• No results found

ecotoopgroepen, vooral de droogteminnende

met res = resolutie (25 of 250 m).

Om te vermijden dat we bij een 250 m schematisering het voorkomen van natte standplaat-sen systematisch onderschatten is een vorm van neerschaling nodig waarbij we gebruik maken van het AHN op 25 m. Door het neerschalen van de hydrologische uitkomsten van een 250 m naar een 25 m raster kunnen mogelijk kleinschalige natte ecosystemen beter worden voorspeld. Te denken valt aan ecosystemen die langs beken voorkomen, en aan kleine ter-reinen met natte heide. Met PW is onderzocht hoe door de neerschaling de oppervlakte van iedere ecotoopgroep procentueel toe- of afneemt, waarbij gecorrigeerd is voor het feit dat de oppervlakte van het totale areaal aan met PW gemodelleerd natuurgebied verschilt tussen de twee schaalniveaus:

Waarin:

= procentuele toename (%)

= oppervlakte ecotoopgroep EG op 25 m raster

= totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 25 m raster (5192.3 km2) = oppervlakte ecotoopgroep EG op 250 m raster

= totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 250 m raster (5198.3 km2) Deze analyse is ook op landelijke schaal uitgevoerd met NHI 2.2. Het effect van die bereke-ning is opgenomen in Tabel D.2. Positieve waarden van P geven aan dat de neerschaling heeft geleid tot een groter oppervlak, negatieve waarden tot een kleiner oppervlak. Bij de inter-pretatie van deze tabel dient men te beseffen dat de neerschaling drie gevolgen heeft gehad, waarvan Tabel D.2 het uiteindelijke resultaat is:

1. Veranderingen in het voorkomen door een andere hydrologische invoer. Dit was het primaire doel van de neerschalingsactie. Het effect ervan zien we vermoedelijk terug in een sterke toe-name van (semi-)aquatische ecotoopgroepen (A), ecotoopgroep K21 (kenmerkend voor natte heiden en hoogvenen), K22 (blauwgraslanden, trilvenen), H21 (bossen van natte, arme en zure bodems), H22 (bronbossen) en H27 (bossen van natte, en matig voedselrijke bodems). Deze toe-name is ten koste gaan van andere ecotoopgroepen, vooral de droogteminnende.

Bijlage – Ontwikkeling van een gemeenschappelijke effect module voor terrestrische natuur

D-28

Aangezien voor veel oppervlaktewateren de uitkomsten van de neerschaling niet valide bleek

zijn 25 m cellen met oppervlaktewater volgens het LGN verwijderd uit de neergeschaalde

kaarten. Dat is ook terecht aangezien we de kaarten gebruiken voor het voorspellen van

terrestrische natuur.

Analyse Lodder et al., 2013

Eenzelfde soort analyse voor de Drentsche Aa is gedaan door Lodder et al. (2013), die echter

keken naar hoe met PW voorspelde arealen afhangen van de gehanteerde ruimte resolutie

(25, 50, 100, 150 en 250 m). Een van de conclusies uit dit onderzoek is dat opschalen tot

250 m bij 14 van de 26 ecotoopgroepen leidt tot een grote (>30%) verandering in het

voorspelde oppervlak. Het opschalingseffect was bovendien groot bij 5 van de 10

ecotoopgroepen die kenmerkend zijn voor de Drentsche Aa (K21, K27, K61, etc.). In deze

studie werd de oppervlakte O van iedere ecotoopgroep EG berekend als de som van alle

kansen P over alle N cellen i, vermenigvuldigd met de oppervlakte van de rastercel:

2 ,

EG EG

i N

O res ¦ P i

met res = resolutie (25 of 250 m).

Om te vermijden dat we bij een 250 m schematisering het voorkomen van natte

standplaatsen systematisch onderschatten is een vorm van neerschaling nodig waarbij we

gebruik maken van het AHN op 25 m. Door het neerschalen van de hydrologische uitkomsten

van een 250 m naar een 25 m raster kunnen mogelijk kleinschalige natte ecosystemen beter

worden voorspeld. Te denken valt aan ecosystemen die langs beken voorkomen, en aan

kleine terreinen met natte heide. Met PW is onderzocht hoe door de neerschaling de

oppervlakte van iedere ecotoopgroep procentueel toe- of afneemt, waarbij gecorrigeerd is

voor het feit dat de oppervlakte van het totale areaal aan met PW gemodelleerd natuurgebied

verschilt tussen de twee schaalniveaus:

NBP NBP 25 25 250 250 NBP 250 250

100O O

EG EG

O O

EG

P

O O



Waarin:

P = procentuele toename (%)

25EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 25 m raster

NBP 25

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 25 m raster (5192.3 km

2

)

250EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 250 m raster

NBP 250

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 250 m raster (5198.3 km

2

)

Deze analyse is ook op landelijke schaal uitgevoerd met NHI 2.2. Het effect van die

berekening is opgenomen in Tabel D.2. Positieve waarden van P geven aan dat de

neerschaling heeft geleid tot een groter oppervlak, negatieve waarden tot een kleiner

oppervlak. Bij de interpretatie van deze tabel dient men te beseffen dat de neerschaling drie

gevolgen heeft gehad, waarvan Tabel D.2 het uiteindelijke resultaat is:

1. Veranderingen in het voorkomen door een andere hydrologische invoer. Dit was het

primaire doel van de neerschalingsactie. Het effect ervan zien we vermoedelijk terug in

een sterke toename van (semi-)aquatische ecotoopgroepen (A), ecotoopgroep K21

(kenmerkend voor natte heiden en hoogvenen), K22 (blauwgraslanden, trilvenen), H21

(bossen van natte, arme en zure bodems), H22 (bronbossen) en H27 (bossen van natte,

en matig voedselrijke bodems). Deze toename is ten koste gaan van andere

ecotoopgroepen, vooral de droogteminnende.

Click to buy NOW! PDF-XChange

w

ww

.docu-track.com

Click to buy NOW! PDF-XChange

w

ww

.docu-track.com

Bijlage – Ontwikkeling van een gemeenschappelijke effect module voor terrestrische natuur

D-28

Aangezien voor veel oppervlaktewateren de uitkomsten van de neerschaling niet valide bleek

zijn 25 m cellen met oppervlaktewater volgens het LGN verwijderd uit de neergeschaalde

kaarten. Dat is ook terecht aangezien we de kaarten gebruiken voor het voorspellen van

terrestrische natuur.

Analyse Lodder et al., 2013

Eenzelfde soort analyse voor de Drentsche Aa is gedaan door Lodder et al. (2013), die echter

keken naar hoe met PW voorspelde arealen afhangen van de gehanteerde ruimte resolutie

(25, 50, 100, 150 en 250 m). Een van de conclusies uit dit onderzoek is dat opschalen tot

250 m bij 14 van de 26 ecotoopgroepen leidt tot een grote (>30%) verandering in het

voorspelde oppervlak. Het opschalingseffect was bovendien groot bij 5 van de 10

ecotoopgroepen die kenmerkend zijn voor de Drentsche Aa (K21, K27, K61, etc.). In deze

studie werd de oppervlakte O van iedere ecotoopgroep EG berekend als de som van alle

kansen P over alle N cellen i, vermenigvuldigd met de oppervlakte van de rastercel:

2 ,

EG EG

i N

O res ¦ P i

met res = resolutie (25 of 250 m).

Om te vermijden dat we bij een 250 m schematisering het voorkomen van natte

standplaatsen systematisch onderschatten is een vorm van neerschaling nodig waarbij we

gebruik maken van het AHN op 25 m. Door het neerschalen van de hydrologische uitkomsten

van een 250 m naar een 25 m raster kunnen mogelijk kleinschalige natte ecosystemen beter

worden voorspeld. Te denken valt aan ecosystemen die langs beken voorkomen, en aan

kleine terreinen met natte heide. Met PW is onderzocht hoe door de neerschaling de

oppervlakte van iedere ecotoopgroep procentueel toe- of afneemt, waarbij gecorrigeerd is

voor het feit dat de oppervlakte van het totale areaal aan met PW gemodelleerd natuurgebied

verschilt tussen de twee schaalniveaus:

NBP NBP 25 25 250 250 NBP 250 250

100O O

EG EG

O O

EG

P

O O



Waarin:

P = procentuele toename (%)

25EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 25 m raster

NBP 25

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 25 m raster (5192.3 km

2

)

250EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 250 m raster

NBP 250

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 250 m raster (5198.3 km

2

)

Deze analyse is ook op landelijke schaal uitgevoerd met NHI 2.2. Het effect van die

berekening is opgenomen in Tabel D.2. Positieve waarden van P geven aan dat de

neerschaling heeft geleid tot een groter oppervlak, negatieve waarden tot een kleiner

oppervlak. Bij de interpretatie van deze tabel dient men te beseffen dat de neerschaling drie

gevolgen heeft gehad, waarvan Tabel D.2 het uiteindelijke resultaat is:

