• No results found

7.1 Inleiding

In de loop van de jaren zijn er door financiële toezichthouders en onderzoeksbu‐ reaus diverse onderzoeken uitgevoerd naar het functioneren van de in hoofdstuk 2 tot en met 5 beschreven informatiedocumenten voor financiële producten. Een groot aantal van deze onderzoeken kwam reeds in die hoofdstukken aan de orde. Er is onder andere geëvalueerd in hoeverre consumenten met dit document bekend waren, of en hoe zij er gebruik van maakten en of het hen in staat stelde producten te begrijpen en te vergelijken. Tevens werden er diverse varianten van documenten en informatieonderdelen aan consumenten voorgelegd om te achter‐ halen wat hun voorkeur had en welke wijze van presenteren hen het beste zou hel‐ pen bij het nemen van een beslissing. Deze rapporten kunnen inzicht geven in de vraag of korte informatiedocumenten consumenten in de praktijk daadwerkelijk helpen bij het begrijpen en vergelijken van financiële producten. In de tweede plaats kunnen er uit de resultaten van de onderzoeken lessen worden getrokken over aspecten die de begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid van informatiedocumen‐ ten belemmeren en bevorderen.

De resultaten van deze onderzoeken zijn vooralsnog nooit bij elkaar gebracht en geanalyseerd. Dat zal in dit hoofdstuk worden gedaan. Hieraan ging een uitge‐ breide analyse vooraf van de resultaten van de belangrijkste evaluatieonderzoeken die op Europees niveau en in Engeland, Nederland en Duitsland zijn uitgevoerd.1 Deze analyse is opgenomen in het boek ‘Informatiedocumenten onder de loep. Juridische aspecten en de praktijk van precontractuele informatie over complexe financiële producten’.2 De resultaten van de onderzoeken zullen in paragraaf 7.2 integraal worden beschreven aan de hand van de volgende onderwerpen a) hoe

1. Bij de volgorde van de landen is aansluiting gezocht bij het eerste deel van het boek, namelijk de chronologische volgorde waarin het eerste informatiedocument voor financiële producten in het betreffende land werd geïntroduceerd.

2. C.E. de Jager, Informatiedocumenten onder de loep. Juridische aspecten en de praktijk van precontractuele

wordt door consumenten3 tegen informatiedocumenten aangekeken, b) hoe wor‐ den informatiedocumenten door consumenten gebruikt en dragen ze bij aan de begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid van financiële producten4 en c) de inhoud en vormgeving van de documenten.5 Eveneens werden uit de rapporten vijftien aan‐ bevelingen gedestilleerd die in een groot aantal van deze rapporten werden gefor‐ muleerd.

Een belangrijke vraag is: met hoeveel zekerheid kunnen er conclusies uit de rapporten worden getrokken? Om die vraag te beantwoorden, is een beoordeling van de methodologische kwaliteit van de onderzoeken van belang. Daarom zijn de onderzoeken geëvalueerd aan de hand van de volgende aspecten:

1. aard van de evaluatie; 2. methodologische kwaliteit

a. validiteit;

b. interne validiteit; c. betrouwbaarheid.

De conclusies van deze beoordeling worden beschreven in paragraaf 7.3. Een uit‐ gebreide beschrijving van de methodologische beoordeling per rapport is eveneens opgenomen in het reeds genoemde boek.6 Het blijkt dat de methodologische kwali‐ teit van de rapporten te wensen over laat. Dit moet in het achterhoofd worden gehouden bij het lezen van de beschrijving van de resultaten van deze onderzoe‐ ken. De kwaliteit van de onderzoeken is echter niet dusdanig slecht dat de resulta‐ ten ervan in het geheel niet van belang zijn. Om de methodologische kwaliteit van evaluatieonderzoeken in de toekomst te bevorderen, worden er in dit hoofdstuk aanbevelingen geformuleerd.

