• No results found

Ontwikkeling pq-groep 6 Verbrande

11 Droog heischraal grasland

11.4 Havelte, Arnicaveld

11.5.3 Effecten van plaggen Effecten op de bodem

Plaggen leidt tot een duidelijke vermindering van de hoeveelheid organisch stof in de bodem, en daarmee tot een daling in het totaal stikstofgehalte (figuur 11.25).

Daarnaast heeft plaggen in het Hunehuis een positief effect op de pH: deze stijgt (figuur 11.26). De stijging van de pH in het Hunehuis is voornamelijk een gevolg van het afvoeren van de zure toplaag: het gehalte aan basische kationen is, waarschijnlijk door een gebrek aan organisch stof waaraan deze kationen kunnen adsorberen, wel afgenomen. Daarmee is de totale buffercapaciteit van de bodem weliswaar gedaald, maar dit heeft niet tot gevolg gehad dat de bodem door plaggen verder verzuurde. In het Hunehuis zijn er in de gehele monitoringsperiode geen tekenen waargenomen van verdere of sterkere verzuring van de geplagde proefvlakken. Met de pH-stijging neemt ook het Al3+-gehalte in de bodem af en stijgt de Al/Ca-ratio licht. Dit in tegenstelling tot de Schaopedobbe, waar plaggen wel leidde tot verzuring. De ammoniumconcentratie in het bodemvocht was in 1992 in de geplagde proefvlakken hoog (205 – 450 µmol/kg droge bodem). Dergelijke hoge

ammoniumwaarden worden in het eerste jaar na plaggen vaak waargenomen, maar zijn niet gunstig voor de vestiging van soorten uit het zwakzure milieu. Deze hoge ammoniumwaarden in de bodem zijn sindsdien flink gedaald: in 1993 bedroegen zij minder dan 100 µmol/kg DW en in 2001 werd er nauwelijks meer vrij ammonium in de bodem gemeten.

Al met al kan gesteld worden dat plaggen in het Hunehuis een gunstig effect heeft op de bodemchemie, waardoor de voorwaarden zijn geschapen voor (her-)vestiging van soorten van het zwakzure milieu.

Figuur 11.25 Totaal stikstof- en organischstofgehalten in het Hunehuis (2001, geplagde en ongeplagde situatie).

Hunehuis - 0,05 0,10 0,15 0,20 0,25 A B C D E F Ntotaal % geplagd ongeplagd Hunehuis - 2 4 6 8 10 A B C D E F Organisch stofgehalte % geplagd ongeplagd

Figuur 11.26 Gemiddelde pH en ammoniumconcentratie (waterextract) in de geplagde en ongeplagde proefvlakken in het Hunehuis (periode 1992- 2001).

Effecten op de vegetatie

Plaggen heeft een sterk effect op de vergrassing gehad: in de geplagde proefvlakken is de bedekking van dominante grassen als Pijpenstrootje en Bochtige smele flink teruggedrongen (figuur 11.24). Daar staat tegenover dat het aandeel van soorten van zure bodem in de geplagde proefvlakken veel hoger is dan in de ongeplagde

proefvlakken: vooral Struikhei doet het goed na plaggen.

Ofschoon de bedekking van de groep zwakzure soorten in de geplagde proefvlakken iets hoger is dan in de ongeplagde vlakken, is de bedekking van deze ook in de

geplagde vlakken marginaal (maximaal 12%). Daarnaast bestaat er een tendens dat de bedekking van de zwakzure soorten gedurende de monitoringsperiode daalt. De soorten die er zijn aangetroffen, zijn voornamelijk in de hooggelegen vlakken (A en B) te vinden. Dit is ook de locatie waar ca. 10 jaar geleden nog Valkruid groeide.

Stekelbrem (Rode Lijstsoort) lijkt iets van het plaggen te profiteren.

Het totaal aantal soorten en het aantal Rode lijstsoorten dat zich in het Hunehuis op de geplagde delen heeft gevestigd ligt nauwelijks hoger dan op de ongeplagde delen (tabel 11.23). Wat betreft het totaal aantal soorten, is deze toename op de geplagde delen vooral toe te schrijven aan de opslag van bomen en struiken. De Rode lijst soorten Stekelbrem, Kruipbrem (Genista pilosa), Klein warkruid (Cuscuta epithymum) en Dwergviltkruid (Filago minima) hebben zich op de plagstroken gevestigd. Van deze soorten is alleen Stekelbrem ook op de ongeplagde proefvlakken aangetroffen. Liggende vleugeltjesbloem is wel op de ongeplagde, maar niet in de geplagde proefvlakken aangetroffen.

11.5.4 Conclusies

In de ongeplagde delen van het Hunehuis zijn in de periode 1992-2001 de abiotische omstandigheden voor de vestiging en ontwikkeling van een zwakzure vegetatie licht verbeterd. Deze ontwikkeling gaat deels gepaard met een positieve

vegetatieontwikkeling. De vergrassing is in een aantal proefvlakken teruggedrongen en de diversiteit van de vegetatie is in de vlakken B, C en E vergroot. Echter, het beeld is niet eenduidig: de vergrassing is niet in alle vlakken afgenomen en de bedekking van de zwakzure soorten is nauwelijks veranderd. Ook vestigen zich geen nieuwe Rode lijst soorten van dit milieu zich in de ongeplagde delen van het Hunehuis. Het feit dat de vergrassing in de niet-geplagde locaties terugloopt ten gunste van de heide kan het gevolg zijn van het begrazingsbeheer, maar ook van de teruggelopen

atmosferische depositie. De resultaten geven hier geen uitsluitsel over.

Plaggen verbetert de situatie voor de vegetatie slechts licht. Hoewel er tien jaar na plaggen wat meer soorten (ook de gewenste zwakzure soorten) in het terrein zijn aangetroffen, overheerst toch het beeld van een vrij soortenarme zure heide. Daar

Hunehuis 0 100 200 300 400 500 600 A B C D E F NH4 in umol/kg DW geplagd ongeplagd Hunehuis 3,5 4 4,5 5 A B C D E F pH-H2O geplagd ongeplagd

plaggen de biotische en abiotische omstandigheden voor vestiging en ontwikkeling van soorten van het zwakzure milieu aanmerkelijk heeft verbeterd, is het

waarschijnlijk dat het uitblijven van vestiging van deze soorten op grotere schaal wordt veroorzaakt door het ontbreken van zaad. Een soort als Valkruid, waarvan bekend is dat deze in het recente verleden nog in het Hunehuis aanwezig was (zelfs op de nu geplagde delen), is na plaggen niet teruggekeerd. Van deze soort is echter eveneens bekend dat het zaad slechts korte tijd kiemkrachtig blijft (enkele jaren). Waarschijnlijk geldt dit voor veel meer soorten van het heischrale milieu. Het

ontbreken van kiemkrachtig zaad van plantensoorten uit het heischrale milieu blijkt in veel meer terreinen de bottleneck te zijn voor de vestiging ontwikkeling van

soortenrijke vegetaties van deze milieus.

Voor het Hunehuis hebben herintroductie-experimenten met Valkruid op de geplagde proefvlakken uitgewezen dat ook na plaggen de omstandigheden niet gunstig waren voor Valkruid (Bobbink e.a. 1996). Slechts 20% van de ingebrachte zaden kiemde; ter vergelijking: in Schaopedobbe kiemde op bekalkte, geplagde proefvelden ca. 80% van de Valkruid zaden (De Graaf e.a. 1994, 1998). Vervolgens overleefde slechts 9% van de kiemplanten in het Hunehuis.