• No results found

In tabel 7 wordt een kort overzicht van de introducties in Nederland gegeven. In de daaropvolgende paragrafen worden deze verder uitgewerkt.

Tabel 7. Overzicht van in Nederland uitgevoerde introducties van regenwormen.

Locatie Jaar Soort Type grond Type gewas /

begroeiing

Biddinghuizen 1971-1972 A. caliginosa en

Lumbricus terrestris Kalkhoudende silt leem grond – siltige klei Grasland, gedomineerd met Lolium perenne Swifterband (Proefboerderij Minderhoudhoeve) 1971-1972 A. caliginosa, A. longa, L. rubellus en L. terrestris Kalkhoudende silt leem grond – siltige klei Grasland, gedomineerd met Lolium perenne Swifterband (Proefboerderij Minderhoudhoeve) 1983 A. caliginosa, A. longa, L. rubellus en L. terrestris Silt leem en

zanderig leem Grasland (2 jaar voor introductie akker)

Marknesse (Proefboerderij Lovinkhoeve)

1987 A. caliginosa en

L. rubellus Kalkrijke zanderige leem grond Akker Dronten 1964 Plot A: A. caliginosa

Plot B: A. caliginosa

en L. terrestris

Zanderige

kleigrond Appelboomgaard

Biddinghuizen (hetzelfde bedrijf als in 1971-1972)

1964 plot A: A. caliginosa

Plot B: A. chlorotica Zanderige kleigrond Grasland

Zeewolde 1988 A. chlorotica, A. caliginosa, A. longa, A. rosea en L. rubellus

Silte klei leem

grond Akker (mosterd, luzerne, wintertarwe, suikerbieren, erwten en gerst)

Biddinghuizen en Swifterband (1971-1972)

Bron: Hoogerkamp et al. 1983

Tijdstip: winter 1971 – 1972.

Gewas: grasland, Engels raaigras dominant (Lolium perenne).

Bemesting: 300 – 550 kg N per hectare per jaar. Bodemgebruik: voornamelijk melkvee, af en toe schapen,

3–4 vee-eenheden/ha.

Wortelgangen, wormengangen, wortelhoeveelheid, C (Kurmies), N (Kjeldahl), totaal organisch materiaal (verbranding), infiltratiecapaciteit, water- en luchtgevuld porie volume, waterspanning, indringingsweerstand, schuifsterkte (shear strenght), thermo- grafische detectie (Infrared Line Scanning (IRLS, 8–14 µm golflengte 1000 meter hoogte 1979 en 1980; op 300 meter hoogte in 1981 golflengte 0.4–0.9 µm).

Op beide locaties is in een goed gevormde populatie de dichtheid aan regenwormen

ongeveer 200 m-2. Aan het dispersiefront is de dichtheid ongeveer 90 regen-

wormen/m2.

Teneinde een verdichte mat (O-horizon) in een weiland te laten verdwijnen moeten ongeveer 2000 wormen geïnoculeerd worden op 50 meter intervallen.

Na ongeveer 3 jaar wordt er een donker gekleurde A1 horizon gevormd. In het begin

heeft deze laag een gemixt karakter en bestaat uit donker wormencastings en een lichter gekleurde onveranderde minerale grond. De toplaag bestaat uit een donkere homogene laag van 1 – 2 cm. Deze laag wordt in de loop van 8 – 9 jaar geleidelijk dikker en minder donker. De bovenste decimeter wordt granulair waar die eerst gelaagd of blokvormig was. De gangen gevormd door wortels zijn ingenomen door 1 – 4 mm wijde gangen en wijdere kamers van A. caliginosa. Op de locatie in Biddinghuizen zat de ondergrens van dit systeem na 8 jaar op een diepte van 50 cm. De bovenste 8 cm was toen compleet doorwerkt.