Tot slot, er is in ieder geval om twee redenen voor gekozen om eerst de resulta‐ ten van de evaluatieonderzoeken te beschrijven en vervolgens in te gaan op de methodologische kwaliteit van deze evaluaties, namelijk 1) de resultaten van de onderzoeken zijn het meest van belang aangezien het onderzoek met het oog daarop is uitgevoerd, de methoden zijn daartoe aangewend en 2) de resultaten van diverse evaluaties hebben een rol gespeeld bij de ontwikkeling van beleid door de wetgever en sluiten daardoor goed aan op het eerste deel van dit boek. Bovendien is het van belang dat de evaluatieonderzoeken die in dit hoofdstuk aan de orde

3. Een enkele keer wordt hierbij ook betrokken hoe tussenpersonen en aanbieders van financiële producten tegen het document aankijken, namelijk voor zover dit uit de rapporten voortvloeit. 4. Dat zijn immers de doelen van het informatiedocument en daartoe dient het gebruik van het

document volgens de wetgever te leiden.

5. De indeling is om analytische redenen gemaakt. Uiteraard is er wel overlap mogelijk tussen de diverse onderwerpen. Ter illustratie, hoe consumenten tegen het document aankijken, kan invloed hebben op de mate waarin zij ervan gebruikmaken. Een enkele keer zullen de aanbevelin‐ gen bovendien integraal in andere onderdelen aan de orde komen. Tevens komen bepaalde onderdelen bij enkele rapporten niet aan de orde omdat daaraan in de desbetreffende onderzoe‐ ken geen aandacht werd besteed.

komen zijn geselecteerd omdat ze kenbaar een rol hebben gespeeld bij beleidsbe‐ slissingen.

7.2 Resultaten van de evaluatieonderzoeken

In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de evaluatie‐ onderzoeken die op Europees niveau en in Engeland, Nederland en Duitsland werden uitgevoerd. Dit betreft de volgende onderzoeken:

Europa (ex ante onderzoeken naar het Key Investor Information Document en het Key Information Document):

– IFF Research & YouGov 2009: ‘UCITS Disclosure Testing Research Report’. – London Economics & Ipsos 2015: ‘Consumer testing study of the possible new

format and content for retail disclosure of packaged retail and insurance-based investment products’.

Engeland (ervaringen met het Key Features Document):

– FSA 2000: ‘Informed decisions? How consumers use Key Features: a synthesis of research on the use of product information at the point of sale’.

– FSA 2003: ‘The development of more effective product disclosure’.

– FSA 2007 en 2009: ‘Good and poor practices in Key Features Documents’ en ‘Supplementary Annex to Good and poor practices in Key Features Docu‐ ments’.

Nederland (ervaringen met de Financiële Bijsluiter):

– Millward Brown/Centrum 2004: ‘Evaluatie van de Financiële Bijsluiter. Resul‐ taten van onderzoek onder consumenten, intermediairs en aanbieders’.

– TNS NIPO 2009: ‘De effectiviteit van de Financiële Bijsluiter’. Duitsland (ervaringen met het Produktinformationsblatt):

– Westerheide e.a. 2010: ‘Transparenz von privaten Riester- und Basisrentenpro‐ dukten.

– Tiffe e.a. 2012: ‘Ausgestaltung eines Produktinformationsblatts für zertifizierte Altersvorsorge- und Basisrentenverträge’.

– Habschick e.a. 2012: ‘Evaluation von Produktinformationsblättern für Geldan‐ lageprodukte’.

