• No results found

DOEL EN STREVEN VAN DE VEREENIGING VOOR VROUWENKIESRECHT

In document KOLONIALE STUDIËN» (pagina 128-134)

De afdeeling Ned.-Indië van de Vereeniging voor Vrou-wenkiesrecht werd 18 December 1908 opgericht, zonder dat er toen feitelijk sprake was van eenig begeerd kiesrecht van en voor de vrouw in Ned.-Indië zelf. Doch waar in Neder-land op de kleinste plaatsen reeds afdeelingen bestonden van de groote vereeniging, welke thans 24000 leden telt, was 't alleszins gemotiveerd, nu de werkzaamheden eens over te brengen op een geheel onontgonnen terrein. Het denkbeeld, dat vrouwen te leven en te lijden hebben onder dezelfde wetten en verplichtingen als de mannen, zonder dat zij eenig medezeggingschap hebben in het tot stand komen der bepa-lingen, moest in zoo ruim mogelijken kring verspreid worden.

Ook de Indische vrouwen toch- waren Nederlandsche bur-geressen en zouden als zoodanig erkend willen zijn!

De jonge afdeeling hier had dus uitsluitend de taak door lezingen en geschriften de idee te verspreiden en voorts de over het onderwerp bestaande lectuur te verzamelen en ter beschikking van belangstellenden te stellen.

Verder wilde de vereeniging het hare doen, om de vrouwen op te voeden tot het leven dat onze maatschappij in de komende jaren zou wachten, uitgaande van de veronderstel-ling, dat de nadering van den tijd van ernstige opbouwende en gezonde samenwerking van de beide aanstaande was, vooral in de laatste geslachten welke zeer is verhaast door de ontzettende afname van het aantal voor den goeden gang van zaken zoo noodige, flinke, jonge mannelijke werk-krachten.

Onze vereeniging was nu daar, om de eerste en eenige gelegenheid in Indië te scheppen, waar vrouwen, konden

— 119 —

leeren denken, konden hooren spreken en konden leeren spreken over vraagstukken buiten het eigenlijke huishouden gelegen.

Immers... allereerst moesten wij vrouwen leeren denken, logisch denken en ons inwerken in vraagstukken van actueel belang voor zoover wij, die feitelijk overal buiten stonden, dit met mogelijkheid konden doen. Wij hadden nu hier een gelegenheid onze vrouwelijke inzichten te toetsen aan de algemeen geldende en konden in het debat die kenbaar maken opdat men zien zou, hoe vaak in vele gevallen het inzicht van de vrouw afwijkt van het sinds eeuwen door mannenzeden en mannenwetten gevormde en heerschende manneninzicht.

Met onze lezingen over onderwerpen als: Coëducatie, de Gemeenschapsplicht der vrouw, de Zedelijksheidswetten, de Prostitutie, de Schoolstrijd, Wereldvrede, De invloed van de vrouw op de beschaving enz. enz. en onze cursussen in Bur-gerlijk en Staatsrecht beoogen wij dus feitelijk eene voorop-leiding tot de taak, waartoe wij eens zullen worden geroepen.

En ook de moeilijkheden van het vereenigingsleven — zonder mannen in het bestuur — moesten ter oefening en staling doorgemaakt worden, daar het vereenigingswerk kan beschouwd worden als de eerste stap op den weg naar maat-schappelijk werk.

De opleiding van de vrouw tot het vereenigings-, tot het sociale-leven was dus jaren lang het eigenlijke werk onzer vereeniging en waar de behoefte daaraan ook op andere plaatsen ontstond, werden nieuwe afdeelingen opgericht, waarvan er thans 4 bestaan, n.l. de afd. Batavia, Semarang, Soerabaja en Deli. Een eigenlijk politiek doel hadden we hier niet en een koloniaal politiek partij-program kon een ver-eeniging als deze niet bezitten, die in haar statuten geen ander doel kent als „het verkrijgen van kiesrecht van en voor de vrouw" en als werkprogram niet anders heeft als het houden van vergaderingen, het verspreiden van geschriften, het uitgeven van tijdschriften, en het indienen van adressen bij de bevoegde macht.

