• No results found

Geconcludeerd kan worden dat de bijdragen van het extra verkeer niet in betekende mate is en dus geen nader onderzoek naar luchtkwaliteit noodzakelijk is.

5.9 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is ter plaatse van het plangebied een quickscan archeologie uitgevoerd (Archeologie West-Friesland, Adviesnummer: 16159, zie bijlage). Uit deze quickscan volgt dat de geplande ingreep voor nieuwbouw de archeologische vrijstellingsgrens van 500 m² die op dit perceel rust, overschrijdt. De archeologische verwachting voor de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd is laag. Bewoningssporen uit deze periode zijn niet waarschijnlijk, maar kunnen niet worden uitgesloten.

Wat de prehistorie betreft, en met name de IJzertijd en de Romeinse Tijd, geldt een hoge verwachting. In dit geval is de vrijstellingsgrens gebaseerd op de geomorfologische kaart evenals de aanwezigheid van een nederzetting en diverse vondstmeldingen in de omgeving van het plangebied.

Gezien voorgaande conclusie van de archeologische quickscan is aanvullend een bureauonderzoek met veldtoets uitgevoerd (Archeologie West-Friesland, Projectnummer: 17026, zie bijlage). De uitgevoerde veldtoets heeft aangetoond dat het dekzand op een diepte van 150 tot 180 cm onder maaiveld aanwezig is. Het is niet inzichtelijk of de top van het dekzand is geërodeerd. Verder onderzoek, in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, moet aantonen of hier nog sprake is van aanwezige archeologische sporen en vondsten. Dit onderzoek is uitgevoerd voor kerst 2017. Uit het proefsleuven onderzoek (Transect, januari 2018, zie bijlage) blijkt dat er op locatie geen archeologische resten aanwezig zijn. Het opnemen van een archeologische dubbelbestemming is dan ook niet noodzakelijk.

5.10 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet

40

vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

• bescherming van de biodiversiteit in Nederland;

• decentralisatie van verantwoordelijkheden;

• vereenvoudiging van regels.

Gebiedsbescherming

Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.

Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.

Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

• vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;

• verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;

• verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:

• strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;

• andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.

Planspecifiek

Quickscan en voortoets

In het kader van de planontwikkeling is een ecologische quickscan en voortoets uitgevoerd (Blom Ecologie, 27 maart 2017, zie bijlage). Naar aanleiding van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Vleermuizen maken mogelijk incidenteel gebruik van de locatie tijdens het foerageren. De locatie maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van algemene (licht beschermde) vissen, amfibieën en zoogdieren. De oevers en sloten op de planlocatie zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de identieke nieuwe situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.

41

Tabel: Overzicht van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachtte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventueel daarop te nemen vervolgstap

De nieuwbouw leidt, voorlopig met uitzondering van de noordse woelmuis, niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen, rugstreeppad en algemene broedvogels.

Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).

De conclusie is dat de nieuwbouw van de Texelse Bierbrouwerij B.V. aan de Laagwaalderweg ong. te Oudeschild uitvoerbaar is conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro). Daarvoor worden wel enkele maatregelen en handelingen voorgeschreven om effecten te voorkomen. Geadviseerd wordt nader onderzoek uit te voeren naar de noordse woelmuis. Een ecologisch werkprotocol naar de noordse woelmuis en de weidevogels zal noodzakelijk zijn bij de uitvoering van de werkzaamheden.

Aanvullend onderzoek noordse woelmuis

In de periode 7 oktober tot en met 13 oktober 2017 is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de noordse woelmuis (Blom Ecologie, 17 november 2017, zie bijlage). Uit het onderzoek blijkt het volgende:

• Noordse woelmuis: Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de planlocatie geen relevant leefgebied vormt voor de noordse woelmuis. De soort is niet binnen de grenzen van het plangebied aangetroffen.

Binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden, betreffende het compensatiegebied ten zuiden van het plangebied, zijn echter wel noordse woelmuizen aanwezig. Dit gebied ligt geïsoleerd ten opzichte van andere potentieel geschikte leefgebieden. In geval van verstoring door een toename in licht, geluid en dergelijke, bestaat er voor deze dieren in de huidige situatie geen geschikte dispersieroute.

