• No results found

4 Sectorale aspecten

4.3 Ecologie

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen effecten hebben op natuurwaarden. In het kader van dit bestemmingsplan is worden onderzocht of en welke effecten dit zijn.3

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming biedt bescherming aan bepaalde natuurgebieden, waaronder Natura2000-gebieden. Gebieden binnen het Nationale NatuurNetwerk (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) worden planologisch beschermd mede op basis van

provinciaal beleid.

Het plangebied zelf heeft geen status als natuurgebied. In de omgeving van het plangebied liggen de natura 2000-gebieden Markiezaat (ten noorden, op ruim 500 m), Oosterschelde (ten noordwesten op ca. 2 km) en Westerschelde en Saeftinghe (ten zuidwesten op ruim 2 km). De drie gebieden liggen allen binnen drie km afstand van het plangebied. Als gevolg van afstand tussen de Natura 2000-gebieden en het plangebied en de afwezigheid van geschikt leefgebied ter plekke van het plangebied voor de vogelsoorten van de Natura 2000-gebieden, is het optreden van directe negatieve effecten uitgesloten.

Stikstofdepositie heeft een reikwijdte van zo’n drie km. Omdat met zwaar materieel wordt gewerkt neemt de stikstofdepositie door uitlaatgassen in de omgeving van het voornemen

3 Witteveen en Bos, Natuurtoets Wet natuurbescherming nieuwe persleiding tracé,

BR715-2-17-toe. Om meer inzicht te krijgen in de effecten van de geplande werkzaamheden op instandhoudingsdoelstellingen binnen Natura 2000-gebied, is een voortoets uitgevoerd.

Uit het onderzoek volgt dat de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden lager is dan de grenswaarde van 0,05 mol/ha/jaar. Vanuit het aspect N-depositie is Wnb vergunning bijgevolg niet noodzakelijk voor het project.

Het tracé doorkruist een smalle strook NNN-gebied van het beheertypen L01.02 Houtwal en houtsingel, maar deze locatie bevindt zich buiten het plangebied van dit

bestemmingsplan, namelijk in de provincie Zeeland. Het voorliggende bestemmingsplan ziet alleen op het deel van de leiding binnen de gemeentegrenzen van Woensdrecht en de provincie Noord-Brabant.

Als gevolg van de geplande werkzaamheden (open ontgraving) worden de wezenlijke kenmerken en waarden van dat perceel tijdelijk aangetast doordat er tijdelijk een kleine hoeveelheid areaalverlies optreedt. De wezenlijk kenmerken en waarden van de overige omliggende beheertypen worden niet aangetast. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van NNN- gebied aantasten zijn in beginsel niet

mogelijk. Hierop kan de provincie Zeeland, waarin het perceel ligt, een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn (het ‘Nee, tenzij-beginsel’). Aangezien met de geplande werkzaamheden een groot openbaar belang wordt gediend (de zuivering en lozing van afvalwater van een groot deel van de Noord-Brabantse huishoudens), en de betreffende werkzaamheden op deze specifieke locatie dienen te worden uitgevoerd (geen alternatieven), is er reden om aan te nemen dat er voor de betreffende werkzaamheden een uitzondering geldt. Hierover voert het Waterschap Brabantse Delta overleg met de provincie Zeeland. Aangenomen wordt dat het overleg tot een positieve uitkomst leidt, zodat er, ook voor het voorliggende

bestemmingsplan, geen belemmeringen in de uitvoerbaarheid van het project optreden.

Soortenbescherming Planten

De aanwezige vegetatie binnen het plangebied kenmerkt zich door algemene soorten van voedselrijke biotopen. Door de afwezigheid van geschikt biotoop voor beschermde vaatplantsoorten en doordat er in de wijdere omgeving van het plangebied geen

waarnemingen zijn gedaan, kan het voorkomen van beschermde vaatplantsoorten worden uitgesloten. Vervolgstappen in het kader van de Wnb zijn niet nodig.

