• No results found

4.9.1 Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is op te delen in gebied- en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De NNN is een netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Soortenbescherming is geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te

verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten significant kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als NNN. Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken van het gebied.

Anders dan bij gebied- en soortenbescherming is de status als NNN niet verankerd in de natuur-wetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming bepalend. Soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Er wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal beschermde soorten en nationaal beschermde soorten. Van de nationaal beschermde soorten kan de beschermde status per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen aan (algemeen voorkomende) soorten.

Het beschermingsregime is verschillend voor zowel de internationaal beschermde soorten (vogel- en habitatrichtlijn soorten) als de nationaal beschermde soorten.

Tevens kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht, zowel voor soorten als hun (beschermde) leefgebied.

Bestemmingsplan “De Terp”

Het plangebied ligt niet in of binnen de invloedsfeer van een gebied dat is aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in de Wet natuurbescherming.

In het kader van het plan is een AERIUS-berekening uitgevoerd naar de stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van het bijbehorende onderzoeksverslag kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

- De sloop- en bouwwerkzaamheden hebben vanwege de inzet van mobiele werktuigen en vervoersmiddelen NOx-emissies tot gevolg.

- De gebruiksfase heeft vanwege de verkeersgeneratie ook NOx-emissies tot gevolg.

- Op circa 5,6 km ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied: ‘Westduinpark & Wapendal’.

Stikstofgevoelige habitat ligt direct aan de grenzen van het gebied.

- Op basis van de nu gehanteerde uitgangspunten is:

o in jaar 1 sprake van een totale emissie van circa 266,7 kilogram NOx;

o in jaar 2 sprake van een totale emissie van circa 329,1 kilogram NOx;

o In jaar 3 sprake van een totale emissie van circa 75,9 kilogram NOx.

- Daarbij is nog nadrukkelijk van belang dat is uitgegaan van een worst case-fasering.

- Deze totale emissie leidt niet tot depositie op omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol per hectare per jaar.

- Uitgaande van de rekenresultaten is er geen relevant nadelig effect voor Natura 2000-gebieden te verwachten.

Het volledige onderzoeksverslag (inclusief AERIUS-berekening) maakt als bijlage VII onderdeel uit van deze toelichting.

Gelet op het voorgaande is gebiedsbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming op deze locatie niet aan de orde.

Soortenbescherming: quickscan

In het kader van het plan is een quickscan uitgevoerd naar de effecten op de aanwezige flora en fauna en de doorwerking van de natuurwetgeving op deze locatie. Hierna zijn de uitkomsten van deze quickscan overgenomen. De volledige quickscan maakt als bijlage VIII onderdeel uit van deze toelichting.

De meeste van de mogelijk in het plangebied voorkomende (spits)muizen zijn beschermd, maar vallen onder een algemene vrijstelling van de provincie Zuid-Holland. Op basis van deze algemene vrijstelling geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen mogelijk is zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. De zorgplicht blijft onverminderd van toepassing.

Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten is strikter beschermd; soorten waarvoor bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming - hoofdstuk 3 geldt. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele diersoorten zijn soorten uit de soortgroep vleermuizen niet uit te sluiten binnen het plangebied. Zoals al eerder vermeld kunnen nesten van vogels worden verstoord als in het broedseizoen wordt gestart met werkzaamheden.

De aanwezigheid van de genoemde beschermde soorten kunnen niet op voorhand uitgesloten worden. Daarom is nader onderzoek gedaan naar gebouwbewonende vleermuizen, met name gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger (bescherming conform artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming). Zie verder de navolgende toelichting op het nader onderzoek.

Daarnaast dient tijdens de werkzaamheden rekening te worden gehouden met een potentiele paarverblijfplaats van de tweekleurige vleermuis in het naastgelegen flatgebouw. Maatregelen om verstoring te voorkomen kunnen eventueel worden opgenomen in een ecologisch werkplan. Verder is er een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming - hoofdstuk 3 altijd van toepassing:

- In het broedseizoen van vogels mogen, zonder controle voorafgaand door een ecoloog, de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. Bij dit project heeft dit voornamelijk, maar niet uitputtend, betrekking op de bomen en struiken aan de rand van het groene dak ten noorden en westen van het plangebied. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden kunnen leiden tot verstoring, beschadiging of vernieling van nesten, rustplaatsen en eieren. Alle vogels zijn beschermd. Storing van nesten is onder artikel 3.1 (Vogelrichtlijn) toegestaan mits niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de betreffende vogelsoort. Voor vogels die ook staan vermeld onder artikel 3.5

(Habitatrichtlijn, inclusief Verdragen van Bern en Bonn) is verstoren niet toegestaan.

- Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen

maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Bij dit project heeft dit voornamelijk, maar niet uitputtend, betrekking op de bomen en struiken aan de rand van het groene dak ten noorden en westen van het plangebied. Daarnaast moeten dieren de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:

o Voortijdig rooien van het plangebied zodat dieren wegtrekken;

o Het beperken van verlichting tijdens de avonduren in voorjaar, zomer en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;

o De werkzaamheden starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen.

Soortenbescherming: vleermuizenonderzoek

In vervolg op de quickscan is het benodigde vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Een volledig onderzoek naar vleermuizen bestaat uit twee onderzoeksperiodes; van half mei tot half juli (kraam- en zomerverblijfplaatsen) en van half augustus tot eind september (paar- en winterverblijfplaatsen).

Beide onderzoeken hebben plaats gevonden om een volledig beeld te krijgen van de functie van het gebouw voor vleermuizen. Daarnaast is op basis van het type bebouwing ook onderzoek gedaan naar (massa)winterverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis (onderzoek naar middernachtzwermen: begin augustus tot 10 september). Gedurende het nader onderzoek naar gebouwbewonende soorten is gelijktijdig ook onderzoek gedaan naar foerageergedrag en eventuele andere functies van het plangebied en de nabije omgeving. Tegelijk met het

vleermuizenonderzoek zijn ook de vogelsoorten huismus en gierzwaluw nog onderzocht, al werden deze soorten op grond van de quickscan niet verwacht.

Bestemmingsplan “De Terp”

Toelichting Ontwerp 5 maart 2021

66

De conclusies van dit onderzoek luiden als volgt:

- In het plangebied komen geen jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels voor. In het plangebied kunnen wél broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen duurt ruwweg van half maart tot half juli.

- In plangebied De Terp zijn alleen langsvliegende, in vlucht baltsende en foeragerende vleermuizen waargenomen.

- Verblijfplaatsen van vleermuizen konden niet worden vastgesteld in het plangebied. De in vlucht baltsende vleermuizen vertoonden geen gebouw gebonden activiteit en konden niet aan aanwezige bebouwing worden gekoppeld.

- Het foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageergebied en is geen ‘essentieel’ deel van het leefgebied. De vleermuizen kunnen derhalve uitwijken.

- Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen van vleermuizen en/of andere beschermde gebruiksfuncties die in betekenende mate worden aangetast, is het niet nodig ontheffing aan te vragen in het kader van Wnb.

Het volledige vleermuizenonderzoek maakt (samen met de quickscan) als bijlage VIII onderdeel uit van deze toelichting.

4.9.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie