• No results found

Evenwichtige spreiding

In document NVOR-29-juridische-positie-ouders (pagina 49-52)

De gemeente mag op grond van artikel 65, lid 1, WPO en artikel 67 WEC een school- wijkenbeleid voeren voor een doelmatige spreiding van de leerlingen over de openbare scholen. Bij een schoolwijkenbeleid verdeelt de gemeente haar grondgebied in delen en toelating van leerlingen geschiedt in overeenstemming met de vastgestelde schoolwijken. Deze weigeringsgrond vervalt echter indien de ouders op grond van artikel 65, lid 3,

de juridische positie van ouders in het onderwijs 49

135 ABRS 29 april 2008, LJN: BD0780. 136 Rb. Haarlem 3 juni 2008, LJN: BD2997. 137 Rb. Alkmaar 25 augustus 2000, LJN: AA7145.

138 Th. Storimans en D. Mentink, De marges voor een toelatingsbeleid in het openbaar onderwijs, Vereniging voor openbaar onderwijs, Almelo 2006, p. 25.

WPO schriftelijk aan het bevoegd gezag te kennen geven dat zij toelating tot een open- bare school in een andere schoolwijk wensen.139Deze bepaling werd opgenomen om de

vrije schoolkeuze van ouders te garanderen.140Dat wil overigens niet zeggen dat het

kind dan automatisch wordt toegelaten tot de gewenste openbare school; deze kan het kind alsnog weigeren op grond van één of meer van de andere categorieën van omstan- digheden, bijvoorbeeld plaatsgebrek.

Bijzondere scholen kunnen op grond van de vrijheid van inrichting eveneens een school- wijkenbeleid of een ander beleid voeren om leerlingen evenredig over de scholen van het bevoegd gezag te verdelen.141Zij zijn daarbij niet gebonden aan de regel van artikel

65, lid 3, WPO, want deze bepaling geldt alleen voor het openbaar onderwijs.142In een

kort geding overwoog de rechtbank Rotterdam dat het bevoegd gezag van meerdere bijzondere scholen bij een verzoek van de ouders om het kind op een bepaalde school te plaatsen wel een afweging moet maken tussen het specifieke belang van de ouders en het kind om tot die school te worden toegelaten enerzijds en het belang van de school bij toepassing van haar beleid anderzijds. Zwaarwichtige redenen kunnen afwijking van het beleid rechtvaardigen, bijvoorbeeld een zeer gevaarlijke verkeerssituatie of specifieke omstandigheden in het gezin van het kind.143

Eén van de redenen waarom de ouders in die zaak een voorkeur hadden voor een bepaalde school was dat volgens hen de kwaliteit van het onderwijs op deze school beter was dan op de school waar het kind was toegelaten. De rechtbank wees dit argument van de hand omdat de ouders dit niet met feiten konden onderbouwen. Maar de vraag rijst hoe de rechtbank had beslist als ouders daartoe wel in staat waren geweest, bijvoorbeeld aan de hand van een rapport van de Onderwijsinspectie.144De rechtbank lijkt in ieder geval

de mogelijkheid open te laten dat de kwaliteit van een school een zwaarwichtige reden kan zijn op grond waarvan het bevoegd gezag moet afwijken van haar toelatings beleid.145

In het kader van het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van onderwijsachterstanden kunnen B&W en de bevoegde gezagsorganen van scholen in een gemeente afspraken maken over de afstemming over inschrijvings- en toelatingsprocedures.146Zoals in het vorige hoofdstuk omschreven, heeft de gemeente

Nijmegen op grond van deze bepaling met alle basisscholen in de gemeente afgesproken dat ouders hun kinderen niet meer rechtstreeks bij een school inschrijven, maar op één centraal punt hun voorkeur voor maximaal drie scholen mogen opgeven. Toelating vindt plaats met inachtneming van een verhouding van 30-70% achterstandsleerlingen en niet-achterstandsleerlingen.

139 ABRS 18 juni 1986, KG 1986, nr 337.

140 MvA, Kamerstukken II 1979-1980, 14428, nr 12, p. 52-53.

141 Rb. Utrecht, kort geding 23 november 2000, LJN: AA8433. Zie hierover P.W.A. Huisman in School en Wet, 2001-2, p. 27-29.

