• No results found

Ook Jan’s vader boerde hier in Oosthuizen. Omdat hun bedrijf 50 - 50 van henzelf en de bank is, voelen hij en zijn vrouw zich niet financieel bekneld. De grondprijs van 21.000 per hectare is in zijn ogen te hoog en zou de helft moeten zijn om rendabel biologisch te kunnen boeren. “Daar kan de politiek eens

de tanden in zetten…”

a melk & vlees. b adoptiekalveren. c 30% groene diensten:

Natuur van slootkanten: 20% (c1) Projecten: 10% (c2)

Thans treedt er een terugval op in inkomsten uit agrarisch natuurbeheer maar komt er meer geld uit projecten. De verwachting voor de langere termijn: “Over 100 jaar zie ik vooral betaling voor het landschap,

Inkomens opbouw Trends in inkomen 65% 5%  Jan Vrolijk a c1 b c2

“Over 100 jaar zou het mooi zijn als het bedrijf er weer uitziet als 100 jaar geleden, zonder bodemverdichting, het bodemleven in balans en met een goede bodemstructuur.” Jan heeft zijn doelen voor de kortere termijn scherp voor ogen. “Ons doel is een gesloten bedrijfssysteem met zo min mogelijk verliezen naar de omgeving.” Daarbij is van belang dat alle producten die hier omgaan van natuurlijke of biologisch-dynamisch oorsprong zijn. Jan sluit de E e n g e w o n e b o e r b e s t a a t n i e t m e e r : 3 p o r t r e t t e n

ogen niet voor onvermijdelijkheden die de kringloop doorbreken. “Ons vee heeft op deze bodem extra selenium en magnesium nodig, en dat krijgen ze ook.” Maar stikstof en fosfaat van en naar het bedrijf zijn zo veel mogelijk in balans. Kunst- mest is uit den boze. De fosfaten in de bodem zijn sterk aan ijzer gebonden en komen maar langzaam vrij. Juist door een goed bodemleven komt dit weer lang- zaam beschikbaar, denkt hij. Minerale stikstof, zoals in de vorm van ammoniak, wordt zoveel mogelijk organisch gebonden. De norm voor een biologisch-dyna- misch bedrijf als het zijne is 112 kilogram stikstof per hectare per jaar, dat bereik je met een feitelijke veebezetting van 1,5 koe; Jan zit op 1,6. Het surplus aan mest wordt afgevoerd.

Lekkages

“Een graslandbodem in onze bedrijfsvoering kent hoegenaamd geen lekkage van nitraat naar het grondwater. Maar als we scheuren en inzaaien schiet de lekkage daar omhoog naar de kritische grens van 50 mg per liter. Dat heeft het RIVM gemeten. Eerst gebruikten we wintergraan, waaruit meer lekkage optrad omdat er langer geen zode was. Nu zijn we overgestapt op zomergraan met minder verlie- zen.” Bij de omschakeling van gewoon naar biologisch-dynamisch boeren merkte Jan dat de bodem ‘verslaafd’ was aan al die snelle stikstof. Na omschakeling was er ook sprake van meer ziektes (de schimmelziekte roest in gras), maar dat is veel minder geworden. Ook de productie is 10% lager geworden, maar dat is geen probleem.

“Zonder een goede bodem kunnen we niet.” En duurzaam betekent voor Jan dat we er over 100 jaar nog vruchtbaar gebruik van kunnen maken. Maar zonder vrome praatjes. “Een veenbodem is altijd aan verandering onderhevig, het veen- pakket slinkt. Er is, gezien de drooglegging en het gebruik, geen evenwicht tussen opbouw en afbraak van organische stof, hoe zachtzinnig we er ook mee omgaan.” En over 50 – 100 jaar kan dat wel eens betekenen dat hier geen veenweide meer is, maar kleiweide. Jan kent een hoekje land bij een hobbyboer waar alleen wat

“Hoe moet je de positie van een man als Jan Vrolijk inschatten? Baanbreker of achterblijver? De tendens in de gangbare melkvee- houderij is precies de andere kant op. Ter bestrijding van para-tb ijvert de Gezondheidsdienst voor Dieren juist voor minder contact tussen koe en kalf. Smetvrees. Het uitbannen van kleine rampen, waardoor alleen de grote overblijven.”

Koos van Zomeren, NRC-Handelsblad, 8 februari 2003

schapen staan, geen machines komen en dat nog zo luchtig is dat je het haast niet voor kunt stellen. Maar bij intensiever gebruik en machines en periodiek omzetten van gras- land zal de bodem altijd inklinken. Jan durft niet stellig te beweren dat de bodemkwaliteit toeneemt, hij spreekt eerder van “vrij stabiel” of: “het kan nog beter”. En: “We gaan met preparaten aan de slag van valeriaan en brandnetel die de bodem war- mer maken.” Dat is in zijn ogen nodig ter bestrijding van een overdaad aan kruipende boterbloem. Zijn grote probleem is de ver- dichting van de bodem. “De bodem zou ik het liefst als long willen zien, als een orgaan voor gaswisseling, maar het is meer een darm: we voegen voeding toe, de bodem zet deze weer om.”

Het verschil tussen biologisch en biologisch-dynamisch is zelfs voor een kenner als Frans Smeding van het Bolkinstituut moeilijk te beantwoorden. Dat komt omdat veel biologische bedrijven in zijn optiek ook dynamisch zijn. Het verschil ontstaat tussen ‘dynamische oriëntatie’ en de opvatting waarbij een bedrijfsecosysteem een soort machine is die je moet ‘fijnregelen’. Het dynamische impliceert voor hem dat de boer zich bewust is van het anders zijn en van de eigen integriteit van de leven- de wezens waar hij mee werkt. Dat betekent naast doelgerichtheid op bedrijfsresul- taten, ook een vragende houding. “Als je dit doorredeneert kun je tot de beleving komen dat iedere plek uniek is, gelegen op een eigen lengte- en breedtegraad op de aardbol met eigen unieke landschaps- en familiehistorie. Een biologisch-dynamisch bodembeheer onderscheidt zich niet alleen door een bepaalde hoeveelheid stikstof of organische stof. En er is een bezieldheid die een burger waardeert als hij zulke producten nuttigt.”

En tenslotte Jan Vrolijk zelf: “Op ons moeten ze in den Haag en Brussel heel zuinig zijn, wij zorgen voor het land, voor het landschap, voor gezond vee, gezonde voeding.” En ondanks alle regels: “Wat het vooral toch zo leuk maakt is je eigen vrijheid.” Zijn keuzes voor een mestheuvel, kalfjes bij de koe, riet in de mest en zoveel mogelijk gesloten kringlopen.

E e n g e w o n e b o e r b e s t a a t n i e t m e e r : 3 p o r t r e t t e n

Biologische melkveehouderij familie Kool,