1. Veranderingen in het voorkomen door een andere hydrologische invoer. Dit was het

primaire doel van de neerschalingsactie. Het effect ervan zien we vermoedelijk terug in

een sterke toename van (semi-)aquatische ecotoopgroepen (A), ecotoopgroep K21

(kenmerkend voor natte heiden en hoogvenen), K22 (blauwgraslanden, trilvenen), H21

(bossen van natte, arme en zure bodems), H22 (bronbossen) en H27 (bossen van natte,

en matig voedselrijke bodems). Deze toename is ten koste gaan van andere

ecotoopgroepen, vooral de droogteminnende.

Click to buy NOW! PDF-XChange

w

ww

.docu-track.com

Click to buy NOW! PDF-XChange

w

ww

.docu-track.com

Bijlage – Ontwikkeling van een gemeenschappelijke effect module voor terrestrische natuur

D-28

Aangezien voor veel oppervlaktewateren de uitkomsten van de neerschaling niet valide bleek zijn 25 m cellen met oppervlaktewater volgens het LGN verwijderd uit de neergeschaalde kaarten. Dat is ook terecht aangezien we de kaarten gebruiken voor het voorspellen van terrestrische natuur.

Analyse Lodder et al., 2013

Eenzelfde soort analyse voor de Drentsche Aa is gedaan door Lodder et al. (2013), die echter keken naar hoe met PW voorspelde arealen afhangen van de gehanteerde ruimte resolutie (25, 50, 100, 150 en 250 m). Een van de conclusies uit dit onderzoek is dat opschalen tot 250 m bij 14 van de 26 ecotoopgroepen leidt tot een grote (>30%) verandering in het voorspelde oppervlak. Het opschalingseffect was bovendien groot bij 5 van de 10 ecotoopgroepen die kenmerkend zijn voor de Drentsche Aa (K21, K27, K61, etc.). In deze studie werd de oppervlakte O van iedere ecotoopgroep EG berekend als de som van alle kansen P over alle N cellen i, vermenigvuldigd met de oppervlakte van de rastercel:

2 ,

EG EG

i N

O res

¦

P i

met res = resolutie (25 of 250 m).

Om te vermijden dat we bij een 250 m schematisering het voorkomen van natte standplaatsen systematisch onderschatten is een vorm van neerschaling nodig waarbij we gebruik maken van het AHN op 25 m. Door het neerschalen van de hydrologische uitkomsten van een 250 m naar een 25 m raster kunnen mogelijk kleinschalige natte ecosystemen beter worden voorspeld. Te denken valt aan ecosystemen die langs beken voorkomen, en aan kleine terreinen met natte heide. Met PW is onderzocht hoe door de neerschaling de oppervlakte van iedere ecotoopgroep procentueel toe- of afneemt, waarbij gecorrigeerd is voor het feit dat de oppervlakte van het totale areaal aan met PW gemodelleerd natuurgebied verschilt tussen de twee schaalniveaus:

NBP NBP 25 25 250 250 NBP 250 250 100O OEG EG O OEG P O O Waarin: P = procentuele toename (%) 25EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 25 m raster

NBP 25

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 25 m raster (5192.3 km2)

250EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 250 m raster

NBP 250

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 250 m raster (5198.3 km2)

Deze analyse is ook op landelijke schaal uitgevoerd met NHI 2.2. Het effect van die berekening is opgenomen in Tabel D.2. Positieve waarden van P geven aan dat de neerschaling heeft geleid tot een groter oppervlak, negatieve waarden tot een kleiner oppervlak. Bij de interpretatie van deze tabel dient men te beseffen dat de neerschaling drie gevolgen heeft gehad, waarvan Tabel D.2 het uiteindelijke resultaat is:

1. Veranderingen in het voorkomen door een andere hydrologische invoer. Dit was het primaire doel van de neerschalingsactie. Het effect ervan zien we vermoedelijk terug in een sterke toename van (semi-)aquatische ecotoopgroepen (A), ecotoopgroep K21 (kenmerkend voor natte heiden en hoogvenen), K22 (blauwgraslanden, trilvenen), H21 (bossen van natte, arme en zure bodems), H22 (bronbossen) en H27 (bossen van natte, en matig voedselrijke bodems). Deze toename is ten koste gaan van andere

ecotoopgroepen, vooral de droogteminnende.

Click to buy NOW!

PDF-XChange

w ww

.docu-track.com Click to buy NOW!

