• No results found

3 Opzet van het onderzoek

4.3 Enquêtes leerkrachten groep 1 en 2

Om het huidige leerkrachtgedrag op het gebied van voorbereidend leesonderwijs te meten, is een enquête uitgezet onder de leerkrachten van de groepen 1-2 (N4=9). De respons was 77,7%. De resultaten zijn per categorie weergegeven

Ontwikkeling

Alle respondenten (N4=9) weten hoe de gemiddelde taalontwikkeling van kleuters verloopt, besteden aandacht aan alle taalaspecten voor een goede leesstart in groep 3, laten anderstalige ouders voorlezen in de moedertaal en weten dat bij dyslexie erfelijkheid een rol speelt. Vier van de zeven respondenten herkennen de signalen die op een verhoogd risico op leesproblemen duiden. Vijf van de zeven respondenten weten dat fonemisch bewustzijn, actieve letterkennis en benoemsnelheid als sterkste voorspellers van de leesontwikkeling worden beschouwd. Tenslotte houden vijf van de zeven respondenten een vinger aan de pols bij kinderen met taalachterstand.

22

Beredeneerd aanbod

Op vier van de zes stellingen over beredeneerd aanbod wordt positief gescoord door de respondenten (N4=9). Respondenten scoren positief op het gebied van doelgerichte taalontwikkeling, aandacht aan verschillende taaldomeinen en intensiveren van taalaanbod door meer tijd en herhaling. Bij zowel de stelling ‘Bij het gebruik van methode- en bronmateriaal blijf ik kritisch kijken of de instructie en activiteiten voldoende aansluiten bij de beoogde doelen en de kinderen in mijn groep.’ Als de stelling ‘Ik besteed minstens 300-480 minuten per week expliciet aan taal’ geeft slechts één leerkracht aan dit niet te doen

.

Monitoring

In figuur 4.6 is te zien dat zes van de zeven respondenten observatie en toetsinstrumenten inzetten om zo doelgericht zicht te krijgen op de taalontwikkeling. Twee van de zeven respondenten registreren de gegevens van de observaties. Vier van de zeven respondenten brengen naast de brede taalontwikkeling het fonemisch bewustzijn, de actieve letterkennis en de benoemsnelheid in kaart. Vijf van de zeven respondenten letten op specifieke risicofactoren voor leesproblemen die bij kleuters al zichtbaar kunnen zijn.

Figuur 4.6 resultaten enquête onderdeel monitoring (N4=9) Stimulering

Alle respondenten (N4=9) lezen één a twee keer per dag voor, passen directe instructie toe en maken handelingen visueel. Vijf van de zeven respondenten schrijven in het bijzijn van de kinderen en gebruiken taal die kinderen uitdaagt. Tenslotte zetten zes van de zeven respondenten interactievaardigheden in.

23

Spreken en luisteren

In figuur 4.7 is te zien dat alle respondenten (N4=9) impliciete feedback geven. Zes van de zeven respondenten geven expliciete feedback. Vier van de zeven respondenten zetten coöperatieve werkvormen in waardoor kinderen meer spreektijd krijgen. Zes van de zeven respondenten stellen niet alleen vragen maar doen ook prikkelende beweringen, gebruiken luisterresponsen en laten stiltes vallen.

Figuur 4.7 resultaten enquête onderdeel spreken en luisteren (N4=9) Verhaaloriëntatie en verhaalbegrip

Alle respondenten (N4=9) lezen herhaald voor en praten over het verhaal in het boek. Zes van de zeven respondenten besteden aandacht aan begrippen zoals ‘kaft’ en ‘titel’. Vijf van de zeven respondenten zetten digitale prentenboeken in. Vier van de zeven respondenten wijzen mee tijdens het voorlezen. Twee van de zeven respondenten laten het verhaal naspelen en navertellen.

Functioneel lezen en schrijven

Alle respondenten (N4=9) geven leerlingen de ruimte om te experimenteren met schrijven en lezen. Zes van de zeven respondenten schrijven in het bijzijn van kinderen en benoemen daarbij wat opgeschreven wordt. Tenslotte weten zes van de zeven respondenten dat schrijven in spiegelbeeld bij kleuters geen kenmerk van dyslexie is.

