• No results found

4 Effecten van begrazing op de bodem

4.2 Effecten van standplaats en begrazing op bodemeigenschappen

4.2.1 Bodemopbouw; kaal zand, strooisel en Ah

De bedekking van kaal zand verschilt tussen duinzones, maar wordt ook beïnvloed door begrazing. In onbegraasde gebieden varieert de bedekking van kaal zand van 1.6% en 1.2% in kalkrijke en ontkalkte bodems van het Renodunaal district tot 0.8% in het Wadden district, maar in begraasde plots nemen de waarden voor kaal zand toe tot respectievelijk 3.5%, 3.5% en 1.0%. Ook de bedekking van de strooisellaag wordt beïnvloed door begrazing. De bedekking neemt af van respectievelijk 18%, 15% en 19% naar 4%, 9% en 3%. De dikte van de strooisellaag en de dikte van de Ah worden echter niet beïnvloed door begrazing. De strooisellaag is significant dunner (0,4 cm) in kalkrijke bodems dan in ontkalkte bodems van Renodunaal district (1,0 cm) en het Wadden district (1,6 cm), maar verschilt niet tussen begraasde en onbegraasde locaties. De dikte van de Ah is significant kleiner met gemiddeld 6 cm bij lage organische stofgehalten ten opzichte van 8 cm bij hoge organisch stof gehalte, maar ook deze is niet verschillend tussen begraasde en onbegraasde locaties.

4.2.2 pH, organische stof en bodemdichtheid

Begrazing heeft geen significant op de pH van de bodem (Figuur 4.1). De pH verschilt tussen duinzones, met een relatief hoge pH rond 7 in kalkrijke bodems van het Renodunaal district, en waarden rond de 4 in ontkalkte bodems van het Renodunaal en Wadden district. Ook is er een correlatie tussen de pH en het organische stofgehalte: bij lage pH worden hoge organische stofgehalten gevonden, bij een hoge pH worden lage organisch stofgehalten aangetroffen.

Het organische stofgehalte in de bodem is niet gecorreleerd met duinzone: in alle drie de zones komen zowel hoge als lage organische stofgehalten voor. Het organische stofgehalte wordt echter wel beïnvloed door begrazing. Voor zowel het gewichtspercentage als de hoeveelheid organische stof per m2

(berekend op basis van de bovenste 5 cm van de bodem) zijn de waarden significant hoger in begraasde dan in onbegraasde gebieden. Deze hogere waarden bij begrazing kunnen het gevolg zijn van vertrapping van de vegetatie, waardoor een groter deel in de minerale bodem terecht komt, maar kunnen ook zijn veroorzaakt door bodemverdichting.

Tabel 4.1. Het effect van de onafhankelijke factoren duinzone, organisch materiaalgehalte (OM) en begrazing op pH, organische stofgehalte en bulkdichtheid van de bovenste 5 cm van de minerale bodem (drieweg-Anova). Significante effecten zijn weergegeven met de overschrijdingskans; ns = niet significant (p > 0.05). Alleen locaties waar minstens vier jaar begrazing plaatsvindt en waar zowel begraasde als onbegraasde situaties aanwezig zijn, zijn in beschouwing genomen (n = 206 bodemmonsters). OM-gehalte is gebaseerd op LOI; deze combinatie is daarom uit de analyse weggelaten.

Duinzone OM-gehalte Begrazing

pH 0.0001 0.001 ns

Bedekking kaal zand (%) 0.007 ns 0.02

Bedekking strooisellaag (%) ns 0.0001 0.0001 Dikte strooisellaag (cm) 0.02 ns ns Dikte Ah (cm) ns 0.0003 ns LOI (%) ns 0.0001 0.01 OM (kg m-2) ns n.v.t. 0.0002 Bulkdichtheid ns 0.0001 0.035

Figuur 4.1. Het effect van duinzone, OM-gehalte en begrazing op pH, organische stofgehalte en bulkdichtheid van de bovenste 5 cm van de minerale bodem. Alleen locaties waar begrazing plaatsvindt sinds vier jaar of langer, en waar zowel begraasde als onbegraasde situaties aanwezig zijn, zijn in beschouwing genomen. Rk1 en Rk2 = Renodunaal district met kalkrijke bodem, met LOI < 2,5% (Rk1) respectievelijk hoger dan 2,5% (Rk2); Ro1 en Ro2 = idem voor Renodunaal district, ontkalkte bodem; W1 en W2 = idem voor Wadden district. Weergegeven zijn gemiddelden en standaarddeviaties (n = 9-32 bodemmonsters per locatie). Significante verschillen: 1 = tussen

