• No results found

Ethiek en godsdienst

Koor

aant.

Elk acht gelukkig 's prinsen leven door weeldes valse blijk.

Hij, door deez' mening zelf gedreven, waant niemand zijns gelijk.

5 Maar liet hij eens het rijk en het gezag vrijwillig varen, en proefd' of laagheid rust kan baren, de hoogheid hij verachten zou als slijk.

Als een gewone man beproefde 10 'tgeen hij acht zo 'n geluk,

wat zorg en angst een prins bedroefden, wat onrust en wat druk,

hij achtte beter 't juk

als een gewone man te dragen, 15 dan and'ren met het juk te plagen.

Men oordeelt onervaren in dit stuk.

Een prins wil dat men hem zal vrezen, en acht hetzelve goed,

die zelve vreest, gevreesd te wezen. 20 De nacht hem niet behoedt,

noch slaap zijn smart verzoet; als alle mensen ruste rapen,

ontsteelt het zorgen hem zijn slapen. Wat elk gebeurt, een prins ontberen moet.

25 Wat hoog huis heeft ooit prins genoten, dat niet is omgewend?

Wat vindt men toch voor hoge sloten, die d' oorlog niet en schendt? Waar ziet men toch omtrent

30 het hof de schaamt' in ere houwen? Gerechtigheid, huw'lijkse trouwe zijn aan de grote hoven niet bekend.

Het hof dat volgt Bellona bloedig met hare roed' in de hand. 35 De helse, boze furie woedig,

die hovaardije plant, wiens hongerige tand

de grootste doet hovaardig razen, verslindt de huizen opgeblazen

40 en werpt de hoge prinsen neer in 't zand.

Indien men t' oorlog niet ziet blinken, maar van bedrog afstaan,

het groot moet door zijn zwaarheid zinken, En 't hoog te gronde gaan.

45 De schipper is belaên

als goede wind het schip gaat stijven, vreest het geluk 't schip om zal drijven; de hoogste torens meest de buien slaan.

De hoogste eiken ziet men breken 50 die in de bossen staat.

't Geweer, uit Jovis' hand gestreken, de hoogste bergen slaat,

het vetste beest men gaat,

niet 't slechtste, om te doden halen, 55 bereidt men kostelijke malen.

Wat vallen zal, Fortuin verhogen laat.

Best duren matelijke dingen, daar 't hoog haast vallen kan. Die mate nooit ging overspringen,

60 als een gewone man die nooit en scheidde van

het strand, bevreesd de zee te naken, roeit onder 't land, dat hij kan raken, het hoogst' geluk alhier op aarde wan.

Rei

aant.

Waar zijt gij, vorsten, die alleenlijk om te woeden met bloedvergieten staag uw nimmerzatte zwaard voert in de vuiste, waar 't

gegeven is tot dwang der muitende gemoeden? 5 Leer, helden, eens! Leer eens en prent u in te stropen

het ijzer gepolijst om geenderhande ding als waar men met een kling,

door hoge persing, vreê genoodzaakt is te kopen. De vreê, de vreê, de vrede is, vorsten, u bevolen, 10 te waren ongeschend voor 't sterfelijke zaad.

Wie vreê te buiten gaat,

tenzij om vredes wil, zet buiten 't spoor zijn zolen. Of, met schending van de hoogwaardige wetten, het soms gebeurt dat een met onrecht and'ren deer: 15 noch is het niet zozeer

uw ambt op 't billijk recht, als wel op vreê te letten. 't Is kleine last het recht te kreuken of te vlijen, als het beloop der tijd, tot vredes steun, begeert. Maar wordt de vreê bezeerd,

20 de wijze wetten zijn welhaast in bitter lijen.

Want onder 't krijgsgedruis, waar 't scherpe schichten hagelt, de woestmakende trom, d' aanschendende trompet

en horen naar geen wet:

met ijz're punten wordt de mond des rechts vernageld. 25 Wie thans, stipt op zijn zaak, zijn voordeel niet wil ruimen

van eer of van genot, waagt dan zijn hele staat, naam, rijkdom, ziel en zaad,

als 't opgewekt geweer bekneld is van de duimen. Helaas! en waagd' hij maar niets anders dan zijn eigen! 30 En dat de landman arm het rietdak van zijn kot

niet kwijt was, eer men 't slot

van zijne heere met de brand begon te dreigen! Als oversten verwaand de heil'ge vreê onteren eer dat de nooddwang opkomt, hoe ontgeldt het dan 35 (helaas!) al menig man

die 't scheel niet aan en gaat, de schuld van weinig heren!

Koor

aant.

Om beter alle kwaad de grote God laat schieden, des is 't een zotte daad van onbescheiden lieden, 5 tot achterdeel te dieden

het schijnbaar letsel ras, aleer zij recht bespieden, of 't schaad' of voordeel was.

Hetgeen dat dikwijls schijnt 10 de mens te wezen tegen,

hij naderhand bevijndt en had hij 't niet verkregen, het ging hem niet te degen; des is het zotheid blend 15 de zaken t' overwegen

die u zijn onbekend.

Men moet met lijdzaamheid zijn tegenspoed verdragen, want dikwijls uit het leid 20 spruiten de blijde dagen, en als de zwaarste plagen de nek ons drukken in, is 't dikwijls Gods behagen dat men een uitkomst vin’.

25 Bij God is 't geen manier staag hoger te verheven degene die alhier in hoge voorspoed leven, maar wel die drukkig sneven, 30 opdat Zijn hullep blij,

in hoge nood gegeven, te wellekomer zij.

Zolang de mense, zwak in 't ware nut te leren, 35 zijn lichaams zware pak

door ziele voelt verheren, moet hij geen hoop ontberen, of hopens reên al schort, want alle ding kan keren 40 ter wereld op een kort.

En of er iemand waar', die nooit geluk bespeurde in al zijn leven, maar van kind tot grijsaard treurde 45 wat nooit misschien gebeurde

-nog was hij boos van moed, indien hij zich versteurde, want God die meent het goed.