Doch sinds er politiek leven in Ned.-Indië is ontwaakt, heeft onze vereeniging ook als politieke vereeniging recht

— 120 —

van bestaan. In 1915 dienden we reeds een rekest in om kies-bevoegdheid voor de gemeente — en Locale raden, benevens voor den eventueel op te richten Volksraad. Nu er politieke vereenigingen van verschillende richting zijn opgericht, welke alleen heensturen naar medezeggingschap van eigen partij-genooten in den Volksraad, of naar uitbreiding van kiesbe-voegdheid onder Inlanders, is er werk voor ons ook in deze richting en moeten we zorgen, dat wij als politieke vereeni-ging niet over 't hoofd gezien en als vrouwen niet ver-geten worden.

De Vrijzinnige Bond en de Christelijk-Ethische Partij en wellicht ook nog wel anderen, zijn in theorie wel geneigd tot samenwerking met ons en zijn misschien in principe niet tegen „de vrouw in den Volksraad" maar zij zijn er toch niet dermate vóór, dat zij een clausule hierover in hun program hebben staan.

Waar de Vrijzinnige Bond de rechten van den Volksraad er; van de Gewestelijke en Plaatselijke Raden wil uitbreiden, (art. 1 en 2 van 1 van het werkprogram) en de instelling van Districts-, Landschaps- en Regentschapsraden mogelijk wil maken (art. 3) en daarop art. 4 laat volgen dat hij de directe verkiezing van de leden van alle vertegenwoordigende licha-men mogelijk wenscht te maken, daar zien wij voor ons de onmogelijkheid, om langs dezen weg ooit een vrouw of vrouwen in den Volksraad te krijgen, waar zij uitgesloten zijn uit de gemeente- en locale-Raden en niemand er zich voor beijvert, haar daarin benoemd te krijgen, waardoor ook zij bij die „directe verkiezing uit de leden der vertegenwoordi-gende partijen" — gebaat zou kunnen worden.

Wij zouden eerst ten volle onze sympathie kunnen.geven aan het politiek werkprogram dier zich noemende vrijzinnige vereeniging, als tusschen art. 3 en 4 een nieuw artikel wordt geplaatst in den volgenden geest:

„in alle vertegenwoordigende lichamen plaatsen in te ruimen voor Europeesche en Inlandsche vrouwen naar den-zelfden maatstaf van ontwikkeling, welke vereischt wordt van de mannelijke leden dier lichamen".

Evenals de andere Partijen, hoewel eikaar respecieerende

— 121 —

en allen aan elkaar verwante,ideëele wenschen koesteren tot verbetering van sociale toestanden, toch op één voornaam punt dermate in inzicht van elkaar afwijken, dat van een samengaan geen sprake kan zijn, zoo zien ook wij in, dat wij als vereeniging mochten blijven staan op ons zuiver feminis-tisch standpunt en moeten blijven vasthouden aan den zuiver feministischen eisch, zoolang deze door geen andere ver-eeniging in haar werkprogram wordt opgenomen.

Als personen kunnen wij natuurlijk medegaan, een sym-pathie gevoelen voor het overige streven van een der andere groepen, doch als vereeniging hebben we een recht omlijnd doel voor oogen en dat is: steeds te blijven aandringen op eene gelijke stelling in rechten van de vrouw met den man, in ieder geval waarin zij bij hem wordt tenachtergesteld en waarin zij wordt uitgesloten van het door hem — ook reeds door den Inlandschen man — genoten recht op medezeg-gingschap.

Want wij Europeesche vrouwen, vermeenen het niet aan Indië verdiend te hebben, dat ons aandeel in de snelle evo-lutie van de Indische maatschappij plotseling vergeten is en ons oordeel over het wel en wee der bevolking, waarvoor wij getoond hebben ons te interesseeren, niet langer gevraagd wordt nu er sprake is van eenige mede-verantwoorde-lijkheid voor het landsbestuur.