Het organisch stof gehalte (C en N gehalte) van de minerale grond neemt toe. De totale hoeveelheid organisch stof verandert niet meer, maar is over een dikkere laag verdeeld geworden. De C:N-verhouding neigt toe te nemen. De infiltratiecapaciteit verbetert sterk. In de bovenste 20 cm zijn de geleiding voor water en diffusie van lucht (beide pF-2) hoger. Na 8–10 jaar is dieper nog weinig verandering te zien in geleiding, het aantal gangen of de mate van bewerking.

In Swifterband zorgden de regenwormen voor een hoger porievolume, hoger watergehalte en luchtinhoud van de toplaag en meer beschikbaar vocht op veldcapaciteit. In Biddinghuizen konden geen veranderingen aangetoond worden in het porievolume. In de bovenste decimeter de penetratieweerstand is verlaagd door de wormenactiviteit. In diepere lagen was de verandering niet significant verschillend of werden veroorzaakt door andere factoren zoals grond textuur.

De schuifsterkte(shear strength) van de grond aan het oppervlak is duidelijk vergroot door de aanwezigheid van regenwormen. De grond is losser van structuur, maar de minerale toplaag heeft meer cohesie dan de grond zonder wormen als gevolg van de hogere hoeveelheid wortels. De toplaag van de grond is beter belucht, heeft een hogere infiltratiecapaciteit en watergeleidbaarheid, er is minder stagnatie van water. De grond is met regenwormen warmer gedurende de nacht en koeler gedurende de dag. De effecten zijn vooral goed te zien in het voorjaar als het gras kort is.

54 Alterra-rapport 1905 Biddinghuizen (1971-1972)

Geïntroduceerde soorten: A. caliginosa (2790 stuks)

L. terrestris (244 stuks)

Coördinaten: 5° 38' 8'' - 52° 33' 2"

Methode: Op ongeveer 50 punten wormen geënt.

Bodemtype: aeric Fluvaquents (Soil conservation service 1975)

of calcaric Fluvisol (FAO/UNESCO 1974).

Ontwikkelend naar een gelaagde kalkhoudende silt leem grond tot een siltige klei afzettingen afkomstig van een meer/zee en drooggelegd sinds 1957. Carbonaat- gehaltes liggen in de bovenste 50 cm tussen de 7.7 en 11.1. Het organisch stof gehalte ligt tussen de 2.1 en 4.6 en de pH(KCl) waarde tussen de 7.1 en 7.5. De bovenste 20-30 cm is gemixt door middel van ploegen en heeft een zilt-leem structuur. Afwatering vindt plaats door kunstmatige sloten en drains. Grondwater- stand op 100 cm diepte. A1 horizon ontwikkelt zich waar regenwormen actief zijn.

Gemiddelde dispersieafstand per jaar:

A. caliginosa: 9 meter L. terrestris: 4.5 meter

Aan de periferie verschuift de leeftijdverdeling naar een groter aandeel volwassen wormen.

Swifterband (A.P. Minderhoudhoeve) 1971-1972

Geïntroduceerde soorten: A. caliginosa, A. longa, L. rubellus en L. terrestris.

Dichtheden: 10/m2

Coördinaten: 15° 47' 6'' - 52° 27' 6"

Methode: oplichten grasmat op verschillende punten

in plots van 0.25/ha.

Bodemtype: aeric Fluvaquents (Soil Sonservation Service 1975)

of calcaric Fluvisol (FAO/UNESCO 1974).

Na drooglegging in 1957 ontwikkelend naar een gelaagde kalkhoudende silt leemgrond met ziltige zeeklei afzettingen. Carbonaatgehaltes liggen in de bovenste 50 cm tussen de 7.7 en 11.1. Het organisch stof gehalte ligt tussen 2,1 en 4,6 en de pH(KCl) tussen de 7.1 en 7.5. De bovenste 20-30 cm is gemixt door middel van ploegen en heeft een silt-klei-leem structuur. Afwatering vind plaats door kunstmatige sloten en drains. Grondwaterstand is op 160 cm diepte. A1-horizon

ontwikkeld waar regenwormen actief zijn.

