• No results found

Effect van brijninjecties op andere waterkwaliteitsparameters

3 Effect van brijninjectie op de grondwaterkwaliteit

3.4 Effect van brijninjecties op andere waterkwaliteitsparameters

Voor het Westland is er een redelijk goed zicht op de (ruimtelijke) regionale voorkomens van zoet, brak en zout grondwater en de bijbehorende chlorideconcentraties. De discussie rondom de effecten van brijninjectie beperkt zich echter niet tot chloride, maar richt zich ook op waterkwaliteitsparameters als nutriënten, zware metalen, enkele sporenelementen en milieuvreemde stoffen. Wij hebben slechts een beperkt beeld van de chemische samenstelling van het water in de watervoerend pakketten ten aanzien van deze parameters. Belangrijkste reden hiervoor is de beperkte data beschikbaarheid.

3.4.1 Eerdere studies met betrekking tot grondwaterkwaliteit

Milieu-eigen stoffen

Klein & Passier hebben twee studies uitgevoerd naar de grondwaterkwaliteit in relatie tot brijnlozingen in de provincie Zuid-Holland (2009, 2010). De meest gedetailleerde, maar nog altijd beperkte informatie is afkomstig uit deze studies. De resultaten van beide studies worden hieronder besproken.

In Klein & Passier (2009) zijn N-percentielwaarden voor milieu-eigen stoffen in het grondwater en brijn in Zuid-Holland bepaald, waarbij is aangenomen dat het brijn een factor 2 verdikt grondwater uit het eerste watervoerend pakket is. Een N-percentielwaarde komt overeen met de getalswaarde waarvan N% uit een dataset een lagere waarde heeft (zie ook Bijlage C). Klein & Passier (2009) bepaalden N-percentielwaarden voor het Westland en Oostland samen, omdat door de beperkte datadichtheid het niet mogelijk was percentielwaarden te berekenen voor het Westland alleen. Uit deze analyse bleek dat (zie ook Bijlage C):

- voor chloride, lood en zink de concentraties (P50) van brijn op eenzelfde (lood) of lager (chloride, zink) niveau ligt dan die van het tweede watervoerend pakket (injectieaquifer); - voor chroom, nikkel, arseen, cadmium, koper en ammonium concentraties (P50) van brijn

op een hoger niveau te liggen dan die van het tweede watervoerend pakket (injectieaquifer);

- voor barium, door de grote spreiding in concentraties in het brijn, geen uitspraken gedaan kunnen worden;

- voor alle genoemde sporenelementen, uitgezonderd barium (in zowel het tweede

watervoerend pakket als het brijn), de concentratie (P50) van het brijn onder de landelijke streefwaarde voor diep grondwater ligt. Opgemerkt wordt dat barium, net als veel andere elementen en nutriënten, veelvuldig in hoge concentraties voorkomt in brak grondwater (Stuyfzand & Raat, 2010), en dat de landelijke streefwaarden voor deze stof (in brakke milieus) weinig relevant zijn.

In Klein & Passier (2010) zijn voor een aantal milieu-eigen stoffen gemeten concentraties in het brijn vergeleken met concentraties in het grondwater in het tweede watervoerende pakket (in vijf glastuinbouwgebieden in de Provincie Zuid-Holland). Deze vergelijking kon gemaakt worden voor de stoffen chroom, lood, koper, zink, cadmium, arseen, nikkel, antimoon,

1205897-000-BGS-0007/2012.096, 19 december 2012, definitief

molybdeen, kobalt, barium, ammonium, nitraat, chloride en sulfaat. Getoetst is of brijninjectie voldoet aan het beleid en de regelgeving wat betreft de ondergrond. In lijn met de filosofie van de Kaderrichtlijn Water en het Prevent and Limit-principe van de Grondwaterrichtlijn gaat het om het voorkomen van toevoegen van stoffen (‘gevaarlijke’ stoffen) of om het beperken (‘niet-gevaarlijke’ stoffen). Uit de in Klein & Passier (2010) voorgestelde toetsing bleek dat voor de gevaarlijke stoffen cadmium, lood, arseen en antimoon geldt dat brijnlozing in het tweede watervoerende pakket strijdig is met het Prevent principe uit het Prevent and Limit artikel uit de Grondwaterrichtlijn. Voor de niet-gevaarlijke stoffen kobalt, vanadium, barium, chloride, sulfaat en ammonium geldt dat de concentraties in het brijn zodanig zijn dat lozing niet voldoet aan het Limit principe uit het Prevent and Limit artikel van de Grondwaterrichtlijn. Hierbij wordt opgemerkt dat het grondwater in het Westland valt onder het grondwaterlichaam Zout Rijn-West. Voor dit grondwaterlichaam wordt een chloridenorm niet relevant geacht. Tevens overschrijden de barium- en vanadiumconcentratie in het brijn een aantal maal de interventiewaarde (uit de circulaire van VROM (2000)).

Discussie wijze van toetsing

Er zijn verschillende manieren om te toetsen of brijninjectie in het tweede watervoerend pakket tot grondwaterkwaliteitverslechtering zal leiden. In paragraaf 3.3 van Klein & Passier (2010) wordt hier uitgebreid op ingegaan. Zo kan uit het oogpunt van bescherming naar de P90 van brijn gekeken worden. Als bijvoorbeeld de P50 van brijn genomen wordt, bestaat de kans dat je opvult naar de norm. Voor normstelling geldt in principe dat wanneer er een duurzame situatie moet worden gehandhaafd, waarbij geen menselijke invloed mag optreden, wordt uitgegaan van de natuurlijke achtergrondconcentratie. Deze natuurlijke achtergrondconcentratie wordt ingeschat door de mediane achtergrondconcentratie, oftewel de 50-percentiel waarde. Indien wel menselijke invloed geaccepteerd wordt op de concentraties, of wanneer juist getoetst moet worden of een natuurlijk systeem door mensen beïnvloed is, heeft het de voorkeur uit te gaan van het 90-percentiel.

De uiteindelijke keuze voor de toetswaarden en toetscriteria is een beleidskeuze die valt binnen de belangenafwegingen van het bevoegd gezag.

Milieuvreemde stoffen

Bovenstaande studies zijn beperkt tot milieu-eigen stoffen. Eventuele milieuvreemde stoffen, zoals bestrijdingsmiddelen, in het eerste watervoerend pakket kunnen alleen afkomstig zijn vanaf maaiveld en vanuit oppervlaktewatersystemen en dan alleen in de infiltratiegebieden (zie paragraaf 3.2.2). In de Evaluatie Brijnbeleid (Provincie Zuid-Holland, 2010b) staat beschreven dat bedrijven die een ontheffing aanvragen verplicht zijn om de gehalten aan milieuvreemde stoffen in brijn te analyseren. In de Evaluatie Brijnbeleid wordt geconcludeerd dat milieuvreemde stoffen in de geëvalueerde periode niet zijn aangetoond. Aandachtspunt is echter dat bepaalde stoffen weldegelijk in de analyses zijn aangetroffen, maar dat de concentraties onder het meetbereik (de detectiegrens) van de gehanteerde analysemethode waren en dat voor een aantal parameters deze detectiegrens hoger was dan de streefwaarde zoals vastgelegd in de vigerende Circulaire Bodemsanering 2009. Volgens dezelfde circulaire zouden de analyses moeten worden uitgevoerd volgens de zogenaamde AS3000 norm. Uit de detectiegrenzen in de rapportage blijkt niet dat deze analysenorm is aangehouden.

1205897-000-BGS-0007/2012.096, 19 december 2012, definitief

3.4.2 Effect brijninjecties op andere waterkwaliteitsparameters

In deze studie zijn alleen modelberekeningen uitgevoerd voor chloride. Deze modelresultaten kunnen een indicatie geven over het verpreidingsgedrag van de bovengenoemde stoffen en de risico’s voor gebruiksfuncties. In paragraaf 3.2.3 werd duidelijk dat het geïnjecteerde brijn zich binnen het tweede watervoerende pakket weinig verplaatst. Verspreiding van parameters als zware metalen en nutriënten binnen het tweede watervoerende pakket zal dan ook beperkt zijn. Paragraaf 3.2.2 laat zien dat geïnjecteerd brijn slechts zeer lokaal ook naar het eerste watervoerende pakket stroomt en daar tot een verhoging van de chlorideconcentratie zal leiden. Dit gaat dan ook op voor andere kwaliteitsparameters, die alleen lokaal kunnen toenemen in het eerste watervoerende pakket. Verspreiding van metalen als koper, zink en cadmium naar het eerste watervoerende pakket zal verder worden beperkt en vertraagd (retardatie) door mogelijke sorptie in de slecht doorlatende lagen aan klei en ijzerverbindingen.

1205897-000-BGS-0007/2012.096, 19 december 2012, definitief