• No results found

12 Europese Kaderrichtlijn Water

Ronald Buskens, Marga Limbeek (Royal Haskoning) en Lowie van Liere (RIVM)

Dit hoofdstuk is een verkorte weergave van Buskes en Limbeek, 2002, waaraan enige figuren uit van Ruiten, 2001 zijn toegevoegd. De status van het hoofdstuk is een navolging van de Kaderrichtlijn, waarbij enige interpretaties zijn gemaakt, waar nog internationaal overleg over gaande is.

12.1 Inleiding

De Europese Kaderrichtlijn heeft tot doel de achteruitgang van de aquatische ecosystemen te voorkomen en deze te verbeteren, het duurzaam gebruik van water te bevorderen en bij te dragen aan een oplossing voor de negatieve gevolgen van droogte en overstroming. Als concreet doel stelt de EKW dat met het volledig van kracht worden van de richtlijn (2015) alle watersystemen in een goede ecologische toestand moeten verkeren. Dat betekent een zodanige kwaliteit van water, waterbodem en oevers dat deze in ieder geval levenskansen bieden voor de aquatische levensgemeenschappen waarvan ook hogere organismen, zoals diverse vissoorten, deel uit kunnen maken en tevens de ecologische belangen buiten het water (vogels en zoogdieren die waterdieren consumeren) beschermen.

12.2 Natuurlijke watertypen en ecologische toestand

In de Europese Kaderrichtlijn wordt onderscheid gemaakt in vier natuurlijke categorieën water, te weten rivieren, meren, overgangswateren en kustwateren. Voor deze vier categoriën is een indeling in vijf ‘ecologische toestanden’ (niveaus) gemaakt, waarvan alleen voor de beste drie (zeer goed, goed en matig) een algemene beschrijving is weergegeven (bijlage V EKW). De laagste twee toestanden zijn niet nader gedefinieerd. De algemene omschrijving van de beste drie ecologische toestanden is gebaseerd op omschrijvingen voor deze drie niveau's, voor drie verschillende kwaliteitselementen: de biologische, hydromorfologische en fysisch-chemische kwaliteitselementen (zie Figuur 12.1). De kwaliteitselementen per

categorie water zijn beschreven in Tabel 12.1

12.3 Kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen en ecologisch

potentieel

Behalve de vier natuurlijke categorieën water, zijn ook ‘kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen’ opgenomen in de Europese Kaderrichtlijn. Voor kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen is geen ‘ecologische toestand’ maar ‘ecologisch potentieel’ omschreven voor de beste drie niveaus (maximaal, goed en matig).

Een kunstmatig waterlichaam is gedefinieerd als een ‘door menselijke activiteiten tot stand gekomen oppervlaktewaterlichaam’ (artikel 2, EKW). Een sterk veranderd waterlichaam is gedefinieerd als ‘een oppervlaktewaterlichaam dat door fysische wijzigingen ingevolge menselijke activiteiten wezenlijk is veranderd van aard zoals door de lidstaten aangeduid overeenkomstig de bepalingen uit bijlage II’. In artikel 4 van de EKW zijn de voorwaarden aangegeven wanneer oppervlaktewaterlichamen als kunstmatig of sterk veranderd mogen worden aangemerkt. Dit mag alleen als voor het bereiken van de goede ecologische toestand noodzakelijke wijzigingen in de hydromorfologische kenmerken van die lichamen

significante negatieve effecten zouden hebben op het milieu, een aantal erkende

van het waterlichaam redelijkerwijs (technische haalbaarheid of financiële redenen) niet kan worden bereikt op een voor het milieu gunstiger manier.

Figuur 12.1 Interpretatie van de implementatie van de EKW (van Ruiten et al., 2001). Gecombineerde maatlat voor de beoordeling van de ecologische en chemische toestand De chemische beoordeling is gebaseerd op een ‘norm’, het MTR voor toxische stoffen. De ecologische beoordeling kent een systeem waarbij biologische, hydro-morfologische èn chemische kwaliteitselementen (bijvoorbeeld nutriënten) van belang zijn. De interpretatie van de EKW vindt momenteel in de lidstaten plaats.

