• No results found

Enige tijd later gaat Aiol als afgezant van de koning op weg naar Pamplona. Hij dient de reactie van Lodewijc over te brengen aan de

heidense koning Mibrien, die eist dat Lodewijc zich aan hem onderwerpt. Aiol wordt

verliefd op Mirabel, de dochter van Mibrien, en weet haar, ondanks de tegenwerking

van Makaire en zijn verwanten, naar het hof van Lodewijc te brengen. Daar maakt

hij zijn afkomst bekend en trouwt hij met Mirabel, nadat zij gedoopt is. Zijn vader

krijgt volledig eerherstel. Aiol is echter nog niet verlost van Makaire, die hem na

zijn huwelijk gevangen neemt en in Lausanne opsluit. Daar bevalt Mirabel van een

tweeling. Makaire wil de kinderen door verdrinking om het leven brengen, maar de

visser Tieri redt hen uit het water. Makaire levert Aiol en Mirabel uit aan Mibrien.

Ook deze moeilijkheden komt Aiol evenwel te boven. Hij vindt zijn zonen terug en

slaagt erin samen met hen zijn vrouw te bevrijden uit de gevangenis van haar vader.

Als zij Makaire in handen krijgen, staat diens lot vast: hij wordt gevierendeeld.

Het Oudfranse Chanson d'Aiol is twee maal in het Middelnederlands vertaald. De

vroegste vertaling, die van omstreeks 1200 dateert, kwam tot stand in Limburg (in

de buurt van Venlo, zo is gesuggereerd) en wordt om die reden de Limburgse Aiol

genoemd. De tekst is zeer fragmentarisch bewaard gebleven, waardoor hij uitermate

ongeschikt is om de rol van de verrader in het verhaal te bestuderen. Gelukkig

verkeren we bij de tweede Middelnederlandse vertaling van het Chanson d'Aiol, die

de Vlaamse Aiol wordt genoemd, in betere omstandigheden. Het werk dateert uit de

eerste helft van de dertiende eeuw. Weliswaar is ook deze tekst onvolledig

overgeleverd, maar de bewaard gebleven fragmenten bevatten twee lange,

aaneengesloten tekstgedeelten van respectievelijk 800 en 400 verzen. Het

omvangrijkste deel blijkt voor dit artikel bruikbaar te zijn, omdat de verrader

Macharijs erin optreedt.

In de eerste passage waarin Macharijs een rol speelt, maakt Ayoel, zoals hij in de

Vlaamse tekst wordt genoemd, bekend dat hij de zoon van (H)ellijn (Elie) is. De

koning is daarover zeer verheugd, omdat hij zich realiseert dat deze dappere ridder

de zoon van zijn zuster is en dus tot zijn familie behoort. De reactie van Macharijs

staat hiermee in sterk contrast (vs. 406-419):

Alse Macharijs heeft vernomen

*

dat degene die gekomen is, de zoon van H. is

Dat Hellijns sone es datter es comen,*

*

was hem dat zeer onaangenaam Doet hem utermaten wee.*

*

helemaal niets Hine seide min no mee.*

*

zodra hij kon, verliet hij de stad

Alsi eerst mochte, ruumdi tstede*

*

verwanten Ende vele sire hogher maghe*

mede. De duvel woude dies geslachte! Hoe groet was hare machte!

Soe vele warenre graven ende hertogen,

*

kunnen Die Ayoel niet minnen en mogen.*

*

daarvandaan Ter Lozanen voer Macharijs van dan*

63

*

d.i. Ayoel Hoe hi mach onneren den jonchere:*

God gheve hem groete onnere.

De rol van de verteller in dit citaat is interessant. Tot twee maal toe laat hij zich

hoogst negatief uit over Macharijs en diens verwanten. Eerst verklaart hij in vs. 412

dat het verradersgeslacht een prooi voor de duivel zou moeten zijn. Enkele verzen

later spreekt hij de hoop uit dat God Macharijs met schande zal overladen (vs. 419).

Zo is duidelijk hoe het optreden van Macharijs en de zijnen moet worden beoordeeld:

in de ogen van de verteller zijn zij geboren schurken, die het Ayoel vanwege hun

machtige posities nog erg lastig kunnen maken.

