• No results found

De nadruk in dit hoofdstuk ligt op verbindingen behorend tot ambitieniveau B Bij dit type verbindingen worden inrichtingseisen van meerdere soorten geïn-

STAP 4 Vaststellen ecoprofiel-verbindingen

3.2 Ecosysteemtype-verbindingen

3.2.1 Koppeling ecoprofielen aan ambitieniveaus - STAP 5

De ecoprofielen zijn op basis van hun dispersievermogen gekoppeld aan de ambitieniveaus (tabel 3.4). Afhankelijk van het gekozen ambitieniveau dient de verbindingszone te voldoen aan de ontwerpregels van een groter aantal ecoprofielen. Immers, hoe hoger het ambitieni- veau, hoe meer soorten van de verbinding gebruik moeten kunnen maken. Ambitieniveau B1 geldt voor soorten met een dispersievermogen groter dan 15 km. Ambitieniveau B2 geldt voor soorten met een dispersievermogen groter dan 3 km, terwijl bij ambitieniveau B3 ook soorten met een gering dispersievermogen worden meegenomen.

De keuze voor een ambitieniveau bepaalt dus automatisch voor welke soorten van het eco- systeemtype de verbinding functioneel dient te zijn. In bijlage 3.4 is per ecosysteemtype aangegeven welke ecoprofielen gekoppeld zijn aan de verschillende ambitieniveaus

Tabel 3.4. Het dispersievermogen van de soorten is bepalend voor de koppeling aan de drie ambitieniveaus.

3.2.2 Vaststellen ecosysteemtype-verbindingen - STAP 6

Afhankelijk van het te verbinden ecosysteemtype en het gekozen ambitieniveau, zullen er steeds een aantal ecoprofielen zijn waarvoor de robuuste verbinding dient te functioneren (zie de cd-rom TOVER voor de selectie van ambitieniveau, ecosysteemtype(n) en de corresponderende ecoprofielen). Door de ontwerpregels van de afzonderlijke ecoprofielen te integreren, kan een belangrijke winst behaald worden in de totale benodigde oppervlakte van de verbindingszone die nodig is per ecosysteemtype. Binnen een zelfde ecosysteem- type is het mogelijk de leefgebieden van verschillende ecoprofielen geheel of gedeeltelijk samen te laten vallen. Hierbij dient aan de voorwaarde te worden voldaan dat de ecoprofie- len met een kleine dispersiecapaciteit voldoende frequent een leefgebied tegenkomen. Daarnaast dient de omvang van de leefgebieden te voldoen aan het ecoprofiel met de grootste oppervlakte behoefte. Ook de dispersie- of leefgebied corridor kan zodanig worden ingericht dat meerdere ecoprofielen hiervan gebruikt kunnen maken. Deze geïntegreerde verbindingszone wordt een 'ecosysteemtype-verbinding' genoemd. De integratie van ont- werpregels levert een reductie van de benodigde oppervlakte van zo'n 33% tot 80%. Een steekproef heeft uitgewezen dat gemiddeld een reductie van 45% wordt behaald.

Voor een nadere toelichting op de gehanteerde procedure wordt verwezen naar de tekstbox 'De ecosysteemtype-verbinding: integratie van ecoprofielen'.

Naarmate de lengte van het tracé toeneemt, zullen ook de ecoprofielen met een grote dispersieafstand sleutelgebieden nodig hebben om de afstand te kunnen overbruggen. Omdat dit invloed heeft op de integratiemogelijkheden van de zone wordt elke ecosysteem- type- verbinding in oplopende lengtes van 5 tot 35 km op de cd-rom TOVER weergegeven. De cd-rom geeft voor alle ecosysteemtypen (bij reële combinaties van ambitieniveau en tracé-lengte) een ecosysteemtype-verbinding als output.

Het operationaliseren van het concept robuuste verbindingen 3.2 3.2.1 3.2.2 Ambitieniveau B1 B2 B3 Dispersievermogen < 1 km 1-3 km 3-7 km 7-15 km 15-25 km 25-35 km > 35 km

De ecosysteemtype-verbinding: integratie van ecoprofielen De integratieprocedure verloopt via de volgende basisregels:

• Afstanden tussen leefgebieden (stapstenen en/of sleutelgebieden) moeten voldoen aan de eisen van de afzonderlijke ecoprofielen,

• Ecoprofielen met een grote dispersieafstand kunnen gebruik maken van het leefgebied van soorten met een kleinere dispersieafstand,

• Wanneer de leefgebieden van verschillende ecoprofielen samenvallen, dient de grootte van de leefgebieden te voldoen aan de eisen van het ecoprofiel met de grootste opper- vlaktebehoefte,

• Wanneer meerdere ecoprofielen een corridor nodig hebben, dient de corridor te voldoen aan het ecoprofiel dat de breedste corridor nodig heeft,

• Wanneer een corridor voor sommige soorten als dispersie-corridor en voor andere soorten als leefgebied-corridor functioneert, dient de kwaliteit van de corridor vergelijkbaar te zijn met het betreffende natuurdoeltype aangevuld met specifieke structuurelementen. In onderstaand voorbeeld is de integratie uitgewerkt voor de ecosysteemtype-verbinding 'Moeras, struweel en groot water' met het ambitieniveau B1 en een lengte van 25 km. Er zijn vier ecoprofielen waarvoor de verbinding geïntegreerd dient te worden: 'Bever', 'Grote karekiet', 'Otter' en 'Roerdomp'. Wanneer de benodigde oppervlakte van de vier ecoprofielen wordt geïntegreerd, levert dit een reductie op van 40%.

