• No results found

5.4.1 Lokaal niveau

Met het aanbrengen van klei voor schorontwikkeling is geen ervaring in de praktijk. Door het op schorhoogte brengen van het voorland wordt weliswaar voldaan aan randvoorwaarden ten aan-zien van overstromingsduur, maar of dit ook voldoende is om hierop een kwalitatief goede schorvegetatie te ontwikkelen is zeer twijfelachtig. Een schor is een ruimtelijk gedifferentieerde eenheid van vegetatie en bodem. De variatie in bodemopbouw en bodemhoogte behoren tot de belangrijkste kenmerken van het ecosysteem. Deze variatie is tot stand gekomen door geleide-lijk ophoging van het schor en het uitslijten van geulen door de ebstroom. Direct langs de geu-len vormen zich stroomruggen met meer zandig substraat. Achter de stroomruggen ontstaan kommen met slibrijk materiaal. Deze combinatie van hogere en lagere delen, slibrijke en zandi-ge terreindelen zorgt voor een grote soortenvariatie op korte afstand (Duursma en Bannink, 1982; Adam 1993).

In de op te brengen klei zal de natuurlijke variatie in bodemsamenstelling ontbreken, omdat de grond geroerd is. Daarbij is het substraat gebiedsvreemd, hetgeen betekent dat de

fy-sisch/chemische eigenschappen zullen afwijken van het natuurlijke substraat. Daarnaast ont-breekt de kenmerkende variatie aan reliëf. Het kunstmatig aanbrengen van enig reliëf is moge-lijk, maar dit zal niet leiden tot de gewenste differentiatie, omdat deze niet zal zijn afgestemd op de lokale stromingskenmerken. Dit reliëf ontstaat ook niet vanzelf vanwege de erosiebestendig-heid van de klei. Kort gezegd: een natuurlijk schor is niet te bouwen.

Door het ontbreken van een goede natuurlijke ontwateringsstructuur bestaande uit een gediffe-rentieerd krekenstelsel zal de bodem op terreindelen waar het water blijft staan verzouten. Op deze plaatsen zal geen enkele vegetatie gaan groeien. Op de overige plaatsen zullen mogelijk wel zoutminnende planten gaan groeien, maar in een ruimtelijke combinatie die naar verwach-ting sterk zal afwijken van die van een natuurlijk schor. Op plaatsen waar buitendijks zand is aangebracht heeft dit geleid tot een combinatie van soorten die in een natuurlijke situatie niet voorkomt (mondelinge mededeling Rijkswaterstaat Zeeland). In de loop van de tijd zal er wel weer natuurlijke sedimentatie optreden, maar dit zal een zeer langzaam proces zijn. Samenge-vat zal de te ontwikkelen situatie op de korte en ook langere termijn zoveel kwaliteitskenmerken van een natuurlijk schor wat betreft morfologie en vegetatiesamenstelling missen, dat deze niet voldoet aan de definitie van schorhabitat H1330. zoals deze is opgenomen in het Profielendo-cument (LNV, 2008).

Omdat het voorliggende slik in het meest optimistische scenario op dezelfde hoogte blijft liggen zullen er geen pioniervegetaties ontstaan.

De voorgestelde inrichting zal leiden tot een berekend verlies aan habitattype H1130 (subhabi-tat slik) en habi(subhabi-tattype Eenjarige pioniervege(subhabi-taties H1310/Schorren met slijkgrasvege(subhabi-taties H1320 van respectievelijk 517 ha. en 13 ha. Hiertegenover staat een toename van de opper-vlakte aan terrein dat op schorhoogte wordt gebracht van 530 ha. In tabel 4.4 zijn de oppervlak-tes per locatie weergegeven.

Uitwerking Buitendijkse aanleg van schor

13/99094715/CJ Pagina32 van 74

Door het verlies aan slik gaat foerageergebied voor steltlopers verloren. De grootte van dit ef-fect is niet alleen afhankelijk van de omvang van het verlies, maar ook van de kwaliteit van het slik, dat verloren gaat. Dit laatste wordt in belangrijke mate bepaald door de hoogteligging ten opzichte van de getijslag. De betekenis als foerageergebied voor steltlopers wordt bepaald door een combinatie van verschillende factoren, waaronder voedselbeschikbaarheid (in tijd en ruim-te), de aanwezigheid van geschikte hoogwatervluchtplaatsen in de directe omgeving en de om-vang van het gebied (van belang voor soorten die in grote groepen foerageren). Deze combina-tie kan per soort verschillend zijn. Een van de belangrijkste factoren is de voedselbeschikbaar-heid. Voor de voedselbeschikbaarheid is de overstroming-/droogvalduur van het slik in tijd en ruimte van belang. Het meeste voedselrijke slik bevindt zich in een zone met 3-6 uur droogval-duur. Deze zone is van specifiek belang voor grotere steltlopers. Voor kleinere steltlopers is de aanwezigheid van een volledige gradiënt van hoog- naar laagwater van groot belang.

De voedselbeschikbaarheid van het slik dat resteert, zal naar verwachting niet veranderen. Wel kan worden verwacht dat indien de slikzones smaller worden dan circa 50m, de geschiktheid als foerageergebied sterk zal afnemen, omdat de vogels zicht moeten kunnen hebben op hun om-geving.

