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt / hypermarkt / warenhuis is gevestigd;

• kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.

De gymzaal valt niet in bovenstaande omschrijvingen en betreft derhalve geen (be-perkt) kwetsbare object. De gymzaal behoeft niet aan het Bevi en de wet- en regel-geving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen getoetst te worden.

4.2.5 Milieuzonering

Achtergrond

De gymzaal ligt op een afstand van circa 20 m van de omliggende woningen (aan de Langeweg, Hoenderstraat en De Houten Hoek). De uitbreidingen vinden in alle rich-tingen plaats, dus ook richting deze woningen.

De uitbreiding is geen milieugevoelige functie die beschermd dient te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende bedrijven of instellingen.

De uitbreiding zelf kan wel milieuhinder veroorzaken voor milieugevoelige functies (woningen) in de directe omgeving. De invloed van de uitbreiding van de gymzaal op milieugevoelige functies dient dan ook getoetst te worden. Hiervoor is gebruik gemaakt van de (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in samenwerking met de Ministe-ries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, 2009;

Toetsing

In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal woningen gelegen. De meest nabijgelegen burgerwoningen bevinden aan de Langeweg, Hoenderstraat en De Houten Hoek, zijnde circa 20 meter.

In de lijst “Bedrijven en Milieuzonering” kan de gymzaal geschaard worden onder

“Sporthallen”. Voor deze functie, met categorie 3.1, gelden de volgende richtaf-standen:

• Geur: 0 m

• Geluid: 50 m

• Stof: 0 m

• Gevaar: 0 m

De grootste afstand is bepalend voor de indeling in de milieucategorie. Vandaar dat enkel geluid in dit geval maatgevend is. Omliggende woningen liggen binnen de hinderzones wat betreft het aspect geluid.

Geluid wordt door de gymzaal geproduceerd voornamelijk door het verkeer. In de gymzaal zelf worden geen activiteiten uitgevoerd die extra geluidhinder op de om-geving zouden kunnen veroorzaken. In de gymzaal wordt de turnsport beoefend, er is geen sprake van luide muziek of iets dergelijks.

De richtafstand van 50 m voor wat betreft (verkeers)geluid is een richtafstand. Bin-nen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieuvoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Bij gemengde ge-bieden kan gedacht worden aan:

• Stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;

• Zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;

• (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

In onderhavig geval is sprake van een gemengd gebied, het ligt namelijk tegen het centrum van Venray aan, aan de binnenring. De richtafstand van 50 m is dan niet toepasbaar.

Indien sprake is van een gemengd gebied is sprake van drie verschillende categorie-en, waarbinnen bepaalde activiteiten mogelijk zijn:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanig milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeers-aantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor “Sporthallen” geldt dat deze vallen in categorie C. Voor de uit te breiden gym-zaal geldt derhalve deze categorie. De gymgym-zaal kan daarmee in gemengd gebied

worden uitgevoerd, mits de ontsluiting op hoofdinfrastructuur is aangesloten. Daar-van is hier sprake (aan de binnenring). De verkeersaantrekkende werking wordt hoofdzakelijk verwerkt door die binnenring, zoals in de huidige situatie. Er is geen sprake van veel extra verkeer.

Hieruit kan worden opgemaakt dat de uitbreiding van de gymzaal geen extra mili-euhinder op de omgeving veroorzaakt.

4.2.6 Geur

Achtergrond

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en Veehouderij. Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige ob-jecten. Er dient voor deze geurgevoelige objecten sprake te zijn van een goed woon-en leefklimaat. Daarnaast mag gewoon-en inbreuk ontstaan op de milieuruimte van om-liggende veehouderijen.

Gemeenten hebben onder de Wet geurhinder en veehouderij de bevoegdheid ge-kregen om binnen de kaders die deze wet stelt eigen normen te stellen. Deze kun-nen worden vastgelegd in een geurverordening. De normstelling in de geurverorde-ning dient te worden gemotiveerd aan de hand van een gebiedsvisie geurhinder en veehouderij.

Op 29 september 2009 heeft de gemeenteraad van Venray de aangepaste Verorde-ning geurhinder en veehouderij vastgesteld. Op de kaart bij de verordeVerorde-ning is het projectgebied aangeduid als bestaand woongebied.

In artikel 3 van de gemeentelijke Verordening geurhinder en veehouderij, is bepaald dat voor bestaande woongebieden in afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet geur-hinder en veehouderij een maximale waarde geldt voor de geurbelasting van een veehouderij ten aanzien van een geurgevoelig object van 3 ouE/m3.

Toetsing

Op basis van de Kaart achtergrondbelasting (februari 2009) kan de geurbelasting ter plaatse van alle veehouderijen samen worden beoordeeld als goed.

Het projectgebied is niet gelegen in een contour van een veehouderij. De achter-grondbelasting op de locatie is derhalve acceptabel.

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij is de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten slechts toelaatbaar als daardoor de milieuruimte van de

omliggende bedrijven niet onevenredig wordt geschaad. De gymzaal betreft geen belemmering voor veehouderijen omdat deze reeds bestaat.

De geurbelasting ter plaatse voldoet aan de gestelde normen in de Verordening geurhinder en veehouderij. Er is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Daarnaast worden veehouderijen niet in hun belangen geschaad.

De gymzaal is daarbij geen geurgevoelig object in de zin van de Wgv. Voor de ver-bouw en uitbreiding van de gymzaal bestaan dus geen belemmeringen op grond van de Wet geurhinder en veehouderij.

4.3 Archeologie

Achtergrond

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in wer-king getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te be-schermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in mense-lijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van deze wet zijn:

• Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgra-ven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.

• Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatief-nemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aan-geven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingre-pen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren. De invoering hiervan wordt gere-geld via bestemmingsplannen en vrijstellingen, de mer-plichtige activiteiten en ontgrondingen.

• Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen.

De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodemverstorende activiteit.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. Als gevolg van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening toetst de provincie Limburg niet langer

arche-ologische rapporten en programma’s van eisen. De provincie beperkt zich tot zaken die van provinciaal belang zijn (waaronder de aanwijzing van archeologische atten-tiegebieden).

Afbeelding 13. Uitsnede archeologische advieskaart

De gemeente Venray heeft een eigen archeologische advieskaart laten opstellen door archeologisch adviesbureau RAAP. Dit rapport is afgerond in het voorjaar van 2008. Dit RAAP rapport met nummer 1482 is genaamd “Begrensd verleden”; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en de cultuurhistorische waar-denkaart voor de gemeente Venray”. Het rapport is indertijd door de provincie be-oordeeld en akkoord bevonden.

Toetsing

De gymzaal is volgens het gemeentelijke archeologische beleidskaart gelegen bin-nen een gebied met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde (de paarse kleur op afbeelding 13). In de directe nabijheid is in het verleden een archeologische vondst gedaan (nummer 14 of afbeelding 13).

Op basis van het gemeentelijk beleid dient voor ontwikkelingen in de directe nabij-heid (50 meter) van een archeologische vondst, een archeologisch onderzoek plaats te vinden.

In onderhavig geval kan van dit gegeven worden afgeweken omdat de kleinschalige ontwikkeling plaatsvindt rondom de bestaande gymzaal. In het verleden is ter plaat-se van de gymzaal en direct aangrenzende gronden de bodem geroerd in het kader van het verbeteren van de bodemdraagkracht en het aanleggen van de huidige funderingen. In geroerde bodem is de kans op het voorkomen van (gave) archeolo-gische waarden erg laag. In dat kader wordt de noodzakelijk van een archeologisch onderzoek ter plaatse toch niet noodzakelijk geacht.