• No results found

Enkele voorbeelden van wat dit voor u kan betekenen:

In document Klimaateffectschetsboek Zuid-Holland (pagina 37-41)

Vaker water op straat als er geen maatregelen worden genomen (de extreme neerslag neemt in alle •

klimaatscenario’s toe);

In het geval van de scenario’s G+ en W+ hoeft u in de zomer minder vaak een paraplu mee te nemen •

en is het risico dat een tuinfeest verregend minder groot (afname van het aantal regendagen in deze klimaatscenario’s).

In hoofdstuk 3 wordt meer informatie gegeven over secundaire effecten.

Wordt augustus 2006 normaal rond 2050?

Augustus 2006 was een erg natte maand na een erg warme maand juli. Misschien herinnert u zich nog dat er vooral in het westen van Nederland veel wateroverlast was: straten die onder waren gelopen, water in kelders, etc.

De gemiddelde neerslag in augustus in Zuid-Holland in de periode 1971-2000 ligt rond de 60 mm. In augustus 2006 was de maandsom op veel stations hoger dan 200 mm (fi guur 2.11). Er waren grote regionale verschillen in neerslag, maar dat is normaal voor de zomermaanden. Het aantal dagen met zware regen in augustus 2006 waarbij op tenminste één KNMI-station ≥50 mm werd afgetapt, bedroeg 11 tegen een langjarig gemiddelde van twee. Sinds 1951 is dit aantal dagen nog niet zo hoog geweest. In Maasland is op 2 augustus zelfs 93 mm gevallen.

De KNMI’06 scenario’s laten geen sterke toename zien van de gemiddelde neerslag in de zomer, en twee scenario’s laten zelfs een duidelijke afname zien. Dat betekent dat in de toekomst zo’n grote hoeveelheid neerslag als in augustus 2006 ook nog steeds uitzonderlijk zal zijn. Alle KNMI’06 scenario’s laten wel een toename van de hevigheid van extreme buien zien. Met andere woorden de hevigheid van de neerslag, zoals we die in augustus 2006 hebben gezien, zal in de toekomst minder uitzonderlijk worden, maar ook niet meteen heel gewoon!

KLIMAATEFFECTSCHETSBOEK

38A

A39

2.4

Neerslagtekort

Klimaatverandering heeft voor neerslagtekort de volgende gevolgen: Toename van de potentiële verdamping in alle klimaatscenario’s; •

Veranderingen in potentiële verdamping in 2100 2x zo groot als in 2050; •

Het neerslagtekort (neerslag - potentiële verdamping) neemt nauwelijks tot sterk toe; •

Aan de kust is de gemiddelde potentiële verdamping hoger dan meer landinwaarts. •

Het neerslagtekort wordt gedefi nieerd als de neerslag minus de potentiële verdamping. Op het KNMI wordt de potentiële verdamping berekend met de formule van Makkink (op basis van straling en temperatuur). Het cumulatieve neerslagtekort wordt vaak vanaf 1 april berekend, aangezien 1 april ongeveer overeenkomt met het begin van het groeiseizoen voor veel planten. Bij een groot neerslagtekort wordt de groei van planten beperkt door watertekort. Droogte wordt soms gedefi nieerd in termen van hoeveelheid neerslag, maar vaak ook in termen van neerslagtekort. Het jaar 2003 staat bekend als een droog jaar in het recente verleden (maximale cumulatieve neerslagtekort van 217 mm gemiddeld over Nederland), maar 1976 was nog veel droger in termen van neerslagtekort (361 mm; Beersma et al., 2004). Het gemiddelde maximale neerslagtekort vanaf 1 april en op basis van 13 KNMI-stations is 144 mm voor de periode 1906-2000.

Toekomstige trends

In de KNMI’06 scenario’s worden geen regionale verschillen in relatieve verandering in klimaatvariabelen meegenomen. Als gevolg van de hogere temperaturen zal de potentiële verdamping toenemen. In de zomermaanden neemt de potentiële verdamping in de ‘+’-scenario’s aanzienlijk toe (8% tot 15%; in deze scenario’s stijgt de temperatuur in de zomer ook het sterkst). Tegelijkertijd neemt de neerslag in de zomermaanden in deze ‘+’ scenario’s ook het sterkst af. Dit heeft tot gevolg dat de droogte, in termen van neerslagtekort, in het G+ en W+ scenario’s in de zomer sterk zal toenemen. Rond 2050 zal het gemiddelde maximale neerslagtekort vanaf 1 april voor Nederland onder de KNMI’06 scenario’s zijn gestegen: 151 mm (G-scenario) tot 220 mm (W+-scenario).

Figuur 2.12 laat zien dat het jaarlijkse verloop van het gemiddelde neerslagtekort in Nederland (de doorgetrokken lijnen) in het W-scenario rond 2050 slechts marginaal toeneemt ten opzichte van het klimaat in de periode 1906-2000. Hetzelfde geldt voor het G-scenario. Met andere woorden: in deze scenario’s wordt het, gemiddeld gezien, nauwelijks droger rond 2050. Min of meer geldt hetzelfde voor de extremere jaren. Echter, in de G+ en W+ scenario’s neemt het gemiddelde cumulatieve neerslagtekort duidelijk toe (door een afname van de zomerneerslag en een sterke toename van de verdamping). Rond 2050 komt het maximale neerslagtekort in een gemiddelde zomer onder het W+ scenario in de buurt van het maximale neerslagtekort in 2003.

Ruimtelijke patronen

De jaarlijkse potentiële verdamping verschilt binnen Nederland. Aan de kust is deze hoger dan meer landinwaarts (KNMI, 2002 p. 59). Het gemiddelde neerslagoverschot/tekort (in de wintermaanden een neerslagoverschot) laat ook duidelijke ruimtelijke verschillen zien, maar het ruimtelijk patroon verschilt nogal van maand tot maand. In de maanden mei t/m juli is het neerslagtekort langs de kust van Zuid-Holland wat groter dan meer landinwaarts, maar in de andere maanden van het zomerhalfjaar (april-september) is er weinig ruimtelijk verschil binnen de provincie. Door deze ruimtelijke verschillen wordt het maximale neerslagtekort per jaar op de verschillende KNMI-stations op andere tijdstippen in het jaar behaald.

KLIMAATEFFECTSCHETSBOEK

40A

Figuur 2.12 Cumulatief neerslagtekort (= verschil tussen neerslag en potentiële verdamping) in Nederland (gemiddelde van 13 KNMI-stations) voor het historische klimaat (1906-2000; zwarte lijnen), en twee klimaatscenario’s voor 2050 (W en W+). Voor elke datum geldt steeds dat het cumulatief neerslagtekort in 50% van de jaren onder de doorgetrokken lijn ligt en in 90% van de jaren onder de onderbroken lijn.

Figuur 2.13 Gemiddelde jaarlijkse referentie-gewasverdamping (=potentiële verdamping) volgens Makkink (Bron KNMI, 2002), inclusief schalingsfactoren voor 6 regio’s ten opzichte van De Bilt (blauwe stip). De formule van Makkink maakt gebruik van informatie over temperatuur en straling om de potentiële verdamping te berekenen.

A41

In document Klimaateffectschetsboek Zuid-Holland (pagina 37-41)