5 Hogere planten
5.3 Exploratieve data‐analyse voor de natuurontwikkelingsgebieden
Figuur 5‐2. Situering van de permanente kwadraten langs het Zeeschelde‐estuarium. In rood zijn deze aangeduid in de natuurontwikkelingsgebieden waarvan in 2016 vegetatieopnames zijn gemaakt.
5.3 Exploratieve data‐analyse voor de natuurontwikkelingsgebieden
De evoluties in de natuurontwikkelingsgebieden werden de aanleg niet bijgestuurd door beheer of adaptieve inrichtingsmaatregelen, ze kennen sinds hun aanleg een spontane ontwikkeling. De veranderingen die optreden in de vegetatie, worden gestuurd door de heersende sedimentatie‐ en erosieprocessen, de hydrologische omstandigheden en biotische interacties (b.v. natuurlijke begrazing).
5.3.1 Heusden LO en Paddebeek (Zoetwaterschorren)
De natuurontwikkelingsgebieden Heusden LO en Paddebeek situeren zich beide in de zoetwaterzone (met korte verblijftijd) van het Zeeschelde‐estuarium..
In beide gebieden is een netwerk van permanente kwadraten uitgezet langs transecten loodrecht op de rivieras. Van deze permanente kwadraten wordt sinds hun aanleg jaarlijks een vegetatieopname gemaakt. Na 2013 is deze opnamefrequentie gewijzigd naar 3‐jaarlijks. De laatste opnames zijn gemaakt in 2016.
In Paddebeek zijn 13 permanente kwadraten uitgezet langs 4 raaien of transecten (Speybroeck et al., 2011). Alle permanente kwadraten liggen binnen de intertidale zone met uitzondering van ZSCPQ260, ZSCPQ264 en ZSCPQ269. In het vegetatieseizoen na de aanleg (2004) zijn de eerste vegetatieopnames gemaakt. In het natuurontwikkelingsgebied Heusden LO zijn de eerste vegetatieopnames gemaakt in 2006. In dit gebied zijn 16 permanente kwadraten afgebakend langs 5 raaien loodrecht op de rivieras. Alle plots liggen in de intertidale zone, uitgenomen ZSCPQ296.
Voor elke vegetatieopname is de bedekking van de struiklaag en de boomlaag gecumuleerd en over alle permanente kwadraten heen uitgemiddeld per jaar. De resultaten voor beide gebieden zijn gegeven in Figuur 5‐3. Dit kan als een maat beschouwd worden voor de snelheid waarmee verstruweling of verbossing optreedt bij natuurlijke successie op een zoetwaterschor. Voor beide gebieden is het patroon vergelijkbaar. Initieel verloopt de verstruweling/verbossing traag, maar vervolgens versnelt ze systematisch. Na 8 jaar (Heusden LO) of 10 jaar (Paddebeek) wordt de kaap van 30% bereikt. Het verschil tussen beide gebieden kan in verband worden gebracht met de startsituatie. In Paddebeek was geen vegetatie aanwezig, in Heusden LO daarentegen wel. Daar bestond reeds een deel uit wilgenstruweel, dat stand hield. Anderzijds was ook een populierenbos aanwezig dat grotendeels gedegenereerd is.
Deze analyse moet evenwel met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd omdat de permanente kwadraten niet random zijn gelokaliseerd. Dit kan worden ondervangen door gebiedsdekkende vegetatiekaarten van verschillende jaren in de analyse te betrekken.
Een indicatie van de snelheid waarmee verbossing optreedt, kan gebruikt worden om in te schatten hoe snel zich bos en struweel ontwikkelt in zoetwatergetijdengebieden. Voor vele gebieden zijn namelijk oppervlaktedoelstellingen voor bos vastgelegd. Op basis van deze analysecijfers kan de haalbaarheid daarvan worden beoordeeld.
Figuur 5‐3. Uit de vegetatieopnames van de permanente kwadraten is per jaar de gemiddelde bedekking van de gecumuleerde struik‐ en boomlaag afgeleid voor de natuurontwikkelingsgebieden Heusden LO en Paddebeek en dit sinds hun aanleg.