De dispersiesnelheid van de soorten A. caliginosa, A. longa, A. rosea en L. rubellus lijkt vergelijkbaar, aangezien deze soorten zich alle aan de periferie bevinden. Aan de buitenkant van het dispersiefront bevinden zich voornamelijk adulte exemplaren.. In afwezigheid van regenwormen groeide de verdichte grasmat O-horizon in 10 jaar tijd aan tot een dikte van 0.5–2.5 cm met een versgewicht van 195 ton/ha, een droge stofgehalte van 43% en een organisch stofgehalte van 41%. De overgang naar de minerale bodemlaag was abrupt en werd gevormd door dode en levende graswortels.

Swifterband (A.P. Minderhoudhoeve) 1983

Bron: Ligthart et al. 1997

Geïntroduceerde soorten: A. caliginosa (60% adult, 40% subadult),

A. longa (12% adult 88% subadult), L. rubellus (84% adult, 16% subadult) en L. terrestris (72% adult, 28% subadult).

Aantallen: 250 wormen per soort per entpunt

Methode: 32 entpunten op heuvels (12 m breed en 12 cm hoog).

Jaar: 1983 (oktober en november).

Weersomstandigheden: Gematigd, vochtig, met een warme zomer.

Gewas: grasland. ingezaaid 1981, voordien akkerland

Bodemtype: Calcaric Fluvisol (FAO 1990)

silt leem structuur in de bovenste 70 cm zanderig leem beneden 70 cm.

Monitoring regenwormen; gangenstelsel regenwormen.

Buiten de gekoloniseerde ruimte was een 3 cm dikke wortelmat aan het bodemoppervlak. In 1991 (8 jaar na enting) is de mat geheel verdwenen (tot op 20 meter van de entplek).

Wormen zijn door middel van handsortering en additionele formaline-extractie bemonsterd, monstergrootte: 30 x 30 x 30 cm.

Het aantal wormengangen is bemonsterd door het aantal open gangen op te tellen op een diepte van 10 cm (oppervlak van 0.04 m2).

Drie van de 4 soorten vormden een populatie (L. rubellus niet). A. longa bevond zich aan de voorkant van het dispersiefront, gevolgd door A. caliginosa. L. terrestris verspreide zich zeer langzaam (mogelijk onderschatting van werkelijke aantallen door methode van monsteren). De dispersie afstand is berekend op 6.3 meter per jaar, voor L. terrestris is de afstand 1.4 meter per jaar.

De hoogste dichtheid bevond zich op 20 meter van het inoculatie punt. De piek in de biomassa was bereikt na 4.1 jaar. Dit is waarschijnlijk gerelateerd aan de complete consumptie van de wortelmat op 4.1 jaren.

Lovinkhoeve – Noordoostpolder (1987)

Bron: Marinissen 1991, 1994; Marinissen et al 1992.

Geïntroduceerde soorten: A. caliginosa (experiment: bepaling actieve dispersie)

Dichtheden/aantallen: 120 stuks adult en subadult per m2, 4 replica’s

Een onbekend aantal L. rubellus: is mogelijk door het toepassen van compost in de plots terecht gekomen.

Methode: wormen uitgespreid in vierkanten van 1 m2

plots bedekt met compost tegen nachtvorst schade. compost na 1 week verwijderd.

In juni werd bewaterd wegens droogte. Bodemtype: Kalkrijke zanderige leem grond.

56 Alterra-rapport 1905 Landgebruik: Akkerland, tot 1943 weiland.

Monitoring Regenwormen

De dispersiesnelheid voor A. caliginosa is ongeveer 175 meter in 35 jaar (komt overeen met 5 meter per jaar) en 195 meter in 35 jaar voor L. rubellus (5.6 meter per jaar).