Tabel 12.1 Kwaliteitselementen en categorieën water voor de beschrijving van de

ecologische toestand (EU, 2000; Van Ruiten et al. 2001). De biologische componenten zijn uitgesplitst in verschillende groepen, de hydromorfologische en chemische-fysische niet.

Kwaliteits-

element Betreft: RivierenMeren Overgangs-wateren Kustwateren

Fytoplankton zwevende algen a a a

Fytobenthos vastzittende algen a

Macrofyten Waterplanten a

Macroalgen b.v. zeewieren a a

Angiospermen vaste waterplanten (zout met name zeegras)

a a

Macrofauna ongewervelde dieren a a a

Vis a a

Hydromorfologie a a a

12.4 Omschrijvingen ecologische toestanden en ecologisch potentieel.

Als voorbeeld voor een Goede Ecologische Toestand zoals onderscheiden binnen de EU- Kaderrichtlijn geeft Tabel 12.2 de omschrijving ervan voor natuurlijke categorieën van rivieren en meren. De weergegeven definities gelden voor de ‘biologische

kwaliteitselementen’ van het water. Voor beschrijving van de andere toestanden (zeer goed en matig) wordt verwezen naar EU, (2000) en Buskes et al. (2002). Voor de overige

kwaliteitselementen, hydromorfologie, fysische chemie, microverontreinigingen en algemene omstandigheden, geldt voor het ‘zeer goede niveau’ de onverstoorde staat als doel. Voor de lagere niveaus geldt als doel ‘omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt’. De ‘abiotische’ toestandbeschrijving heeft dus de biologische toestand van het water als basis.

Voor de kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen geldt dat de waterlichamen worden beoordeeld op die biologische kwaliteitselementen die zijn vastgesteld voor de natuurlijke categorie water, die het meest overeenkomt met het kunstmatige of sterk veranderde waterlichaam.

Tabel 12.2 Voorbeeld: de beschrijving van de Goede Ecologische Kwaliteit voor rivieren en meren.

Omschrijving - Fytoplankton

* Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van de planktontaxa in vergelijking met de typespecifieke gemeenschappen. Die veranderingen wijzen niet op een versnelde groei van algen die leidt tot ongewenste verstoringen van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen of de fysisch-chemische kwaliteit van het water of sediment.

* Er kan zich een lichte stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van de systeemeigen planktonbloei.

- Macrofyten en fytobentos

* Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van de macrofytische en fytobentische taxa in vergelijking met de typespecifieke gemeenschappen. Die veranderingen wijzen niet op een versnelde groei van fytobenthos of hogere vormen van plantaardig leven die leiden tot ongewenste verstoringen van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen of de fysisch-chemische kwaliteit van het water of sediment.

* De fytobentische gemeenschap wordt niet negatief beïnvloed door bacterievlokken en -lagen ten gevolge van menselijke activiteiten.

- Bentische ongewervelde fauna

* Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van ongewervelde taxa ten opzichte van de typespecifieke gemeenschappen.

* De verhouding tussen voor verstoring gevoelige taxa en ongevoelige taxa wijkt licht

af van de typespecifieke niveaus.

* De diversiteit van ongewervelde taxa wijkt licht af van de typespecifieke niveaus.

- Visfauna

* Er zijn lichte veranderingen in samenstelling en abundantie van de soorten ten opzichte van de typespecifieke gemeenschappen ten gevolge van antropogene invloeden op de fysisch-chemische en hydromorfologische kwaliteitselementen.

* De leeftijdsopbouw van de visgemeenschappen vertoont tekenen van verstoring ten gevolge van antropogene invloeden op de fysisch-chemische of hydro-morfologische kwaliteitselementen en wijst in enkele gevallen op een zodanige verstoring in de voortplanting of ontwikkeling van een bepaalde soort dat sommige leeftijdsklassen kunnen ontbreken.