5.3.2 Paardeschor en Ketenisseschor (Brakwaterschorren)
Ketenisse of Ketenisseschor en Paardeschor zijn natuurontwikkelingsgebieden die gelegen zijn in de mesohaliene zone (zone met sterke saliniteitsgradiënt) van het Zeeschelde‐estuarium. Permanente kwadraten zijn in beide gebieden afgebakend langs transecten loodrecht op de rivieras. Op het Paardeschor betreft het 14 plots langs 4 raaien, op Ketenisse zijn langs 11 raaien in totaal 38 permanente kwadraten uitgezet (Speybroeck et al., 2011). Alle plots situeren zich in de intertidale zone met uitzondering van ZSCPQ282 (Paardeschor).Vanaf het vegetatieseizoen na de aanleg van de gebieden zijn jaarlijks vegetatieopnames gemaakt van de permanente kwadraten. Op Ketenisse is dit sinds 2003 en op Paardeschor sinds 2006. Na 2013 is de opnamefrequentie gewijzigd naar 3‐jaarlijks. De laatste opnames zijn gemaakt in 2016.
Per gebied is voor elk jaar uit de vegetatieopnames de gemiddelde bedekking van riet (Phragmites australis) berekend en uitgezet langs een tijdsas in functie van het aantal jaren na aanleg (Figuur 5‐4). Rietvegetatie vormt de climaxvegetatie op brakwaterschorren. De eerste twee jaren neemt de bedekking van riet zeer traag toe (kolonisatieperiode). Vervolgens kent de bedekking van riet een lineaire toename. Deze toename is sterker op het Paardeschor dan op het Ketenisseschor. Op het Paardeschor bedraagt de gemiddelde bedekking van riet in de permanente kwadraten na 8 jaar bijna 40%, op Ketenisse ca. 20%. Vanaf dan lijkt de toename af te zwakken.. Het verschil in toename van riet tussen het Paardeschor en Ketenisseschor kan gelinkt worden aan het verschil in initiële topografie en de daarop volgende erosie‐ en sedimentatieprocessen. De variatie in initiële hoogteligging op het Ketenisseschor is veel hoger
vervolgens nog verder toe doordat erosie optrad in verschillende PQ’s, gelegen zijn langs een te steile helling. Op het Paardeschor vond voornamelijk sedimentatie plaats.
Op het Paardeschor wist riet snel de permanente kwadraten te koloniseren die beantwoorden aan haar ecologisch optimum. In vergelijking met het Ketenisseschor is op het Paardeschor het aandeel PQ’s met optimale omstandigheden voor riet hoger. Na 8 à 10 jaar is zich mogelijks een evenwicht aan het ontwikkelen waardoor de toename afzwakt. Figuur 5‐4. Per jaar is de gemiddelde bedekking van riet (Phragmites australis) berekend uit de vegetatieopnames van de permanente kwadraten voor de natuurontwikkelingsgebieden Ketenisse en Paardeschor, en dit sinds hun aanleg.
5.4 Referenties
Londo G. (1976). The decimal scale for releves of permanent quadrats. Vegetatio 33(1): 61–64. Schaminée J.H.J., Stortelder A.H.F., & Westhoff V. (1995). De vegetatie van Nederland. Deel 1 Inleiding tot de plantensociologie: grondslagen, methoden en toepassingen. Opulus Press, Uppsala, Leiden, 296 p.Speybroeck J., Van Ryckegem G., Vandevoorde B. & Van de Bergh E. (2011). Evaluatie van natuurontwikkelingsprojecten in het Schelde‐estuarium. 2de rapportage van de projectmonitoring periode 2006‐2009. Rapport INBO.R.2011.21. 160pp. Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek, Brussel.
Van Ryckegem G., Van Braeckel A., Elsen R., Speybroeck J., Vandevoorde B., Mertens W., Breine J., De Regge N., Soors J., Dhaluin P., Terrie T., Van Lierop, F., Hessel K. & Van den Bergh E. (2014). MONEOS – Geïntegreerd datarapport INBO: toestand Zeeschelde 2013. Monitoringsoverzicht en 1ste lijnsrapportage Geomorfologie, diversiteit Habitats en diversiteit Soorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek 2014 (2646963). Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek, Brussel.
Van Ryckegem G., Van Braeckel A., Elsen R., Speybroeck J., Vandevoorde B., Mertens W., Breine J., De Regge N., Soors J., Dhaluin P., Terrie T., Van Lierop, F., Hessel K., Froidmont, M. & Van den Bergh E. (2015). MONEOS – Geïntegreerd datarapport INBO: toestand Zeeschelde 2014. Monitoringsoverzicht en 1ste lijnsrapportage Geomorfologie, diversiteit Habitats en diversiteit Soorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek INBO.R.2015.8990774. Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek, Brussel.