Voordat inhoudelijk wordt ingegaan op de resultaten is het behulpzaam om enkele meer algemene opmerkingen te maken. In de eerste plaats blijkt uit de analyse van de resultaten van de onderzoeken dat deze overeenkomsten vertonen. Anderzijds bestaan er verschillen (bijvoorbeeld ten aanzien van de onderwerpen waarover beleggers informatie wensen te ontvangen). In de tweede plaats bestaan er opval‐

lende verschillen tussen de resultaten die uit de ex ante en de ex post evaluaties voortvloeiden. Consumenten blijken tijdens ex ante onderzoeken (zoals de Euro‐ pese onderzoeken) redelijk goed in staat om testvragen over het document juist te beantwoorden. Veelal zijn zij bovendien positief over informatiedocumenten en de doelen die daarmee worden nagestreefd. Anderzijds leveren de ex post evaluaties veelal minder rooskleurige resultaten op omdat daaruit bijvoorbeeld veelal voort‐ vloeit dat het gebruik van de informatiedocumenten in de praktijk soms tegenvalt.

Tot slot, niet in alle onderzoeken werd aandacht besteed aan alle onderwerpen die hierna aan de orde komen. De rapporten waarvoor dit geldt, zullen bij het des‐ betreffende onderdeel hierna daarom niet betrokken worden. In verband met de overzichtelijkheid zijn in de tekst de landen vetgedrukt. Tevens wordt na iedere subparagraaf onder het kopje ‘Kortom’ samengevat wat de belangrijkste conclusies zijn.

7.2.1 Hoe wordt tegen het document aangekeken? 7.2.1.1 Waardering voor het document en de doelstellingen

Uit het Europese onderzoek naar het Key Investor Information Document voor icbe’s bleek dat consumenten en intermediairs de introductie van dit document een verbetering vonden ten opzichte van de bestaande precontractuele informatie.7 Zij juichen de komst van dit document daarom toe. Vooral de duidelijkheid en korte omvang door de standaardisatie wordt gewaardeerd.8 De meeste consumenten zouden naar eigen zeggen het document gebruiken om op basis daarvan bijvoor‐ beeld het gesprek met hun tussenpersoon voor te bereiden of producten te vergelij‐ ken.9 Enkele jaren later, in het onderzoek voorafgaand aan de introductie van het Key Information Document voor PRIIPs, geeft wederom een groot deel van de con‐ sumenten aan dat het van plan is om het nieuwe document te gebruiken bij de aan‐ schaf van een financieel product.

In Engeland is men over het algemeen vrij negatief over het Key Features Docu‐ ment. Zo wordt het door consumenten en beroepsbeoefenaars in 2000 als een onbe‐ langrijk document gezien.10 De belangrijkste reden daarvoor is volgens consumen‐ ten dat zij niet de relevantie van het document voor hun persoonlijke situatie zien.11 In 2003 is het oordeel van beroepsbeoefenaars over het document niet bepaald verbeterd. De meesten van hen vinden het document niet consument‐ vriendelijk en verwachten dat het niet vaak wordt gelezen. Zij vinden bovendien

7. IFF Research & YouGov 2009, p. 8. 8. Idem, p. 149.

9. Idem, p. 147. 10. FSA 2000, p. 23. 11. Idem.

dat zij veel te veel papier aan consumenten moeten verschaffen, terwijl zij vermoe‐ den dat een groot deel daarvan toch niet wordt gelezen.12

In Nederland vond een groot deel van de consumenten in 2004 de Financiële Bijsluiter een nuttig document.13 Velen zouden naar eigen zeggen het document lezen bij het aanschaffen van een complex product.14 De praktijk blijkt echter min‐ der rooskleurig, hetgeen een illustratie is van de verschillen die zich kunnen voor‐ doen tussen wat consumenten zeggen wat zij doen en hetgeen zij daadwerkelijk doen. Al met al wordt de Financiële Bijsluiter met een 6,5 beoordeeld.15 Deze enigs‐ zins lage score kan vermoedelijk worden verklaard door de kritiek die consumen‐ ten hebben op de herkenbaarheid, lengte, leesbaarheid en begrijpelijkheid van het document.16 Intermediairs beoordelen het document overigens nog lager, namelijk met een 5,1 op een schaal van 10.17 In 2009, nadat zich enkele wijzigingen in de voorschriften hebben voorgedaan, blijkt dat consumenten over het algemeen een positief beeld hebben van de Financiële Bijsluiter.18 Een groot deel van de consu‐ menten vindt de Financiële Bijsluiter dan zeer waardevol of onmisbaar bij de oriën‐ tatie op een financieel product.19

In Duitsland komt uit het onderzoek van Westerheide in 2010 naar het informa‐ tiedocument voor pensioenproducten naar voren dat dit document door veel con‐ sumenten wordt gezien als een oplossing voor de destijds bestaande intransparan‐ tie omtrent financiële producten en de grote hoeveelheid informatie.20 Ook uit het onderzoek van Tiffe naar de vormgeving van diverse voorbeelddocumenten blijkt dat consumenten over het algemeen een goede indruk van deze voorbeelddocu‐ menten hebben.21 Aanbieders stonden eveneens positief tegenover het vergroten van transparantie door middel van een dergelijk document.22 Bij de evaluatie van Habschick in 2012 bleek echter dat het informatiedocument voor financiële instru‐ menten niet echt bekend was bij beleggers: iets minder dan de helft van de consu‐ menten bleek hiermee bekend te zijn.23 Wel vond 80% van de consumenten het document in meer of mindere mate belangrijk om producten met elkaar te vergelij‐ ken.24 12. FSA 2003, p. 60. 13. Millward Brown/Centrum 2004, p. 12. 14. Idem. 15. Idem, p. 18. 16. Idem, p. 19. 17. Idem, p. 39 en 58. 18. TNS NIPO 2009, p. 9. 19. Idem, p. 18. 20. Westerheide e.a. 2010, p. 6. 21. Tiffe e.a. 2012, p. 28 en 31. 22. Idem, p. 36. 23. Habschick e.a. 2012, p. 8. 24. Idem, p. 14.

7.2.1.2 Aard van het document

Uit sommige onderzoeken komt naar voren dat er onduidelijkheid bestaat over de aard van het informatiedocument, namelijk dat het een objectief document is. Uit het in Nederland in 2004 uitgevoerde onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat consumen‐ ten hiervan over het algemeen niet op de hoogte zijn. Zo dacht maar liefst 48% van de consumenten dat het een brochure van een bank of een verzekeraar was.25 Wel zouden consumenten volgens de schrijvers van het rapport een vrij goed beeld van de functie van de Financiële Bijsluiter hebben.26 In 2009 blijkt er nog niet veel ver‐ betering te hebben plaatsgevonden. Slechts de helft van de consumenten ziet de Financiële Bijsluiter dan als een objectief document, terwijl de rest een neutraal standpunt inneemt of het niet weet.27 Ook in de Engelse rapporten wordt bena‐ drukt dat het belangrijk is dat het document er officieel uitziet en zich duidelijk onderscheidt van andere informatiebronnen. Daartoe wordt bijvoorbeeld voorge‐ steld om een logo van de toezichthouder in het document op te nemen.28

7.2.1.3 Kortom

Over het algemeen ondersteunen consumenten, intermediairs en aanbieders de doelstellingen van korte informatiedocumenten. Veel consumenten verwachten bovendien dat zij het document zullen gebruiken bij de oriëntatie op een financieel product. Er blijkt op dit punt echter een verschil te bestaan tussen de ex ante onderzoeken en de ex post onderzoeken. In de ex ante onderzoeken zeggen consu‐ menten over het algemeen dat zij positief zijn over het document, het waardevol vinden en dat zij verwachten het te zullen gebruiken. Uit de ex post onderzoeken komt echter veelal naar voren dat de praktijk weerbarstiger is en er diverse proble‐ men bestaan. Zo zijn de documenten bijvoorbeeld vaak te lang en te ingewikkeld. Bovendien zijn consumenten niet altijd goed op de hoogte van de aard van het document, namelijk dat het een objectief document is. Dit laatste is onwenselijk, aangezien het document zich daarin onderscheidt van marketingmateriaal. Vooral in Engeland zijn aanbieders en consumenten erg negatief over het informatiedocu‐ ment.

7.2.2 Gebruik van het document

7.2.2.1 Lezen consumenten het document?

Of consumenten het document lezen, kan niet beoordeeld worden op basis van de

Europese onderzoeken. Daarin werden namelijk met name varianten van de

nieuwe informatiedocumenten (namelijk het Key Investor Information Document en het Key Information Document) getest. Wel blijkt uit het in 2010 verschenen

25. Millward Brown/Centrum 2004, p. 12. 26. Idem, p. 18.

27. TNS NIPO 2009, p. 9 en 10. 28. Bijvoorbeeld FSA 2003, p. 19.

rapport dat het voordien bestaande Vereenvoudigd Prospectus vrijwel niet werd gebruikt door consumenten en dat dit één van de redenen vormde voor het nieuwe informatiedocument, het Key Investor Information Document.

Uit de Engelse rapporten blijkt dat slechts een klein deel van de consumenten het document leest.29 Consumenten die wel een document ontvingen, maar het niet lazen, hebben daar blijkens het rapport uit 2000 veelal één van de volgende vijf redenen voor:30

1. Het document was al doorgesproken met de financieel adviseur of een verte‐ genwoordiger van de onderneming.

2. De consument verkeerde in de veronderstelling dat het document niet belang‐ rijk was en werd er ook niet op gewezen dat het een belangrijk document betrof.

3. De consument liet het document door iemand anders lezen. 4. De consument vond dat het document te veel informatie bevatte.

5. De consument had al de beslissing genomen om het product aan te schaffen op het moment dat hij het document kreeg.

Beroepsbeoefenaren voegen hier nog aan toe dat consumenten het document vaak verwarrend vinden en niet geïnteresseerd zijn.31 Consumenten die het docu‐ ment wel lazen, zijn vaak de meer actieve beleggers die bijvoorbeeld ook zelf op zoek gaan naar informatie (vergelijkbaar met het segment ‘Beheersten’, zie hoofd‐ stuk 8).32 Anderen werden er door hun financieel adviseur op gewezen dat het ver‐ standig zou zijn om het document te lezen.33 In het in 2003 gepubliceerde onder‐ zoek is niet onderzocht hoe het document functioneerde, maar wordt wel ingegaan op de redenen die consumenten hebben om een document al dan niet te gaan lezen. Hieruit blijkt dat beroepsbeoefenaren het destijds bestaande document niet consumentvriendelijk vinden en verwachten dat het niet vaak wordt gelezen. Het document is volgens hen vaak te technisch, te lang en bevat te veel getallen die moeilijk te begrijpen zijn.34 Consumenten beamen dit grotendeels en noemen als redenen voor het niet lezen van het document dat zij meer waarde hechten aan persoonlijk advies en dat zij geschreven informatie veelal moeilijk te begrijpen en te gedetailleerd vinden.35 Ook de rapporteurs concluderen dat informatie over complexe producten vaak een hoge moeilijkheidsgraad heeft waardoor zij ver‐ wachten dat consumenten het slechts vluchtig doorlezen.36 Zo zouden consumen‐ ten worden afgeschrikt door de cijfers in het document (zie hoofdstuk 8 over de

29. FSA 2000, p. 22. Beroepsbeoefenaren waren dezelfde mening toegedaan. 30. Idem, p. 22-23. 31. Idem, p. 22. 32. Idem, p. 22-23. 33. Idem, p. 23. 34. FSA 2003, p. 55. 35. Idem, p. 32-33. 36. Idem, p. 15.