142 Rb. Utrecht 23 november 2000, LJN: AA8433. 143 Rb. Rotterdam 5 januari 1990, KG 1990, nr 40.

144 Zie hierover hof Amsterdam 11 maart 2004, LNJ: AO7276. 145 In gelijke zin Rb. Utrecht 23 november 2000, LJN: AA8433. 146 Artikel 167a WPO en artikel 118a WVO.

Ad 3. Zorgcapaciteit

Met de invoering van de LGF kregen ouders een keuzemogelijkheid tussen regulier onderwijs of speciaal onderwijs voor hun kind met een handicap of stoornis. In de Memorie van Toelichting wordt echter vermeld dat deze keuzevrijheid van de ouders geen absolute is. Er is geen sprake van een recht van ouders tot toelating tot de reguliere school. De keuzevrijheid van ouders kan worden beperkt door de aard en zwaarte van de handicap en de feitelijke (on)mogelijkheden van de reguliere scholen om gehandi- capte leerlingen op te nemen.147

De omstandigheid dat de Commissie voor Indicatiestelling heeft besloten dat een kind in aanmerking komt voor LGF, brengt daarom niet mee dat een reguliere school deze leerlingen zonder meer moet toelaten. Het bevoegd gezag kan besluiten om een kind niet toe te laten omdat het deze niet de zorg kan bieden, die het, gezien zijn persoon- lijke onderwijsbehoeften, nodig heeft.148Onder zorgcapaciteit kan worden verstaan: ‘het

complex aan mogelijkheden dat de school ter beschikking staat om aan alle leerlingen van de school, inclusief de toe te laten leerling, de zorg te bieden die in het perspectief van de te bereiken einddoelen (kerndoelen basisonderwijs of exameneis) nodig is.’149Bij

een kind waarvoor LGF is toegewezen, heeft de Adviescommissie Toelating en Begelei- ding150vier punten geformuleerd waarop een school die een leerling met een rugzak

weigert, gemotiveerd moet ingaan:

a. Wat is nodig om de leerling op de school te kunnen laten functioneren? b. Welke middelen staan de school ter beschikking?

c. Wat is mogelijk op basis van deze middelen?

d. Waarom is de school niet in staat om, ondanks deze middelen, de leerling kwalitatief goed onderwijs te bieden, afgestemd op diens behoeften?

De beslissing van het bevoegd gezag hoeft niet uitsluitend te worden gebaseerd op de omstandigheid dat de school niet in staat is déze leerling de zorg te bieden die het nodig heeft; het mag bij zijn beslissing ook de omstandigheid betrekken dat het bij toelating van deze leerling niet meer in staat is andere leerlingen de zorg te bieden die zij nodig

de juridische positie van ouders in het onderwijs 51

147 Kamerstukken II 2000-2001, 27728, nr 3, pag. 9.

148 ABRS 16 november 2005, LJN: AU6238. Zie ook Rb. Haarlem 21juli 1998, School en Wet april 2000-4, p. 71-72. Hof Arnhem 1 juni 2004, LJN: AR4579.

149 Th. Storimans en D. Mentink, De marges voor een toelatingsbeleid in het openbaar onderwijs, Vereniging voor openbaar onderwijs, Almere 2006, p. 30.

150 Onder de regeling Adviescommissie toelating en begeleiding (ACTB) was het bevoegd gezag tot 1 augus- tus 2009 verplicht het weigeren van plaatsing van een LGF-leerling of een conflict over de besteding van middelen te melden aan de ACTB. Bij de beëindiging van deze regeling is deze verplichting voor de scholen vervallen. Vanaf 1 augustus 2009 heeft de CGB kennisneming van vraagstukken rond handicap en chronische ziekte overgenomen (artikel 5b Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte). Deze regeling kent echter geen meldingsverplichting bij weigering van plaatsing van LGF-leerlin- gen of bij problemen rond het handelingsplan. Ouders zullen in die gevallen zelf het initiatief moeten nemen om hun geschil bij de CGB aan te kaarten. De onderwijsconsulenten, die onder de ACTB vielen, vallen vanaf 1 augustus 2009 onder de Stichting Ondersteuning Scholen en Ouders (SOSO).

hebben. De combinatie van school- en leerlingfactoren, waaronder de draagkracht van een school, is bepalend voor de beslissing.151

In document NVOR-29-juridische-positie-ouders (pagina 49-52)