• No results found

Dwang en drang in het adviesprogramma van de RVZ

In document Beter (z)onder dwang (pagina 55-59)

Uit deel 1 Adviesprogramma 1997-1998:

2.2 Dwang en drang in de (geestelijke) gezondheidszorg

Achtergrond en probleemstelling

In de jaarrapportage 1995 van de Inspectie voor de gezond- heidszorg is de volgende paragraaf opgenomen (zie pagina 19). "De praktijk van de huidige Wet bopz overziend en deze leggend naast de wetgeving in sommige andere landen, bespeurt de inspectie een lacune in de nu vigerende wetgeving. Dat betreft de mogelijkheid van een ambulante dwangbehandeling. Tussen de vrijwillige behandeling en de intramurale dwangbehandeling is geen modus voorhanden. Toch zouden sommige personen zeer gediend zijn met een ambulante dwangbehandeling, waarbij wij zouden kunnen denken aan een vorm van dwang op het nemen van medicatie en het verschijnen op bepaalde afspraken, met als consequentie dat wanneer men zich daar niet aan houdt een intramurale dwangbehandeling zal plaatsvinden.

In de Wet bopz is de mogelijkheid van een voorwaardelijk ontslag geregeld. Echter, de Wet bopz is qua oplossingsmogelijkheden een sterk op intramurale voorzieningen gerichte wet, die niet goed aansluit op de circuit-gedachte en verdere pogingen tot vermaatschappelijking van de zorg, zoals dat momenteel

beleidsmatig wordt voorgestaan in de geestelijke gezondheidszorg. De ervaring in sommige landen wijst uit dat een categorie ernstige psychiatrische patiënten met ambulante dwang in een zeer goed ambulant evenwicht te houden is. Het is net dié steun in de rug die het voor sommigen mogelijk maakt zelf het evenwicht in de samenleving te herstellen en te handhaven. De inspectie is dan ook van mening dat nader onderzocht moet worden op welke wijze deze vorm van behandeling in Nederland gestalte zou kunnen krijgen".

De probleemstelling die hieruit voortvloeit is op zichzelf duidelijk en wordt ook in het veld als zodanig ervaren. Er lijkt een

maatschappelijk draagvlak te bestaan voor de gedachte. Op welke wijze kan 'bemoeizorg', pro-actieve bemoeienis, ambulante dwangbehandeling etc. op een ethisch en professioneel aanvaardbare wijze gestalte krijgen? Een aantal jaren geleden bracht de toenmalige NRV een achtergrondstudie uit over dit onderwerp. Kernbegrippen: potentieel gevaar, de ambulante situatie, preventief optreden. De probleemstelling voor de

maatschappelijke probleem: bij de wet, bij de manier waarop deze wordt uitgevoerd, in de verstrekking, in het kwaliteitsbeleid? Men moet hierbij bedenken dat dit wellicht op zichzelf kwantitatief minder groot probleem een ontwrichtende werking kan hebben op een gehele sector, de ggz.

Van belang is tenslotte dat dit uiteindelijk een probleem is dat een groot aantal personen en instanties raakt: niet alleen de ggz, ook de gemeente etc. Voor de oplossing van dit probleem is maatschappelijk draagvlak nodig; enkelvoudige beleidsmaat- regelen zullen geen effect sorteren.

Begin 1997 verschijnt een rapportage over de werking van de BOPZ op dit punt. Deze zal bij de advisering worden betrokken. De RVZ zal zich concentreren op het zorgaspect en niet op het juridische.

Gebruik zal ook worden gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan in de tuberculosezorg met dwang. Getracht zal worden de bevindingen toe te passen op de gehele gezondheidszorg, zodat een integrale beleidsvisie kan ontstaan op (alle) vormen van dwang en drang in (alle) vormen van zorgverlening (een integraal toetsingskader).

Vraagstelling

a. Beleidsvragen met betrekking tot 'ambulante dwangbe- handeling'.