Grondgebonden zoogdieren

Het voorkomen van verschillende algemene grondgebonden zoogdiersoorten (bijlage A Wnb), zoals haas, egel, veldmuis, mol en konijn binnen het plangebied is op basis van aanwezige biotopen en ligging niet uit te sluiten. Voor het verstoren van deze algemeen voorkomende soorten geldt binnen alle provincies een algemene vrijstelling. Het

plangebied kan daarnaast plaatselijk (houtwal, erven en slootkanten) niet-essentieel gebied zijn voor kleine marterachtigen zoals de bunzing hermelijn en wezel. Doordat er slechts een klein deel van potentieel leefgebied verloren gaat en er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn, zijn negatieve effecten als gevolg van geplande ontgraving uit te sluiten. Door de afwezigheid van geschikt biotoop kan het voorkomen van onder de Wnb beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt (boommarter, damhert en eekhoorn) worden uitgesloten. Vervolgstappen in het kader van de Wnb zijn niet nodig.

Vleermuizen

Het is niet uit te sluiten dat delen van projectgebied wordt gebruikt als foerageergebied door vleermuizen. De houtwal, gelegen ten westen van het plangebied van het

voorliggende bestemmingsplan (binnen de provincie Zeeland) vormt mogelijk een geschikte vliegroute en gebouwen grenzend aan de plangebieden vormen potentiële verblijfplaatsen.

De vliegroutes en potentiële verblijfplaatsen blijven echter ongemoeid.

Wanneer werkzaamheden ’s nachts plaatsvinden, kunnen vleermuizen worden verstoord tijdens de activiteitsperiode door trillingen en geluid of lichtvervuiling. Verstoring van vleermuizen is een overtreding van de Wnb. Verstoring in de activiteitsperiode (tussen zonsondergang en zonsopkomst gedurende de maanden april - november) kan worden voorkomen door de werkzaamheden niet ‘s nachts te laten plaatsvinden en het plangebied niet kunstmatig te verlichten zodat de mogelijke vliegroute langs de houtwal niet verstoord raakt. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan is verstoring van vliegroute en/of

foerageergebied van vleermuizen in de activiteitsperiode uit te sluiten.

Vogels

Voor aanwezige broedvogels geldt dat werkzaamheden tijdens het broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) voor verstoring kunnen zorgen. Geplande werkzaamheden kunnen een verstorend effect hebben op broedende vogels binnen korte afstand van de

verstoringsbron door bij voorbeeld trillingen of geluid. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt dat opzettelijk verstoren in het broedseizoen (individuen, nesten of eieren) verboden is volgens de Wnb. Het verkrijgen van ontheffing voor het verstoren van broedvogels is meestal niet mogelijk. De effecten op vogels en daarmee een overtreding van de

verbodsbepalingen van de Wnb zijn namelijk gemakkelijk te voorkomen, te weten door in principe drie mogelijkheden:

- buiten het broedseizoen werken, dit met risico dat sommige vogels tot in september kunnen broeden;

- de werkzaamheden vlak voor het broedseizoen inzetten en dan continue doorwerken (werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stilleggen), zodat vogels niet gaan broeden in het gebied waar gewerkt wordt;

- het plangebied voor het broedseizoen ongeschikt maken voor broedvogels.

Als werkzaamheden plaats gaan vinden in het broedseizoen, moet een deskundige eerst vaststellen dat er geen broedende vogels aanwezig zijn in de te slopen panden. Wanneer kan worden geconstateerd dat in de directe omgeving van de werkzaamheden geen vogels broeden bij de start van de werkzaamheden, vindt geen overtreding van de

verbodsbepalingen plaats. Mochten er wel broedende vogels aanwezig zijn binnen de verstoringcontour van de werkzaamheden mag er pas worden gestart met de kap- en graafwerkzaamheden als er niet meer gebroed wordt. Doorgaans zijn de meeste vogels rond half juli uitgebroed, er zijn echter vogelsoorten die tot in september broeden.

Reptielen, dagvlinders, libellen en andere ongewerveld

Het voorkomen van beschermde soorten van deze groepen kan worden uitgesloten.

Amfibieën

Plaatselijk is het gebied geschikt voor algemeen voorkomende soorten op bijlage A. Voor deze soorten geldt een algemene provinciale vrijstelling, zodat geen overtreding van de Wnb aan de orde is.

Conclusie:

De aanleg van de leiding zorgt niet voor een relevante toename van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000 gebieden.

Uit het onderzoek blijkt dat het voorkomen van vleermuizen en broedvogels in de nabijheid van het plangebied niet kan worden uitgesloten. Als bepaalde voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen (mitigatie) is geen ontheffing nodig. In alle gevallen geldt de algemene zorgplicht.

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

GERELATEERDE DOCUMENTEN