financiële genummerdheid van consumenten).37 Het personaliseren van informatie zou er volgens het rapport toe kunnen leiden dat het document vaker gelezen wordt omdat consumenten dan het idee hebben dat het over hen gaat.38 Er worden in het rapport bovendien vier factoren genoemd die een belangrijke invloed uitoe‐ fenen op het gaan lezen en begrijpen van het document, namelijk: gepercipieerde relevantie, verantwoordelijk zijn voor financiële beslissingen, toegankelijkheid van het document en begrijpelijkheid.39 Meer financieel ervaren consumenten blijken het Key Features Document overigens vaak als overzichtsdocument te gebruiken.40 Ook in rapporten van de toezichthouder die in 2007 en 2009 werden gepubliceerd en waarin vele informatiedocumenten werden geanalyseerd, uitten de rapporteurs het vermoeden dat veel documenten niet worden gelezen en dat consumenten in plaats daarvan vaak vertrouwen op de uitleg en het advies van hun adviseur.41 Er wordt geschreven dat het belangrijk is dat het document opvalt zodat het de aan‐ dacht van consumenten trekt en het vaker wordt gelezen.42 Daartoe worden diverse aanbevelingen geformuleerd.

Uit het Nederlandse onderzoek uit 2004 komt naar voren dat zes van de zeven consumenten die een Financiële Bijsluiter ontvingen, die ook daadwerkelijk gele‐ zen hebben.43 Met name consumenten die een mondelinge toelichting op het docu‐ ment kregen hebben het vaker gelezen.44 Consumenten die het document niet lazen, noemen als redenen: het vertrouwen op de tussenpersoon of de adviseur, de opvatting dat dit niet nodig was, teveel tekst, te weinig interesse, geen zin of te ingewikkeld.45 In het rapport wordt daarom geconcludeerd dat het al dan niet gaan lezen van de informatie van veel meer factoren afhankelijk is dan alleen het document.46 Uit het onderzoek dat enkele jaren later werd uitgevoerd kwam naar voren dat slechts twee van de vijf consumenten de Financiële Bijsluiter raadpleeg‐ den voordat zij een beslissing namen over de aanschaf van een financieel pro‐ duct.47 Voornamelijk consumenten die in het segment ‘Beheersten’ vallen, gebruik‐ ten de Financiële Bijsluiter (zie over deze segmenten uitgebreid hoofdstuk 8).48 ‘Adviesgevoeligen’ bleven hierbij ver achter.49 Met name onbekendheid en gemak‐ zucht staan aan het gebruik van het document in de weg.50 Anderen komen niet op

37. Idem, p. 20. 38. Idem, p. 16. 39. Idem, p. 22. 40. Idem, p. 16. 41. FSA 2007, p. 5. 42. Idem, p. 11; FSA 2009, p. 7. 43. Millward Brown/Centrum 2004, p. 23. 44. Idem. 45. Idem. 46. Idem. 47. TNS NIPO 2009, p. 4 en 12. 48. Idem, p. 12. 49. Idem. 50. Idem, p. 15.

het idee om naar de Financiële Bijsluiter op zoek te gaan of gaan ervan uit dat het voldoende is om op hun adviseur te vertrouwen.51 De Financiële Bijsluiter concur‐ reert als informatiebron dus met de financieel adviseur, maar ook met kennis en ervaring van vrienden en familie evenals andere informatiebronnen zoals websites van aanbieders en brochures.52 Wederom blijkt dat ‘Beheersten’ meer informatie‐ bronnen gebruiken (gemiddeld één bron meer) dan ‘Adviesgevoeligen’.53

In de Duitse rapporten van Westerheide e.a. en Tiffe e.a. wordt niet ingegaan op de vraag hoe vaak consumenten het Produktinformationsblatt voor private pen‐ sioenproducten lezen. In het rapport van Habschick e.a. over het functioneren van het Produktinformationsblatt voor financiële instrumenten wordt geschreven dat een groot deel van de consumenten die het document ontvingen het naar eigen zeggen ook heeft gebruikt.54 Het gebruik blijkt hoger onder personen van zestig jaar en ouder, mensen met een hoog inkomen en mensen met een hoge opleiding.55 7.2.2.2 Draagt het document bij aan het inzichtelijk maken van financiële producten? De Europese onderzoeken zijn allebei te kwalificeren als ex ante onderzoeken en