Regenwormen A. caliginosa en L. rubellus hebben een positieve invloed op aggregaat stabiliteit.

Oostelijk Flevoland (1964 – 1967) Experiment 1: Dronten

Bron: Van Rhee 1969a.

Geïntroduceerde soorten: A. caliginosa en L. terrestris; meerendeels subadulten.

Dichtheden/aantallen: Boomgaard A

plot 1: 5400 stuks A. caliginosa; plot 2: 4600 stuks A. caliginosa;

Boomgaard B

plot 1: 4100 stuks A. caliginosa en 2300 stuks L. terrestris; plot 2: 2250 stuks A. caliginosa en 1500 stuks L. terrestris.

Methode: enting in het midden van een rij bomen

Jaar: 1966 (maart – september)

Gewas: Appelboomgaard met gras.

Bodemtype: Zanderige kleigrond,

38–42% silt, 20% klei, 47% zand, 11.2% CaCO3, 3.5% organische stof, pH 7,4–7,6.

In 1957 drooggelegde polder.

Monitoring: Regenwormen; aggregaatstabiliteit;

lucht-water huishouding (pF 4.2, 2.2 en 0.4).

Overleving van L. terrestris is zeer slecht. Na 1 jaar zijn van de 2300 stuks in plot 1 er nog 53 over en in plot 2 geen.

Structurele verandering door de activiteit van regenwormen in verhoging van de hoeveelheid water voor plantengroei. Er is een hoger percentage capillaire poriën. A.

caliginosa heeft een belangrijke rol in bodemvorming in nieuwe poldergronden. De

soort stimuleert vorming van bodemaggregaten en verbetering van lucht-water huishouding.

Experiment 2: Biddinghuizen

Bron: Van Rhee 1969b

Geïntroduceerde soorten: A. caliginosa en A. chlorotica ; voornamelijk subadulten. Dichtheden/aantallen: A. caliginosa: 1166 per plot (juni 1964 – april 1967) A. chlorotica: 647 per plot (juni 1964 – april 1967)

Methode: in het midden van plot.

Jaar: 1964 - 1967

Gewas: Grasland: Lolium perenne (64%), Festuca pratensis (18%) en Phleum pratense (18%). Het grasland is ingezaaid in 1964, in de periode 1964 – 1968 is raaigras de dominante grassoort.

Bodemtype: Zanderige kleigrond

48% silt, 32% klei, 10.7% CaCO3, 2.7% organische stof, pH 7.5.

In 1957 drooggelegde polder. Monitoring Regenwormen.

A. caliginosa koloniseert het terrein sneller dan A. chlorotica. Dispersiesnelheid van A. caliginosa is 6 meter per jaar, van A. chlorotica 4 meter per jaar.

Zeewolde - Zuidelijk Flevoland (1988)

Bron: van der Werff et al 1998

Geïntroduceerde soorten: A. chlorotica, A. caliginosa, A. longa, A. rosea en L. rubellus.

Aantallen: A. chlorotica 3 per plag

A. caliginosa 42 per plag

A. longa 3 per plag

A. rosea 1 per plag

L. rubellus 4 per plag

Methode 5 graszodeplaggen per plot.

Jaar: 1988

Graszoden zijn in Wageningen gestoken op een biologisch beheerde gras-klaver weide (fluviatiel zanderig klei leem grond). De zoden zijn met de graszijde naar beneden neergelegd om zo in extra voedsel te voorzien als het gras verteerd.

Van 5 graszoden zijn de aanwezige regenwormen geteld en gedetermineerd. Deze aantallen en soorten worden voor alle plaggen aangehouden.

Bodemtype: Silte klei leem grond.

