• No results found

Soort Effect Auteur

Blauwe reigers Ardea cinerea

Blauwe reigers (Ardea cinerea) op de Sauer (een zijrivier van de Moesel) worden regelmatig tijdens het foerageren verstoord door kanovaarders waarbij ze wegvliegen.

Schor et al., 2004 Sterl en Wagner (2003) vonden dat 95% van de Blauwe reigers (Ardea cinerea) in

het Nationaal park Donau-Auen op gemiddeld 105 m wegvluchtte voor kano’s. Er waren gemiddeld 7.5 kano per dag (4.7 op doordeweekse dag, 13 op een weekenddag en 18.3 kano’s op een feestdag). De vluchtafstanden zijn vergelijkbaar met begin jaren ’90, zodat er geen sprake lijkt van gewenning. De reigers bleken tijdens het foerageren minder verstoringsgevoelig dan wanneer ze de buit binnen hadden. De vluchtafstanden bleken ’s ochtends, tijdens het jagen, namelijk significant lager dan later op de dag.

Sterl en Wagner 2003

Bruine kiekendief Circus aeruginosus

Altijd nest verlaten bij doorvaart van kano’s. Uiteindelijk definitief verlaten van het nest, maar naast kanovaart vooral ook vanwege andere verstorende antropogene factoren.

Mattes en meyer, 2001

Dodaars

Achybaptus ruficollis

Dodaars (Tachybaptus ruficollis) op de Sauer (een zijrivier van de Moesel) bleken erg gevoelig voor verstoring en vluchtten altijd voor dekking de oeverbegroeiing in. Het broedsucces was zeer gering.

Schor et al., 2004 Geoorde aalscholvers In Florida vlogen Geoorde aalscholvers gemiddeld op een afstand van 46 m weg

voor een kano.

Rodgers en Smith 1995

Grote gele kwikstaart Motacilla cinerea

Grote gele kwikstaarten (Motacilla cinerea) langs de Sauer (een zijrivier van de Moesel) worden het gehele seizoen verstoord door kanovaarders, maar desondanks worden regelmatig jongen waargenomen.

Schor et al., 2004 De Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea) laat zich duidelijk verstoren door

kanovaart, maar dit zijn doorgaans kortdurende uitwijkvluchten.

Mattes en Meyer, 2001

Futen

Podiceps cristatus

Futen op rivierdelen die relatief druk werden bevaren reageerden weinig verstorings- gevoelig. Op relatief rustige rivierdelen echter, reageerden futen veel gevoeliger op kano’s.

Mattes en Meyer, 2001

Kleine Plevier Charadrius dubius

De Kleine Plevier (Charadrius dubius) vertoont een korte lopende uitwijkbeweging als kano’s voorbij varen, maar broedende dieren reageren beduidend gevoeliger waardoor een effect op het broedsucces waarschijnlijk wordt.

Mattes en Meyer, 2001

Knobbelzwaan Cygnus olor

Van de kano wegzwemmen, alarm roep bij dichter bijkomen en de kano’s vervolgens voorbij laten varen. Soms wegvliegen op 5-30 m afstand.

Mattes en Meyer, 2001

Kuifeenden Aythya fuligula

Kuifeenden (Aythya fuligula) reageerden over het algemeen heftig op kano’s. Mattes en Meyer, 2001

Kwak

Nycticorax nycticorax

In een studie naar Kwakken werd een effect gevonden van kano’s en wandelaars die een kolonie passeerden. De jongen waren hierdoor alerter en sliepen en rustten minder. Dit effect trad vooral op aan het begin van het broedseizoen, in de periode dat de kuikens klein zijn. Effecten namen af met toenemende afstand tot de route en met afnemende frequentie van verstoring. De auteurs stellen een bufferzone van 50 m voor.

Fernández-Juricic et al., 2007

Meerkoet Fulica Atra

Zo werden er geen jonge Meerkoeten (Fulica Atra) aangetroffen in rivierdelen van de Sauer (een zijrivier van de Moesel) die door kano’s werden bevaren, in tegenstelling tot rivierdelen zonder kano’s.

Schor et al., 2004 Meerkoeten (Fulica atra) zijn vooral gevoelig op beektrajecten waar ze doorgaans

weinig met kanovaart te maken hebben.

Mattes en Meyer, 2001

Soort Effect Auteur

Oeverloper Actitis hypoleucos

De Oeverloper (Actitis hypoleucos) vertoond geringe vluchtafstanden. Echter, de vestigingsfase voor een nest wordt negatief beïnvloedt door een toename van de kanovaart.

Mattes en Meyer, 2001

Oeverlopers(Actitis hypoleucos) diezichin potentieel broedgebied bevonden werden tijdens een Pinksterweekeinde dusdanig verstoord dat ze het gebied verlieten.