Door integratie van stapstenen en/of sleutelgebieden van de afzonderlijke ecoprofielen, ont- staan zgn. 'knopen'. Door integratie van dispersie- en/of leefgebied-corridors ontstaan zgn. 'schakels'. Het operationaliseren van het concept robuuste verbindingen 3.2.2 Bever Grote karekiet Otter Roerdomp Reductie 40%

3.3 Robuuste verbindingen

3.3.1 Vaststellen robuuste verbindingen - STAP 7

In de laatste stap worden de verschillende ecosysteemtype-verbindingen gecombineerd tot een robuuste verbinding (zie figuur 3.1). Voor deze laatste stap zijn geen randvoorwaarden opgesteld, omdat de optimale combinatie van ecosystemen sterk afhankelijk zal zijn van het concrete landschap waar de verbinding doorheen loopt. Wel zijn een aantal handreikingen opgesteld, die gebruikt kunnen worden bij de inrichting (zie hoofdstuk 4).

De cd-rom TOVER levert u de benodigde ecosysteemtype-verbindingen. De cd-rom vraagt u om een scenario voor een robuuste verbinding. Voor dit scenario dient u een aantal para- meters in te stellen (ecosysteemtype, ambitieniveau en tracé-lengte). Afhankelijk van uw parametrisering komen één of meer ecosysteemtype-verbindingen in aanmerking, waarmee u een robuuste verbinding gaat ontwerpen.

Figuur 3.3. Robuuste verbinding tussen twee identieke natuurgebieden, waarbij verschillende ecosysteemtype- verbindingen parallel geschakeld worden.

In het algemeen zal men twee natuurgebieden waarin dezelfde ecosysteemtypen voorko- men, met elkaar willen verbinden. In de robuuste verbinding komen die ecosysteemtypen idealiter parallel geschakeld voor, zoals in figuur 3.3.

In uitzonderlijke gevallen zal men twee natuurgebieden willen schakelen, die niet identiek zijn en dus ieder uit verschillende ecosysteemtypen bestaan, zie figuur 3.4. Men knipt de robuuste verbinding dan zodanig op dat één of meer ecosysteemtype-verbindingen serieel geschakeld voorkomen. De robuuste verbinding is als verbindingszone alleen functioneel voor díe soorten, die in beide ecosysteemtypen kunnen voorkomen. De effectiviteit van der- gelijke verbindingen is gering vanuit het concept verbinden.

Figuur 3.4. Robuuste verbinding tussen twee niet-identieke natuurgebieden, waarbij verschillende ecosysteemtype- verbindingen serieel geschakeld worden.

3.3.2 Bepalen indicatieve ecosysteemtypen per robuuste verbinding

Welke ecosysteemtypen moeten nu bij voorkeur in uw robuuste verbinding gerealiseerd worden? In de brief van Faber van 14 mei 2001 aan de provincies zijn indicatieve natuur- doelen per (deel)verbinding genoemd, alsook het gewenste ambitieniveau. De indicatieve natuurdoelen zijn in overleg met LNV directie Natuurbeheer gekoppeld aan de elf eco- systeemtypen uit dit Handboek Robuuste Verbindingen, zie tabel 3.5. Hier kan men dus aflezen welke ecosysteemtypen vanuit de rijksdoelen het meest wenselijk zijn in de te reali- seren verbindingen. Het operationaliseren van het concept robuuste verbindingen 3.3 3.3.1 3.3.2 Ecosysteemtype- verbinding A Ecosysteemtype- verbinding B

Het operationaliseren van het concept robuuste verbindingen 3.3.2

Tabel 3.5. Koppeling van de indicatieve natuurdoelen uit de brief van Faber (14 mei 2001) aan de ecosysteemtypen uit het Handboek Robuuste Verbindingen.

Robuuste verbinding

Indicatieve natuurdoelen

Indicatieve ecosysteemtypen

1. Natte As

Biesbosch - Wijngaarden vooral water en riet/moeras H: Moeras, struweel en groot water

Wijngaarden - Loosdrechtse water, riet/moeras, H: Moeras, struweel en groot water

plassengebied nat schraalland, moerasbos B1: Grasland met klein water

Centrale poort Natte As vooral water (binnendijks) H: Moeras, struweel en

(Naardermeer - IJmeer en IJmeer) en riet/moeras groot water

Waterland - duinen riet/moeras, nat schraalland, H: Moeras, struweel en groot water

moerasbos B1: Grasland met klein water

Rottige Meenthe - Oude Venen water, riet/moeras, nat schraalland, H: Moeras, struweel en groot water

moerasbos B1: Grasland met klein water

Aftakking Steenwijker Aa riet/moeras en nat schraalland H: Moeras, struweel en groot water

B1: Grasland met klein water Oude Venen - Schildmeer water, riet/moeras, nat schraalland, H: Moeras, struweel en

(Blauwe stad) moerasbos groot water

B1: Grasland met klein water Aftakking Hunzedal water, riet/moeras, nat schraalland, H: Moeras, struweel en groot water

moerasbos B1: Grasland met klein water

Aftakking naar Lauwersmeer water, riet/moeras, nat schraalland, H: Moeras, struweel en groot water moerasbos

Schildmeer - Duitse grens water en riet/moeras, H: Moeras, struweel en groot water