Om de mogelijke negatieve effecten van de verstoring op de soorten te mitigeren is de aanleg van een verbindingsgebied wenselijk. Door de realisatie van dit gebied worden vluchtmogelijkheden aan de soort aangeboden waardoor er geen sprake is van significante verstoring van de noordse woelmuis.

Door het bieden van deze geschikte dispersieroute zal de beoogde ontwikkeling niet leiden tot een overtreding van Wet natuurbescherming.

• Waterspitsmuis: Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de planlocatie geen relevant leefgebied vormt voor de waterspitsmuis. De soort is tevens niet waargenomen binnen het plangebied of de directe omgeving hiervan. Door de afwezigheid van de soort binnen het plangebied en binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden en de afwezigheid van geschikt leefgebied zijn negatieve effecten van de ontwikkeling op de noordse woelmuis uitgesloten. De beoogde ontwikkeling leidt derhalve niet tot een overtreding van Wet natuurbescherming.

42

• Overige soorten: Tijdens het uitgevoerde onderzoek in de periode 7 oktober tot en met 13 oktober 2017 ten bate van de noordse woelmuis en waterspitsmuis is de aanwezigheid van de dwergmuis en huisspitsmuis nabij de planlocatie aangetoond. Deze soorten vallen onder de vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen zoals bepaald door provincie Noord-Holland. De ontwikkeling van de planlocatie zal niet leiden tot negatieve effecten voor deze soorten aangezien deze gebruik kunnen maken van het voor de noordse woelmuis geadviseerde verbindingsgebied. Er is geen sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming aangaande deze soorten.

Om negatieve effecten als gevolg van externe werking van de beoogde ontwikkeling van de noordse woelmuis te voorkomen dient het terrein aan de westzijde van het plangebied ingericht te worden als verbindingsgebied. Dit verbindingsgebied geeft de noordse woelmuis de mogelijkheid om naar nabij gelegen potentieel geschikte leefgebieden te trekken indien de beoogde ontwikkeling leidt tot verstorende effecten. De aanleg van dit leefgebied dient plaats te vinden voordat de bouwwerkzaamheden binnen het plangebied gestart worden. Binnen het verbindingsgebied dienen de volgende essentiële elementen van het habitat van de noordse woelmuis aanwezig te zijn: natuurvriendelijke oeverzone, plas-dras zone en rietkragen. Ten behoeve van een zorgvuldige en correcte uitvoering dient door een ter zake deskundige een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld.

Stikstofdepositie

Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Vanaf deze datum kunnen met AERIUS Calculator stikstofberekeningen worden uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van meldings- of vergunningplicht en om eventueel benodigde melding in te dienen of een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 aan te vragen. Inmiddels is de Natuurbeschermingswet 1998 inclusief de Programmatische Aanpak Stikstof vervangen door de Wet natuurbescherming. Voor bestemmingsplannen is het toetsingskader voor de Natura 2000-gebieden in de basis echter ongewijzigd gebleven ten opzichte van de Natuurbeschermingswet 1998.

Voor het uitvoeren van activiteiten zonder Wnb-vergunning moet de stikstofdepositie van de beoogde situatie worden berekend. De toetsing van de stikstofdepositie is als volgt:

• een depositie kleiner dan de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar is vergunningsvrij en hoeft niet gemeld te worden;

• een depositie tussen de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar en de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar moet worden gemeld als sprake is van een meldingsplichtige categorie;

• een depositie boven de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar is vergunningplichtig.

De ontwikkeling en gebruik van de brouwlocatie ten noorden van Oudeschild leidt mogelijk tot een vergunning- of meldingsplichtige toename van stikstofdepositie op het gebied. Middels een berekening in het programma Aerius is bepaald in welke mate de nieuwe brouwerij leidt tot een toename van stikstofdepositie op het gebied (Van Beek & Den Hertog, 20 maart 2017, zie bijlage). Voor de Aeriusberekening is uitgegaan van de bierbrouwerij op Masterplanniveau.

Uit de Aeriusberekening blijkt dat de depositie onder de grenswaarde van 0,05 mol per hectare per jaar blijft. Er hoeft daarom geen melding ingediend en/of beroep op ontwikkelingsruimte gedaan te worden. In de Regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is op voorhand rekening gehouden met cumulatieve effecten van niet meldingsplichtige projecten.

43