Schmidt, 1997 Broedende Oeverlopers kunnen wennen aan enkele, rustig voorbijvarende boten per dag. Nesten worden echter verlaten bij hevige peddelende en luidruchtige

kanovaarders, of wanneer kanovaarders het broedgebied betreden. Vluchtafstanden zijn ca. 5-10 m bij rustige kanovaarders maar ca. 25 m bij luidruchtige kanoers. Wanneer luidruchtige verstoringen toenemen, treedt geen gewenning op, maar verlaat de Oeverloper steeds vroeger het nest.

Verschillende vervolgbroedsels gaan verloren omdat de recreatie intensiteit gaandeweg het jaar toeneemt. De dieren reageren het gevoeligst in de vestigingsfase tussen medio april en eind mei, wanneer er nog geen eieren zijn gelegd. Het instellen van betredingverbod van broedhabitat had o.a. tot gevolg dat het broedsucces toenam.

Aßmann, 1997

Oeverlopers reageerden vooral heftig op luidruchtige groepen vaartuigen. In dergelijke gevallen vloog 80% weg, terwijl de andere 20% zich lopend uit de voeten maakten. Bij rustig voorbij varende boten bleven de vogels vaker zitten of staan. Als boten aanhouden, dan vloog 80% weg, bleef 12% staan en week 8% uit.

Werth, 1995

Oeverzwaluwen Riparia riparia

Oeverzwaluwen (Riparia riparia) vertonen tijdens de fase van de paarvorming en nestplaatskeuze een grote gevoeligheid voor verstoring. Enkele kanovaarten worden in de fase met jongen nog wel getolereerd, maar langer oponthoud van boten of personen in de omgeving van de nestingangen niet. De voederingsfrequentie gaat daarbij omlaag.

Mattes en Meyer, 2001

Waterhoentjes Gallinula chloropus

Broedende waterhoentjes (Gallinula chloropus) op de Sauer (een zijrivier van de Moesel) verlaten het nest als gevolg van verstoring door kanovaarders. Het vermoeden bestaat dat dit het broedsucces nadelig beïnvloedt.

Schor et al., 2004 Op trajecten welke regelmatig door kano’s worden bevaren komen Waterhoentjes

(Gallinula chloropus) veelal niet tot een tweede broedsel.

Mattes en Meyer, 2001

Waterspreeuwen Cinclus cinclus

Waterspreeuwen (Cinclus cinclus) op de Sauer (een zijrivier van de Moesel) bleken tamelijk ongevoelig voor verstoring door (luidruchtige) kanovaarders. Ze onder- braken het foerageren niet, maar het kan er ook mee te maken hebben dat de kanovaarders niet binnen gezichtsafstand waren.

Schor et al., 2004

De Waterspreeuw (Cinclus cinclus) komt vooral in smalle wateren voor, waardoor er weinig uitwijkmogelijkheden zijn bij verstoring door kano’s.

Mattes en Meyer, 2001

Wilde eenden Anas platyrhynchos

Wilde eenden (Anas platyrhynchos) bleken op beek trajecten waar weinig werd gevaren een heftige vluchtreactie te vertonen op kano’s.

Mattes en Meyer, 2001

IJsvogels Alcedo atthis

IJsvogels (Alcedo atthis) kunnen tot op zekere hoogte compenseren voor verstoring door kanovaart. Negatieve effecten treden vooral op bij betreding van steilwandjes tijdens de vestigingsfase voor een nest (maart-augustus); bij het blokkeren van de nestbuis bij het uitstappen van de kano, en bij langdurige doorvaart, vooral wanneer de IJsvogels geen alternatief jachtgebied hebben.

Mattes en Meyer, 2001

De IJsvogel (Alcedo atthis) op de Sauer (een zijrivier van de Moesel) wordt regel- matig verstoord door kanovaarders en broedt daardoor waarschijnlijk ook niet langs geschikte oeverbiotopen.

Schor et al., 2004

Voor de IJsvogel (Alcedo atthis) werd een negatief effect van kanovaart vastgesteld. Zo werd een nest met drie weken oude jongen verlaten vanwege drukke kanovaart tijdens het Pinksterweekeinde.

Schmidt, 1997

Zwarte stern Bij 24% van de Zwarte stern kolonies in laagveenmoeras en veenweidegebieden in Nederland leek verstoring de belangrijkste oorzaak voor het vroegtijdig verlaten van het nest door de nog niet vliegvlugge kuikens. De verstoring werd onder andere veroorzaakt door kanoërs, die vanwege hun geringe diepgang ver in de ondiepe wateren en waterplantenvelden konden doordringen.

Van der Winden en Van der Zijden, 2002

Alterra-rapport 2375 107