Taalbewustzijn en alfabetisch principe

In grafiek 4.8 is te zien dat alle respondenten (N4=9) weten welke opbouw in moeilijkheidsgraad te onderscheiden is bij oefeningen voor het fonologisch bewustzijn en besteden daarbij aandacht aan rijmen, auditieve analyse en auditieve synthese. Ook alle respondenten oefenen met letters en woorden vanuit een betekenisvolle context. Vijf van de zeven respondenten combineren het auditieve aanbod met het geschreven woordbeeld.

Drie van de zeven respondenten betrekken meerdere zintuigen bij het aanbieden van

Expliciete feedback Impliciete feedback Coöperatieve werkvormen waardoor kinderen spreektijd

24

Figuur 4.8 resultaten enquête onderdeel taalbewustzijn en alfabetisch principe (N4=9) Preventieve interventies

In grafiek 4.9 is te zien dat alle respondenten (N4=9) zorgen voor intensieve oefening als kinderen een achterstand hebben, daarbij maakt één van de zeven respondenten gebruik van preventieve interventieprogramma’s om leesproblemen in groep 3 zo veel mogelijk te voorkomen.

Figuur 4.9 resultaten enquête onderdeel preventie en interventies (N4=9) 7

Intensieve oefening bij achterstand Bij opvallende achterstanden preventieve interventieprogramma's

Aantal respondenten

Preventie en inteventies

Wordt gedaan Wordt niet gedaan

25

Rijke taalomgeving

Alle respondenten (N4=9) hebben labels en pictogrammen in de klas hangen en zorgen ervoor dat de leerlingen gemakkelijk zelfstandig de materialen kunnen pakken. Zes van de zeven respondenten hebben inspirerende hoeken, verschillend schrijfmateriaal en een lettermuur in de klas. Vijf van de zeven respondenten lezen fictieve en non-fictieve boeken voor en hebben taalproducten op ooghoogte hangen. Vier van de zeven respondenten noteren ‘de’ en ‘het’ bij doelwoorden en bieden ondersteuning bij het kiezen van een boek.

Drie van de zeven respondenten laten leerlingen kennismaken met verschillende verschijningsvormen van een bepaalde letter.

Ouderbetrokkenheid

Alle respondenten (N4=9) zijn op de hoogte van diversiteit in de thuisomgeving en spelen daar passend op in. Zes van de zeven respondenten geven ouders concrete voorbeelden over hoe ze kunnen omgaan met de taalontwikkeling van hun kind en raden meertalige ouders aan om voor te lezen in de moedertaal.

Overdracht

Alle respondenten (N4=9) bespreken de ontwikkeling en de ondersteuningsbehoeften van de leerling met de leerkracht van het volgend schooljaar. Zes van de zeven respondenten zorgen voor de nodige documenten bij de leerlingoverdracht en overwegen kleuterbouwverlenging zorgvuldig. Vijf van de zeven respondenten werken in een doorgaande lijn en zorgen daarbij voor inhoudelijke aansluiting. Vier van de zeven respondenten zorgen voor aansluiting tussen groep 2 en groep 3.

26

4.4 Enquêtes leerlingen groepen 3

Om de ervaringen van de leerlingen op het gebied van aanvankelijk leesonderwijs te meten, is een enquête uitgezet onder alle leerlingen van de groepen 3 (N2=57). De respons was 96,5%.

In figuur 4.6 is te zien dat de respondenten (N2=57) het minst tevreden zijn over het niveau van de werkjes. 7% geeft namelijk aan dat ze helemaal niet tevreden zijn. 34%

geeft aan een beetje tevreden te zijn en 58% geeft aan tevreden te zijn. Opvallend is dat de respondenten niet altijd snappen wat ze moeten doen voordat ze te werk gaan (😊:58%

😐:36% ☹:5%). 67% van de respondenten geeft aan dat de leerkracht altijd het lesdoel benoemt, 24% twijfelt hierover en 9% geeft aan dat de leerkracht het lesdoel niet benoemt.

De respondenten scoren positief als het gaat over het krijgen van uitleg en het opsteken van hun vinger in de klas. 84% van de respondenten vindt dat ze genoeg uitleg krijgen bij de werkjes die ze moeten maken. 89% van de respondenten durft zijn of haar vinger op te steken om het antwoord te geven.

Figuur 4.6 resultaten enquête leerlingen groepen 3 (N2=57) 0%

De juf helpt mij De juf vertelt lesdoel

27