Op basis van de verandering in de omvang en hoogteligging van het slik is per locatie een prin-cipeberekening van het potentiële verlies aan aantallen steltlopers gemaakt dat wordt verwacht als gevolg van de inrichting (werkwijze zie bijlage 7/8). In bijlage 10 zijn de resultaten van de berekening per soort weergegeven. In tabel 5.3 zijn de resultaten voor de verschillende vogel-groepen weergegeven voor alle locaties tezamen. In tabel 5.4 zijn per locatie de resultaten van de berekening weergegeven voor de vogelgroepen waarvoor een relevante afname wordt ver-wacht. Dit betreft grondeleenden, kleine steltlopers en grote steltlopers. Daartegenover staat een sterke toename van herbivore watervogels. De aantallen smienten worden overschat met de gehanteerde methode (zie bijlage 8). Exclusief smient is de toename ruim 2.500 vogels.

Tabel 5.3 Berekende aantalsveranderingen per vogelgroep voor alle locaties tezamen

Vogelgroep

Aantallen vogels ten opzichte van huidige

situatie Seizoensgemiddelde Westerschelde zwemmende viseters -1 71 waadvogels -9 109 herbivoren + 9.788 25.509 grondeleend -1.540 15.880 roofvogels 0 7 grote steltlopers -3.462 13.243 kleine steltlopers -2.697 26.670

Noot: De aangegeven getallen zijn indicatief

De inrichting zal wel leiden tot een toename aan broedgebied voor vogels. Deze toename aan broedgebied is daarbij wel afhankelijk van de aanleghoogte. De broedlocaties mogen immers in het broedseizoen niet overstromen. Daarnaast broeden de vogels niet in de directe omgeving van de dijk, zeker niet op locaties waar gerecreëerd gaat worden.

Uitwerking Buitendijkse aanleg van schor

13/99094715/CJ Pagina33 van 74

Tabel 5.4. Berekende ecologische effecten van de buitendijkse schoraanleg ten opzichte van de huidige (referentie)situatie Nr Naam locatie H1130 slik (ha) H1310/1320 pionier (ha) H1330 ‘ schor’ (ha) Grondel-eenden (aantallen) Kleine stelt-lopers (aantallen) Grote Steltlopers (aantallen) 2 Breskens Oost -15 0 + 16 -62 -148 -249 3 Voorland nr 1 West -3 0 + 4 -12 -29 -49 4 Voorland nr1 Oost -5 0 + 4 -19 -45 -77 5 Paulinaschor West -3 -1 + 4 -11 -26 -43 6 Paulinaschor Oost -35 -6 + 41 -85 -204 -344 7 DOW West -2 0 + 2 -5 -13 -21 8 DOW Oost -6 0 + 7 -19 -46 -78 9 Terneuzen Haven -1 0 + 1 -4 -7 -8 10 Terneuzen Oost -48 0 + 55 -138 -249 -285 11 Eendragtpolder West -<1 + <1 -1 -1 -2 12 Eendragtpolder Midden -6 0 + 7 -20 -36 -42 13 Eendragtpolder Oost -3 0 + 4 -1 -1 -2 15 Walsoorden Noord -3 0 + 4 -18 -21 -18 16 Walsoorden Midden -3 0 + 3 -2 -2 -2 17 Walsoorden Zuid -19 -1 + 20 -81 -93 -81 19 Zimmermangeul -42 -1 + 46 -206 -237 -208 20 Haven Waarde -17 -<1 + 19 -61 -71 -62 22 Den Inkel -16 0 + 18 -103 -118 -104 23 Oostnol -7 0 + 8 -23 -26 -23 25 Kapellebank -32 0 + 34 -120 -215 -246 26 Biezelingse Ham -33 -<1 + 36 -122 -221 -252 28 Baarland -105 -4 + 110 -234 -422 -482 30 Staartsche Nol -24 0 + 26 -98 -236 -398 31 Borssele -18 -<1 + 26 -74 -178 -301 32 Kaloot -26 0 + 30 -21 -51 -87 Totaal -474 -14 + 529 -1.540 -2.697 -3.462

Noot: De aangegeven getallen zijn indicatief

Door de ophoging van het voorland neemt de oppervlakte hoogdynamisch slik af met circa 91ha, het laagdynamisch slik neemt af met circa 384 ha10.

5.4.2 Systeemniveau

De voorgestelde inrichting leidt tot een uitbreiding van terrein op schorhoogte van maximaal 530 ha. Deze uitbreiding levert kwalitatief maximaal een vegetatie op, waar zoutminnende soorten voorkomen. Gezien het ontbreken van de natuurlijke morfologische systeemkenmerken zal het resultaat niet voldoen aan de definitie van Atlantisch schor H1330 zoals deze is vastgelegd in de profielendocumenten. Ook ontstaan er onnatuurlijk grote, steile overgangen van schor naar slik.

De ophoging gaat ten koste van een maximaal verlies van oppervlakte van habitattype Estuaria H1130 en foerageergebied voor vogels van maximaal 474 ha.

De inrichting levert maximaal een uitbreiding van 530 ha potentieel broed- en rustgebied voor vogels op, waarvan een strook langs de dijk weinig geschikt zal zijn vanwege verstoringsinvloe-den.

Een integrale weging van de winst/verlies balans voor foeragerende en broedende vogels is vanuit strikt ecologisch oogpunt niet te maken, aangezien beide groepen waardevol zijn (voor de juridische afweging zie hoofdstuk 8).

10Bij de berekening is ervan uitgegaan dat de delen die hoogdynamisch slik zijn en niet omgezet worden in schor hoogdynamisch blijven.

Uitwerking Buitendijkse aanleg van schor

13/99094715/CJ Pagina34 van 74

Door spreiding van de locaties langs de Westerschelde is sprake van een goede ruimtelijke sa-menhang. De locaties sluiten aan op de bestaande schorren en beslaan het gehele traject van Oost naar West.

De inrichting levert geen bijdrage aan de natuurlijke processen van erosie en sedimentatie, waardoor natuurlijke successie vrijwel niet mogelijk is.