Inderdaad slaagt Macharijs erin Ayoel schade te berokkenen, zo valt even later te

lezen. Nadat Ayoel zich als de zoon van Hellijn bekend heeft gemaakt, krijgt zijn

vader van koning Lodewijc volledig eerherstel. Daarna wordt Mirabele gedoopt.

Volgens de Vlaamse Aiol neemt zij daarbij de naam Johane aan (vs. 509), hetgeen

mogelijk opgevat moet worden als een knipoog naar Johanna van Constantinopel,

die van 1205 tot 1244 gravin van Vlaanderen was. Als Ayoel zich 's nachts in een

tent verenigt met zijn nu gedoopte geliefde, ziet Macharijs zijn kans schoon (vs.

518-535):

Scoenre tente men noyt sach Dan daer Ayoel snachs in lach

*

genotvol Verweendelike*

bi siere joffrouwen. Wel waendi liggen sonder rouwe; Lase! dat was jammer, neen hi niet: Macharijs haddene bespiet.

*

voor het krieken van de dag Voer mettentijt*quam de felle

Met meneghen quaden gheselle, Die van sinen geslechte waren.

*

doelbewust Wel ghewapent, sonder sparen*

Sijn si stille ten tenten comen Ende hebben Ayoele genomen Aldereerst sijn swaert.

*

zij grepen hem snel Si scoten an hem ongespaert*

Ende vingen den edelen man.

*

in een oogwenk Cortelike*voeren si dan.

Si namen de joffrouwe mede, Dat was groete jammerhede!

Ook in dit citaat blijkt al uit de woordkeuze van de verteller dat Macharijs en de

zijnen een lage streek uithalen. Die mening is ook koning Lodewijc toegedaan. Met

een groot leger achtervolgt hij Macharijs, maar hij kan niet voorkomen dat de verrader

Lozanen bereikt. Lodewijc besluit de stad te belegeren. Macharijs raakt daarvan

echter niet onder de indruk, want de voedselvoorraad is voor zeven jaar toereikend.

Ayoel en Mirabele verblijven intussen onder treurige omstandigheden in de kerker.

Na enige tijd blijkt tot overmaat van ramp dat Mirabele zwanger is geraakt in de

in de tent doorbracht. Als haar zwangerschap voldragen is, bereikt het verhaal een

dramatisch hoogtepunt. Op een avond bevalt zij van twee zonen. De knecht die de

wacht houdt bij de kerker, hoort de kinderen huilen en waarschuwt Macharijs. De

verrader stelt de informatie op prijs (vs. 623-650):

Hi seide: ‘Cnape, ic hebbe di lief, Soe sal sijn verdrinct de drachte;

*

nooit Nemmermeer*en comt geslachte

Van hem, die mi onteren sal.

*

het geluk is met mij Ic mach prisen mijn geval.*

Sijt meysken ofte cnapelijn, Bi Gode, het sal verdronken sijn.’

*

kerker Mettesen quam hi ten kerkersteene.*

Ayoel nam tkint tusschen sijn beene

*

verborg het tussen zijn knieën (d.i. op schoot) Ende decket tusschen sine hame.*

*

hij vond het vreselijk Het was hem herde onbequame*

Dat hi sijn ander kint sach dragen Uten kerker; dat sware claghen

*

is niet te beschrijven En gescreve gheen man.*

*

M. deed hem dit aan Macharijs dedem dan.*

*

klom Doe hi clam*uten kerkersteene

Hoerde hi dander kint weenen. Doe keerdi ende halet mede: Doe hadse de verrader bede.

*

toonde het (d.i. de kinderen) Hi toeget*

Hermengerde, sinen wive. De kinder waren de scoenste van live Die ieman met oegen sach

Daer te voren op genen dach.

*

leken sprekend Si hadden de figure algader*

*

op Achter*

Ayoele haren vader.

*

was er zeer bedroefd over De vrouwe hads jammer groet.*

*

zij werd geroerd door het trieste gegeven

Haer ontfermde selker noet*

Datmen de kinder sal verdrinken.

Deze passage behoort zonder twijfel tot het indrukwekkendste dat het verhaal over