• No results found

Dongjum – De Hoven-west (objectnummer: 5G-66)

In document Gebroken Verleden (pagina 68-72)

5.4.1 Inleiding

Aan de Hovensreed in Dongjum ligt een perceel met een opvallende vorm. Op het onderzoeksterrein zijn vier verhogingen te herkennen (fig. 5.15). Booronderzoek wijst erop dat alleen de verhogingen in het noordelijke- en noordwestelijke deel twee terpen betreffen, die deels worden begrensd door een gebogen terpsloot.158 De twee verhogingen in het zuidelijke deel zijn mogelijk middeleeuwse

verhoogde akkers of maakten anderszins deel uit van de off-site van de terpen. Mogelijk geeft de verspreiding van het aardewerk meer inzicht in de verdeling van het perceel. Minder vondsten kunnen bijvoorbeeld een indicatie zijn van het gebruik als akkerland (off-site).

157 Persoonlijke mededeling A. Pronk-Berends, Saxion. 158 De Langen et al. 1997, 94.

67 Figuur 5.15: Dongjum-De Hoven-west: uitsnede van het AHN3 met het perceel Dongjum – De Hoven-west.

5.4.2 Aardewerk

Het bestudeerde terpaardewerk op dit perceel kwam vooral voor in de Midden-Romeinse tijd, daarnaast zijn enkele uit de Laat-Romeinse tijd afkomstig (tabel 5.3). Er zijn enkel typen afkomstig van middelgrote tot grote gladwandige potten aangetroffen. Op dit perceel werd ook een aardewerkstijl uit Oostergo (type Oostergo G8) aangetroffen, daterend uit de 3e/4e eeuw. Daarnaast bevindt zich

tussen het terpaardewerk een fragment van een spinklos en een schaal, die vermoedelijk uit de Romeinse tijd dateren. Het importaardewerk uit deze periode bestaat uit vier scherven van terra

sigillata. Daarvan is een randscherf afkomstig van een bord (type Dragendorff 32), dat voorkomt vanaf

150/160 n.Chr. 159 Een wandfragment is gedecoreerd met de afbeelding van een leeuw (fig. 5.16). De

datering van de gedecoreerde scherf is onbekend.

Figuur 5.16: Dongjum-De Hoven-west: links: een wandscherf van terra sigillata met een leeuw, vermoedelijk type

Dragendorff 37.160 Rechts: een randscherf van een terra sigillata bord van het type Dragendorff 32. (Vorm is gebaseerd op

Hiddink 2014, figuur op blz. 43; foto’s en tekening: M. Hunneman).

159 Hiddink 2014, 42.

68 Tabel 5.3: Dongjum-De Hoven-west: aantallen aardewerk per periode.

Bakselsoort Aantal scherven (N) Aardewerktypen Totaal gewicht (g) Gemiddelde gewicht (g) Midden/Laat-Romeinse tijd Terpaardewerk 10 G6, G7, Schaal, G8 Oostergo, spinklosje 196,10 19,61 Terra sigillata 4 Dragendorff 32 8,71 2,18

Volksverhuizingstijd Angelsaksisch aardewerk 4 20,60 5,15 AWH 1 7,50 7,50 Merovingische tijd Ruwwandig aardewerk 36 wwt-B1 (2x), wwt-D1, wwt-E1, indet (3x) 554,20 15,39 Karolingische tijd

Karolingisch grijs aardewerk 1 6,50 6,50

Mayen aardewerk 2 12,70 6,35

Walberberg aardewerk 3 7,80 2,6

Karolingische periode/Ottoonse periode/Volle-Middeleeuwen

Kogelpot aardewerk 13 57,70 4,44 Ottoonse periode/Volle-Middeleeuwen Pingsdorf aardewerk 1 3,30 3,30 Late-Middeleeuwen/nieuwe tijd Draaischijfaardewerk 1 21,80 21,80 Onbekend Draaischijfaardewerk 1 3,60 3,60 Totaal: 77 900,51 11,69

Slechts vijf scherven zijn toe te schrijven aan gebruiksaardewerk in de volksverhuizingstijd. Dit bestaat uit Angelsaksisch aardewerk, waarbij drie fragmenten versierd zijn met groeflijnen. Een datering tussen 440 en 700 n.Chr. is het meest aannemelijk voor dit type aardewerk, met een nadruk op de 6e

eeuw (zie ook paragraaf 5.2.2 en 5.3.2). Het Merovingische aardewerk, in dit geval alleen ruwwandig aardewerk, betreft een aanzienlijk hoger aantal fragmenten (N=36). Dit aardewerk is grotendeels oxiderend gebakken (N=34). De tonpotten hadden uiteenlopende kleuren voorzien, maar geel en oranje baksels hadden de voorkeur (fig. 5.17). Op grond van het baksel (met vulkanisch glas) wordt verondersteld dat dit aardewerk grotendeels in Mayen is geproduceerd (N=22).