duinzones; 2 = tussen OM-klassen; 3 = tussen begraasde en onbegraasde

gebieden. pH bodem 1, 2 0 2 4 6 8 10 Rk1 Ro1 W1 Rk2 Ro2 W2 niet begraasd begraasd LOI bodem 2, 3 0 2 4 6 8 Rk1 Ro1 W1 Rk2 Ro2 W2 % niet begraasd begraasd p H

bulkdichtheid bodem 2, 3 0 0.5 1 1.5 2 Rk1 Ro1 W1 Rk2 Ro2 W2 g c m -3 niet begraasd begraasd

De bulkdichtheid van de bodem is significant hoger in begraasde dan in onbegraasde gebieden, vooral in locaties met hogere organische stofgehalten. In onbegraasde gebieden is de bulkdichtheid bij hogere organische stofgehalten lager dan bij lage organische stofgehalten, als gevolg van de (veel) lagere dichtheid van organische stof dan van zand. In begraasde gebieden verdwijnt dit verschil echter voor een groot deel, omdat de bodem door vertrapping wordt verdicht.

4.2.3 Effecten van graasdruk en graasduur

Naast het aan- of afwezig zijn van begrazing kunnen ook begrazingsdichtheid en begrazingsduur een rol spelen. Het effect van begrazingsdichtheid - en duur op bodemeigenschappen is getoetst via stapsgewijze multipele regressie, waarbij ook de invloed van pH en LOI werd meegenomen (Tabel 4.2). Voor deze analyse zijn alleen begraasde locaties meegenomen. Hierbij is alleen gekeken naar begrazing van gedomesticeerde grazers, waarbij niet kan worden gecorrigeerd voor natuurlijke grazers als Damhert, Ree en Konijn. De eerdere analyse wijst uit dat begrazing een rol speelt in de ontwikkeling van oppervlakte kaal zand, bedekking van de strooisellaag en de hoeveelheid organische stof in en bulkdichtheid van de bodem (Tabel 4.1). Het effect van verschillen in begrazingsdichtheid en begrazingsduur is echter zeer beperkt, gezien de zeer kleine percentages van de variantie die hierdoor worden verklaard (tabel 4.2). Verschillen in bodemeigenschappen als organisch stofgehalte en pH (deels samenhangend met verschillen in duinzones) hebben een veel sterker sturende rol dan begrazing. Zoals eerder beschreven, heeft begrazing zelf wel invloed op het organisch stofgehalte, maar een (indirecte) doorwerking op andere bodemeigenschappen lijkt binnen een periode van 4 tot maximaal 30 jaar niet op te treden. Alleen voor de strooisellaag is begrazingsdichtheid de belangrijkste verklarende factor, met 3,0 % verklaring van de variantie in dikte en niet meer dan 1.5% verklaring van de variantie in bedekking. Begrazingsduur geeft ca 4,2% verklaring voor bulkdichtheid van de bodem, en 0.5% voor de hoeveelheid organische stof. Het betreft hier vlakke en zwak glooiende duinen; op steilere duinhellingen (niet in dit onderzoek meegenomen) zullen de effecten waarschijnlijk groter zijn.

Tabel 4.2. Mogelijke effecten van begrazingsdichtheid (GVE/ha/jaar) en begrazingsduur (jaar) op verschillende bodemeigenschappen, in relatie tot effecten van pH en LOI. Voor iedere factor is de bijdrage aan de verklaarde variantie (%) van een bepaalde bodemeigenschap weergegeven, berekend via Stepwise Multiple Regression. Alleen begraasde gebieden zijn in de analyse

betrokken (n = 113). De analyses voor pH-LOI-begrazingsdichtheid en pH- LOI-begrazingsduur zijn apart uitgevoerd, maar omdat er vrijwel geen verschil in verklaarde variantie voor pH en LOI was, zijn de waarden gecombineerd in één tabel. De OM-waarden zijn berekend op basis van de LOI-waarden en dus niet onafhankelijk van elkaar. Toetsing tussen deze twee factoren is derhalve niet van toepassing

pH LOI Begrazings-

dichtheid Begrazingsduur

Bedekking kaal zand 3.1 0.7 - -

Dikte strooisellaag 2.1 9.7 3.0 -

Bedekking strooisellaag - 0.5 1.5 -

Dikte Ah - 6.4 - -

Hoeveelheid OM 0.4 n.v.t. 0.2 0.5

4.3 Effecten van standplaats en begrazing op