• No results found

Externe veiligheid Bedrijven

In document Stoofstraat Bestemmingsplan (pagina 39-42)

5 PLANOLOGISCH RELEVANTE UITVOERINGSASPECTEN

5.8 Externe veiligheid Bedrijven

Wettelijk kader

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht de bevoegde gezagen Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen.

Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Beoordeling en conclusie

Om te bepalen of er in de directe omgeving van het plangebied bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, is het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) als ook de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van het spooremplacement Moerdijk is gelegen.

Met betrekking tot deze inrichting is de gemeente Moerdijk het bevoegd gezag. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 2900 meter van het spooremplacement waarmee het nog net binnen het invloedsgebied is gelegen. Het invloedsgebied reikt tot op een afstand van 3000 meter.

Uit de QRA (2009) die is uitgevoerd voor het emplacement Moerdijk blijkt dat het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde (OW) voor het groepsrisico is gelegen. Het groepsrisico bedraagt 0,2 maal de OW. De bevolkingsdichtheid van het plangebied neemt ter plaatse toe als gevolg van de ontwikkeling met maximaal 89 personen. Ondanks deze relatief aanzienlijke toename neemt het groepsrisico als gevolg hiervan niet toe omdat de afstand tot aan de bron groot is. Het plangebied ligt aan de rand van het invloedsgebied waardoor er feitelijk geen sprake is van een waarneembare toename van het groepsrisico. Geconcludeerd wordt dat de toename aan bevolking (als gevolg van de ontwikkelingen) niet leidt tot een significante stijging van het groepsrisico.

Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting is gelegen wordt, op grond van artikel 13 van het Bevi, een kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico opgesteld door de gemeente Moerdijk. Hiertoe wordt advies gevraagd aan de Regionale Brandweer inzake de hoogte van het groepsrisico en de aspecten met betrekking tot de rampenbestrijding, zelfredzaamheid en hulpverlening. De kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico wordt toegevoegd aan het ontwerp bestemmingsplan.

Transport Wettelijk kader

Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en weg dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, 1 januari 2010”, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.

Daarnaast wordt eveneens gerekend met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De 30 meter voor het PAG wordt gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het toekomstige BTEV (Besluit Transportroutes Externe veiligheid) is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Beoordeling en conclusie

1. Spoorwegen en autowegen:

Het plangebied is gelegen op meer dan 200 meter van een spoorweg en autoweg. Gelet hierop zijn risicoberekeningen (zowel plaatsgebonden als groepsrisico) niet noodzakelijk en

hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied aan de Stoofstraat.

2. Vaarwegen:

In de nabije omgeving van het plangebied is de Roode vaart gelegen. De Roode Vaart is op grond van het Basisnet Water aangemerkt als een binnenvaarweg met de kleurcode groen.

Dit houdt in dat het transport van gevaarlijke stoffen beperkt is. Voor deze binnenvaartcorridor geldt dan ook geen toetsingsafstand (veiligheidsafstand) en is derhalve niet opgenomen in bijlage 6 van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Dat wil zeggen dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op het water. Daarnaast gelden geen verplichtingen met betrekking tot het groepsrisico.

3. Provinciale wegen:

Het plangebied is op minder dan 200 meter van de provinciale weg N285 gelegen, hetgeen betekent dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg voor deze ruimtelijke ontwikkeling risicorelevant is.

Geconcludeerd kan worden dat het groepsrisico niet significant toeneemt als gevolg van de nieuwe ontwikkeling. Ook indien rekening gehouden wordt met een groei van het transport van gevaarlijke stoffen in de toekomst, blijkt dat het groepsrisico niet meer dan 0,1 van de oriënterende waarde bedraagt. Op basis hiervan en tevens anticiperend op het toekomstige beleid (Besluit transportroutes externe veiligheid) kan een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.

4. Buisleidingen:

Om te bepalen of er in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen waarop het Bevb van toepassing is, is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen (diameter groter dan 50 mm en een werkdruk groter dan 16 bar). Gelet hierop hoeven er vanuit het Bevb geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik binnen het plangebied.

5.9 Luchtkwaliteit

Ten behoeve In het kader van de planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van de nieuwe ontwikkeling in beeld te worden gebracht.

De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

- een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging;

- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), dat in werking treedt nadat de EU derogatie (verlening van de termijn waarbinnen luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn) heeft verleend.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de ‘Wet luchtkwaliteit’ en het verlenen van derogatie door de EU is het begrip ‘niet in betekenende mate’ gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, infrastructuur, kantoor- en woningbouwlocaties en activiteiten of handelingen) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook indien aannemelijk gemaakt kan worden dat een gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Voor de realisatie van woningen betekent dit dat bij projecten waarbij sprake is van één ontsluitingsweg er 1500 of meer woningen gerealiseerd worden, middels een projectsaldering moet worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de luchtkwaliteitseisen. Voor projecten waarbij sprake is van twee of meer ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, is een ondergrens 3000 woningen van toepassing.

Onderhavig plan betreft de realisatie van gestapelde woningen en enkele commerciële voorzieningen. Gesteld kan worden dat een dergelijke ontwikkeling in vergelijking met de realisatie van 1500 woningen van een dermate kleine schaal is dat het project gezien kan worden als een project dat ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Een nader onderzoek naar de invloed op de luchtkwaliteit er plaatse wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

In document Stoofstraat Bestemmingsplan (pagina 39-42)