Figuur 5.17: Dongjum-De Hoven-west: grafiek van de verdeling van bakselkleuren van het Merovingisch ruwwandig aardewerk (N=36).

69 Drie randfragmenten van het ruwwandige aardewerk zijn of type gedetermineerd. De amandelvormig verdikte randvorm (type wwt-B1) en de snuitvormige rand (type E1) werden ook in Slappeterp- zuidwest aangetroffen en zijn beschreven in paragraaf 4.3.2 (zie ook fig. 4.16). Daarnaast werd ook een ronde verdikte randvorm (wwt-D1) gevonden die eveneens in Slappeterp-zuidwest, Berlikum- Kloosterdijk en op de Wijnaldum-dorpsterp werd aangetroffen (zie paragraaf 5.5.3: fig. 5.5).

Het aardewerk uit de Karolingische periode bestaat uit het zogenoemde Karolingisch grijs aardewerk, Mayen- en Walberberg-aardewerk. Het kogelpotaardewerk is niet exact te dateren en zal in ieder geval van de Karolingische periode tot en met de Volle-Middeleeuwen gebruikt zijn. Behalve de eerdergenoemde aardewerksoorten is er een scherf van Pingsdorf-aardewerk aangetroffen. Op deze wandscherf is de engobe (verfversiering) duidelijk herkenbaar (fig. 5.18).

Figuur 5.18: Dongjum-De Hoven-west: Pingsdorf-scherf met engobe. (Foto. M. Hunneman).

5.4.3 Verspreiding

Het perceel is tijdens de veldkartering in vier vakken opgesplitst, waarbij vakken 3 en 4 nogmaals in noord- en zuid vakken zijn opgedeeld (fig. 5.19A). Van een handvol scherven is niet met zekerheid vast te stellen waar ze gevonden zijn, want het verzamelvak is niet vermeld op de vondstzak. De scherven bestaat uit ruwwandig aardewerk (N=1), Terra sigillata (N=2) en Angelsaksisch aardewerk (N=2). Nagenoeg ontbreken er vondsten in vak 2.

Het terpaardewerk is vooral in het noorden van de vakken 3 en 4 gevonden. Merovingisch aardewerk lag grotendeels in het noorden van vak 3 en het zuiden van vak 4. Aardewerk uit de periode tussen de Karolingische periode tot en met de Volle-Middeleeuwen clustert zich vooral in vak 3N en in vak 4Z. De Pingsdorf-scherf (fig. 5.18), de enige scherf uit de Volle-Middeleeuwen, is gevonden in vak 1 (niet afgebeeld).

Uit de verspreiding van het aardewerk lijkt dat de bewoning zich beperkten tot de vier noordelijke vakken binnen het perceel 5G-66. Daarbij vond de activiteit in de Romeinse tijd vooral plaats in de meest noordelijke vakken die aan het water grenzen (vakken 3N en 4). In de Merovingische periode lijkt de activiteit te verplaatsen richting de vakken 3 en 4Z. Tussen de Karolingische periode en de Volle- Middeleeuwen blijkt uit de verspreiding van het kogelpotaardewerk dat de activiteit geclusterd blijft in de vakken 3 en 4Z. De afwezigheid van aardewerk in de vakken 2 en 1 doet vermoeden dat het als akkerland (off-site) in gebruik is geweest.

70 Figuur 5.19: Dongjum-De Hoven-west: A. opeenvolgend de verspreiding van A. terpaardewerk in de Romeinse tijd, B. Merovingisch ruwwandig aardewerk, C. Karolingisch importaardewerk en D. kogelpotaardewerk uit de Karolingische periode tot en met de Volle-Middeleeuwen. In de vakken staan de vaknummers vermeld van perceel 5G-66. (Ondergrond: Esri Nederland).

In document Gebroken Verleden (pagina 68-72)