Wij weten maar al te goed het groote aandeel, dat de be-schaafde Europeesche vrouw gehad heeft op den zedelijken en maatschappelijken vooruitgang van deze kolonie. Sinds haar aanwezigheid is er tot in de diepste binnenlanden een geest van verfijning en beschaving gekomen, een ommekeer in het sociaal en moreel denken der Europeesche bevolking eerst, welke later zich uitbreidde tot en over de inlandsche samenleving.

Haar bemoeienis, haar zucht tot opheffing, tot vorming, tot verbetering strekte zich uit tof den Inlander, tot de Inland-sche vrouw. Kartini ging mannen en vrouwen van haar volk voor, dreef hen mede in de gewenschte richting, doch nu de Indische bevolking eene hoogte gaat bereiken, welke recht heeft op een adviseerend medezeggingschap in het

Lands-— 122 Lands-—

bestuur, nu worden de vrouwen, die al die jaren hare beste krachten gaven aan de ontwikkeling van zichzelf en aan de welvaart van het land en volk, dat zij hebben liefgekregen, daar niet rijp toe geacht, zij n i e t doch w e I de in ont-wikkeling en beschaving zooveel jongere Inlanders en Chi-neezen.

, In andere landen bestond, zoodra er sprake was van ge-lijke rechten, altijd de vrees, dat de vrouw bij den man nog zou blijken achter te staan in de noodige geschiktheid voor het bekleeden van verantwoordelijke ambten, doch hier schroomde onze vooruitziende Regeering niet ten opzichte van den Inlander alle bezwaren van „ongelijkwaardigheid"

over het hoofd te zien en reeds vroegtijdig rekening te hou-den met wat de toekomst nog zou moeten brengen

Zij wil de ontwikkeling der thans nog zich zelf „onontwik-kelde" noemenden bevorderen, maar roept tevens nu al hun medewerking in om gezamenlijk met de andere belangheb-benden te arbeiden aan het gemeenschappelijk belang.

De ongeoefende krachten geoefend worden, opgeleid, door Nederlandsche mannen gesteund, desnoods met zachten dwang erin gehaald worden, om toch maar de gewenschte belangstelling in zaken van algemeen belang bij hen wakker te roepen.

Welnu als het dan noodig is, dat de Inlander ontwikkeld, en geleid wordt door den Europeaan, dan zal hij het ook van-zelf sprekend achten, naast den Europeeschen voogd de Euro-peesche voogdes te zien, want in zijn hart heeft de Inlander, die den Europeaan eert, zeer zeker ook respect voor de Euro-peesche vrouw, in wie hij een in beschaving, ontwikkeling en moraliteit boven hem staande persoonlijkheid ziet.

Mocht deze opvatting zich ter eeniger tijd tot schade en schande van dit land en dit volk gaan wijzigen, dan zal dit de schuld zijn van de Europeesche mannen, die zich opwer-pen als de wegwijzers en opvoeders van den bruinen man, die thans nog — ten opzichte van de Europeesche vrouw — op de juiste plaats staat.

Hier tegen nu willen wij waken en voorzoover de fouten reeds begaan zijn, aandringen op herstel.

— 123 —

liet komt ons voor, dat dit zou moeten voorafgaan aan den strijd voor uitbreiding van kiesbevoegdheid onder de Inlan-ders, want n u nog voelt de ongeleerde Inlander zich de min-dere van de in ontwikkeling boven hem staande Europeesche vrouw en daarom is het nu het moment, haar de plaats in te ruimen, welke haar billijkheidshalve toekomt.

Het gaat hier louter om het beginsel en om het prestige der vrouw, dat zoo hoog gehouden dient te worden als het verdient en niet moedwillig en noodeloos neergehaald mag worden.

De overweging, dat er wellicht weinig liefhebsters voor een plaats in den Volksraad te vinden zouden zijn, mag niet het minste gewicht in de schaal leggen, maar iedereen weet, met hoeveel moeite de achttien voor de Inlandsche leden be-stemde plaatsen, op waardige wijze zullen -zijn te bezetten.

M. NITTEL- DE WOLFF VAN WESTERRODE.

DE STREKKING DER SYNTHESE=IDEE IN DE

In document KOLONIALE STUDIËN» (pagina 128-134)