Wat zijn de beleidsmatige achtergronden en verklaringen voor het verschijnsel en hoe is het in andere landen gesteld? Op welke wijze kan de maatschappelijke participatie van de patintengroep in kwestie worden bevorderd met

maatregelen op het vlak van dwang en drang? Bestaan er valide maatschappelijke, therapeutische en juridische argumenten om dwang en drang in ambulante settings uit te oefenen en zo ja, welke criteria kunnen worden

geformuleerd?

b. Beleidsvragen met betrekking tot de zorginhoudelijke reactie van de overheid op het probleem: wetsaanpassing, wijziging van het uitvoeringsregime van de BOPZ, met inbegrip van het justitieel apparaat, andere omschrijving van zorgaanspraken, inclusief de uitvoeringsorganisatie, ingrepen in het kwaliteitsbeleid, experimenten.

Hoe ziet, als de overheidsreactie is bepaald, een mogelijk invoeringsscenario eruit?

Welke actoren spelen hierbij een rol en hoe kan het maatschappelijk draagvlak voor te nemen beleidsmaatre-

gelen worden vergroot? Hierbij ware niet alleen aan de klassieke actoren - ggz, inspectie, patiënt, justitie - te denken, maar ook aan de gemeentebesturen, de gemeen- telijke diensten en (lokale) welzijnsvoorzieningen. c. Beleidsvragen met betrekking tot preventieve mogelijkheden

bestaan ter zake, al dan niet in de vorm van zorgprogramma's.

Op welke wijze kan dwangbehandeling een plaats krijgen in breder en regulier zorgaanbod en in hoeverre biedt de huidige ggz hier voldoende mogelijkheden?

Uit deel 2 Werkprogramma 1997: 9 Dwang en drang in de gezondheidszorg

Te beantwoorden beleidsvragen

a. Welke mogelijkheden bestaan er (in Nederland en in andere landen) om, in het bijzonder in de ambulante setting, dwangbehandeling toe te passen?

b. Op welke wijze kan het hulpaanbod binnen en buiten de gezondheidszorg zo worden ingericht dat de met betrekking tot dwang en drang relevante zorg op reguliere wijze tot stand kan komen, met inbegrip van preventieve maatregelen?

c. Hoe kan een en ander een beleidsmatige vertaling krijgen en hoe ziet het invoeringsscenario er uit?

NB: De RVZ houdt bij het beantwoorden rekening met het beleid op het terrein van penitentiare inrichtingen en dat van de foren- sische behandeling (al dan niet ambulant).

Functie advies in beleidsproces

Het advies heeft als beleidscontext de aanhoudende signalen uit het veld over problemen met de uitvoering en toepassing van de BOPZ. Hoewel deze wet nog niet lang geleden in werking is getreden, zijn de signalen van onvrede er vanaf het begin geweest. Het advies dient hierbij als middel om een brede en integrale afweging te maken van mogelijke beleidsmaatregelen. Wetswij- ziging is daar een van.

Een andere functie van het advies is de draagvlakvergroting. Mede op basis van het advies, zal de minister van VWS in 1997 overleg voeren met alle betrokkenen - patinten, hulpverleners, maar ook gemeenten - over oplossingsrichtingen.

Het advies bouwt voort op de evaluatie van de BOPZ die begin 1997 verschijnt. Van de daarin opgedane bevindingen wordt

gebruik gemaakt. In de adviesvoorbereiding wordt samengewerkt met de Inspectie Gezondheidszorg.

Het advies zal tenslotte een meer algemeen - juridische functie in de beleidsontwikkeling kunnen vervullen, namelijk in de vergelijking van de toepassing van dwang en drang in verschil- lende zorgsectoren en -situaties.

Programmering advies in 1997

Dit zorginhoudelijke advies zal in de eerste helft van 1997 worden uitgebracht, kort na het verschijnen van de juridische evaluatie van de BOPZ. Op deze wijze is VWS in staat een integraal

kabinetsstandpunt voor te bereiden over het onderhavige thema. Het advies zal een rol moeten kunnen spelen in de parlementaire discussie over dit onderwerp, die naar aanleiding van de BOPZ- evaluatie zal plaatsvinden. Deze discussie vindt waarschijnlijk plaats in het vroege voorjaar van 1997.

Bijlage 2

Samenstelling van de Raad voor de Volks-

In document Beter (z)onder dwang (pagina 55-59)