PDF-XChange

w ww

103

STOWA 2014-22 Ontwikkeling van een gemeenschappelijke effect mOdule vOOr terrestrische natuur

2. Veranderingen in het voorkomen door een meer gedetailleerde invoer van de dominante vege-tatiestructuur. Op grond van de vegetatiestructuur (LGN6) worden cellen in PW geclassi-ficeerd tot een korte vegetatie (leidt in de voorspelling tot A11 t/m K68), dan wel een hoog opgaande vegetatie van bossen en struwelen (H21 t/m H67). Een meer gedetailleerde invoer zal leiden tot een toename van ecotoopgroepen met een vegetatiestructuur (kort, lang) die qua oppervlakte kleinschalig voorkomt. We hebben onvoldoende argumenten om te specule-ren om welke ecotoopgroepen het gaat.

3. Veranderingen in het voorkomen door een meer gedetailleerde invoer van andere vormen van landgebruik dan terrestrische natuur. Dit effect menen we vooral terug te zien in de sterke afname van de ecotoopgroepen van kalkrijke duinen, K63 en H63. In de 250 m kaart van de SNL2013 kaart ontbreken infiltratiekanalen en –plassen, terwijl die wel aanwezig zijn in de 25 m kaart.

Wat ook de redenen moge zijn, we kunnen concluderen dat de neerschaling voor 18 van de 29 in Tabel D.2 getoonde ecotoopgroepen op landelijke schaal een gering effect heeft gehad (minder dan 10% verandering), op 6 een matig effect (verandering 10-25%) en op 5 een groot effect (meer dan 25% verandering). Bij H63 en K63, die tot de laatste groep behoren, is de ver-andering waarschijnlijk nauwelijks veroorzaakt door de neerschaling van de NHI-gegevens maar heeft hij te maken met een andere invoer.

taBel d.2 effect van neerSchaling op de verandering p (%) in de totale met pW gemodelleerde oppervlakte aan ecotoopgroepen. de

gemodelleerde oppervlakte op 250 m niveau, (in km2) iS ter Beoordeling van de reSultaten opgenomen. alle (Semi-)aquatiSche ecotoopgroepen zijn Samengevoegd onder de code a1

eg p eg p eg p a1 4 66 k48 29 2 h41 408 -4 k21 31 11 k61 545 -2 h42 18 -1 k22 127 21 k62 11 -18 h43 16 2 k23 31 0 k63 94 -40 h47 193 -2 k27 380 -2 k67 15 -15 h48 29 2 k28 75 -5 k68 0 17 h61 1851 4 k41 371 -4 h21 19 31 h62 112 1 k42 153 -4 h22 15 47 h63 69 -27 k43 24 -7 h27 131 11 h67 14 5 k47 405 -5 h28 28 7

Belangrijk is te beseffen dat het belang van neerschaling niet alleen afhangt van het type eco-systeem, maar ook van het type gebied. Voor relatief vlakke gebieden zal het belang minder groot zijn dan voor heterogene geaccidenteerde gebieden.

Bijlage – Ontwikkeling van een gemeenschappelijke effect module voor terrestrische natuur

D-28

Aangezien voor veel oppervlaktewateren de uitkomsten van de neerschaling niet valide bleek

zijn 25 m cellen met oppervlaktewater volgens het LGN verwijderd uit de neergeschaalde

kaarten. Dat is ook terecht aangezien we de kaarten gebruiken voor het voorspellen van

terrestrische natuur.

Analyse Lodder et al., 2013

Eenzelfde soort analyse voor de Drentsche Aa is gedaan door Lodder et al. (2013), die echter

keken naar hoe met PW voorspelde arealen afhangen van de gehanteerde ruimte resolutie

(25, 50, 100, 150 en 250 m). Een van de conclusies uit dit onderzoek is dat opschalen tot

250 m bij 14 van de 26 ecotoopgroepen leidt tot een grote (>30%) verandering in het

voorspelde oppervlak. Het opschalingseffect was bovendien groot bij 5 van de 10

ecotoopgroepen die kenmerkend zijn voor de Drentsche Aa (K21, K27, K61, etc.). In deze

studie werd de oppervlakte O van iedere ecotoopgroep EG berekend als de som van alle

kansen P over alle N cellen i, vermenigvuldigd met de oppervlakte van de rastercel:

2 ,

EG EG

i N

O res ¦ P i

met res = resolutie (25 of 250 m).