In 1968 ingepolderd. Toplaag bestaat uit 33% klei, 8% CaCO3, organisch stof gehalte 4%, pH(KCl) 7.5

3 plots met mest van melkvee en stro, 4 plots met mest van kippen (ingekuild) en 3 plots zonder mest

1988, 1991 en 1993: 20 ton/ha mest van melkvee of 5 ton/ha kippenmest 1995: 12 ton/ha mest van melkvee of 2.9 ton/ha kippenmest

58 Alterra-rapport 1905

Gewas : Behalve in 1992 dezelfde gewassen op gehele veld

1988 : mosterd (na enting)

1989 : luzerne 1990 en 1991 : wintertarwe 1992 : suikerbieten/erwten 1993 : gerst (zomergerst) 1994 en 1995 : luzerne 1996 : wintertarwe Monitoring: Regenwormen.

In 1992 is de dispersiesnelheid 2 meter per jaar (4 jaar na introductie). Van 1992 tot 1994 is de snelheid verhoogd naar 14.5 meter per jaar. De dispersiesnelheid over het gehele veld was van 1992 – 1996 11.0 meter per jaar. De verschillende mest heeft geen invloed op de verspreiding van regenwormen in 1994 en 1996. Het gewas heeft wel een sterke invloed. In de plots met erwten is de verspreiding 16.5 meter verder dan in de plots met suikerbieten.

In de plots zonder geïntroduceerde regenwormen zijn significant minder regenwormen te vinden dan in de plot waar deze wel zijn geïntroduceerd.

A. caliginosa was aanwezig in hoge aantallen in alle plots waar regenwormen

geïntroduceerd zijn. A. chlorotica was regelmatig aanwezig maar in lagere aantallen. L.

rubellus werd in 3 subplots teruggevonden, niet in de plots zonder mest. A. longa was

in 2 plots aanwezig en in 5 plots waar ze niet geïntroduceerd waren.

In aanwezigheid van regenwormen is de waarden van voor planten beschikbare fosfaat hoger. De fosfaatopname door zomergerst is verstrekt aan het begin van het groeiseizoen door de aanwezigheid van regenwormen.

Situatie locaties in 2008

Biddinghuizen

Het perceel in Biddinghuizen was bij enting in gebruik als grasland. In 2008 is dit niet meer het geval en staan er tulpen. Aangezien het veld was afgedekt met plastic is bemonsterd in het naastgelegen perceel, waar gras is ingezaaid. Afgelopen jaren hebben er op dat perceel aardappels gestaan. De boerderij is nu in handen van de zoon van de toenmalige boer.

Swifterband

Proefboerderij A.P. Minderhoudhoeve te Swifterband was eigendom van WUR. In 2002 is de boerderij verkocht aan een particuliere boer. De graslanden zijn nu akkerland. In 2008 stond er tarwe op de percelen waar de introducties hebben plaatsgevonden.

Marknesse (Proefboerderij Lovinkhoeve)

Proefboerderij Lovinkhoeve was tot 2003/2004 in het bezit van de WUR. Nu eigendom van een boer die achter het perceel woonde. Het land wordt nog steeds als akkerland gebruikt. In 2008 hebben er erwten en bonen gestaan.

Dronten

Ten tijde van de introducties was de locatie in Dronten een appelboomgaard, dit is nog steeds het geval. Ten tijde van de introductie stonden er op het geënte perceel geen bomen; in 2008 ook niet, maar in de tussenliggende jaren hebben er appelbomen gestaan. De zoon van de toenmalige eigenaar heeft het bedrijf overgenomen.

Zeewolde

Ten tijde van de introducties werd het perceel gebruikt als akkerland, in 2008 is dat nog steeds zo. De eigenaar is ook dezelfde. In november 2008 stond er op het perceel mosterd. Daarvoor aardappels en suikerbieten.

Schinnen niet kerende grondbewerking en traditioneel

Het perceel wordt al tien jaren niet meer geploegd. Ten tijde van de veldinventarisatie stond er geen gewas op het perceel. Het naastliggende perceel met dezelfde grondsoort (middelzware löss) wordt traditioneel beheerd. Op dit perceel stond ten tijde van de bemonstering mosterd.

Puth