Om te vermijden dat we bij een 250 m schematisering het voorkomen van natte

standplaatsen systematisch onderschatten is een vorm van neerschaling nodig waarbij we

gebruik maken van het AHN op 25 m. Door het neerschalen van de hydrologische uitkomsten

van een 250 m naar een 25 m raster kunnen mogelijk kleinschalige natte ecosystemen beter

worden voorspeld. Te denken valt aan ecosystemen die langs beken voorkomen, en aan

kleine terreinen met natte heide. Met PW is onderzocht hoe door de neerschaling de

oppervlakte van iedere ecotoopgroep procentueel toe- of afneemt, waarbij gecorrigeerd is

voor het feit dat de oppervlakte van het totale areaal aan met PW gemodelleerd natuurgebied

verschilt tussen de twee schaalniveaus:

NBP NBP 25 25 250 250 NBP 250 250

100O O

EG EG

O O

EG

P

O O



Waarin:

P = procentuele toename (%)

25EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 25 m raster

NBP 25

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 25 m raster (5192.3 km

2

)

250EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 250 m raster

NBP 250

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 250 m raster (5198.3 km

2

)

Deze analyse is ook op landelijke schaal uitgevoerd met NHI 2.2. Het effect van die

berekening is opgenomen in Tabel D.2. Positieve waarden van P geven aan dat de

neerschaling heeft geleid tot een groter oppervlak, negatieve waarden tot een kleiner

oppervlak. Bij de interpretatie van deze tabel dient men te beseffen dat de neerschaling drie

gevolgen heeft gehad, waarvan Tabel D.2 het uiteindelijke resultaat is:

1. Veranderingen in het voorkomen door een andere hydrologische invoer. Dit was het

primaire doel van de neerschalingsactie. Het effect ervan zien we vermoedelijk terug in

een sterke toename van (semi-)aquatische ecotoopgroepen (A), ecotoopgroep K21

(kenmerkend voor natte heiden en hoogvenen), K22 (blauwgraslanden, trilvenen), H21

(bossen van natte, arme en zure bodems), H22 (bronbossen) en H27 (bossen van natte,

en matig voedselrijke bodems). Deze toename is ten koste gaan van andere

ecotoopgroepen, vooral de droogteminnende.

Click to buy NOW! PDF-XChange

w

ww

.docu-track.com

Click to buy NOW! PDF-XChange

w

ww

.docu-track.com

Bijlage – Ontwikkeling van een gemeenschappelijke effect module voor terrestrische natuur

D-28

Aangezien voor veel oppervlaktewateren de uitkomsten van de neerschaling niet valide bleek zijn 25 m cellen met oppervlaktewater volgens het LGN verwijderd uit de neergeschaalde kaarten. Dat is ook terecht aangezien we de kaarten gebruiken voor het voorspellen van terrestrische natuur.

Analyse Lodder et al., 2013

Eenzelfde soort analyse voor de Drentsche Aa is gedaan door Lodder et al. (2013), die echter keken naar hoe met PW voorspelde arealen afhangen van de gehanteerde ruimte resolutie (25, 50, 100, 150 en 250 m). Een van de conclusies uit dit onderzoek is dat opschalen tot 250 m bij 14 van de 26 ecotoopgroepen leidt tot een grote (>30%) verandering in het voorspelde oppervlak. Het opschalingseffect was bovendien groot bij 5 van de 10 ecotoopgroepen die kenmerkend zijn voor de Drentsche Aa (K21, K27, K61, etc.). In deze studie werd de oppervlakte O van iedere ecotoopgroep EG berekend als de som van alle kansen P over alle N cellen i, vermenigvuldigd met de oppervlakte van de rastercel:

2 ,

EG EG

i N

O res

¦

P i

met res = resolutie (25 of 250 m).

Om te vermijden dat we bij een 250 m schematisering het voorkomen van natte standplaatsen systematisch onderschatten is een vorm van neerschaling nodig waarbij we gebruik maken van het AHN op 25 m. Door het neerschalen van de hydrologische uitkomsten van een 250 m naar een 25 m raster kunnen mogelijk kleinschalige natte ecosystemen beter worden voorspeld. Te denken valt aan ecosystemen die langs beken voorkomen, en aan kleine terreinen met natte heide. Met PW is onderzocht hoe door de neerschaling de oppervlakte van iedere ecotoopgroep procentueel toe- of afneemt, waarbij gecorrigeerd is voor het feit dat de oppervlakte van het totale areaal aan met PW gemodelleerd natuurgebied verschilt tussen de twee schaalniveaus:

NBP NBP 25 25 250 250 NBP 250 250 100O OEG EG O OEG P O O Waarin: P = procentuele toename (%) 25EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 25 m raster

NBP 25

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 25 m raster (5192.3 km2)

250EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 250 m raster

NBP 250

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 250 m raster (5198.3 km2)

Deze analyse is ook op landelijke schaal uitgevoerd met NHI 2.2. Het effect van die berekening is opgenomen in Tabel D.2. Positieve waarden van P geven aan dat de neerschaling heeft geleid tot een groter oppervlak, negatieve waarden tot een kleiner oppervlak. Bij de interpretatie van deze tabel dient men te beseffen dat de neerschaling drie gevolgen heeft gehad, waarvan Tabel D.2 het uiteindelijke resultaat is:

1. Veranderingen in het voorkomen door een andere hydrologische invoer. Dit was het primaire doel van de neerschalingsactie. Het effect ervan zien we vermoedelijk terug in een sterke toename van (semi-)aquatische ecotoopgroepen (A), ecotoopgroep K21 (kenmerkend voor natte heiden en hoogvenen), K22 (blauwgraslanden, trilvenen), H21 (bossen van natte, arme en zure bodems), H22 (bronbossen) en H27 (bossen van natte, en matig voedselrijke bodems). Deze toename is ten koste gaan van andere

ecotoopgroepen, vooral de droogteminnende.

Click to buy NOW!

PDF-XChange

w ww

.docu-track.com Click to buy NOW!

PDF-XChange

w ww

.docu-track.com

Bijlage – Ontwikkeling van een gemeenschappelijke effect module voor terrestrische natuur

D-28

Aangezien voor veel oppervlaktewateren de uitkomsten van de neerschaling niet valide bleek zijn 25 m cellen met oppervlaktewater volgens het LGN verwijderd uit de neergeschaalde kaarten. Dat is ook terecht aangezien we de kaarten gebruiken voor het voorspellen van terrestrische natuur.

Analyse Lodder et al., 2013

Eenzelfde soort analyse voor de Drentsche Aa is gedaan door Lodder et al. (2013), die echter keken naar hoe met PW voorspelde arealen afhangen van de gehanteerde ruimte resolutie (25, 50, 100, 150 en 250 m). Een van de conclusies uit dit onderzoek is dat opschalen tot 250 m bij 14 van de 26 ecotoopgroepen leidt tot een grote (>30%) verandering in het voorspelde oppervlak. Het opschalingseffect was bovendien groot bij 5 van de 10 ecotoopgroepen die kenmerkend zijn voor de Drentsche Aa (K21, K27, K61, etc.). In deze studie werd de oppervlakte O van iedere ecotoopgroep EG berekend als de som van alle kansen P over alle N cellen i, vermenigvuldigd met de oppervlakte van de rastercel:

2 ,

EG EG

i N

O res

¦

P i

met res = resolutie (25 of 250 m).

Om te vermijden dat we bij een 250 m schematisering het voorkomen van natte standplaatsen systematisch onderschatten is een vorm van neerschaling nodig waarbij we gebruik maken van het AHN op 25 m. Door het neerschalen van de hydrologische uitkomsten van een 250 m naar een 25 m raster kunnen mogelijk kleinschalige natte ecosystemen beter worden voorspeld. Te denken valt aan ecosystemen die langs beken voorkomen, en aan kleine terreinen met natte heide. Met PW is onderzocht hoe door de neerschaling de oppervlakte van iedere ecotoopgroep procentueel toe- of afneemt, waarbij gecorrigeerd is voor het feit dat de oppervlakte van het totale areaal aan met PW gemodelleerd natuurgebied verschilt tussen de twee schaalniveaus:

NBP NBP 25 25 250 250 NBP 250 250 100O OEG EG O OEG P O O  Waarin: P = procentuele toename (%) 25EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 25 m raster

NBP 25

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 25 m raster (5192.3 km2)

250EG

O = oppervlakte ecotoopgroep EG op 250 m raster

NBP 250

O = totale oppervlakte gemodelleerd natuurgebied op 250 m raster (5198.3 km2)

Deze analyse is ook op landelijke schaal uitgevoerd met NHI 2.2. Het effect van die berekening is opgenomen in Tabel D.2. Positieve waarden van P geven aan dat de neerschaling heeft geleid tot een groter oppervlak, negatieve waarden tot een kleiner oppervlak. Bij de interpretatie van deze tabel dient men te beseffen dat de neerschaling drie