• No results found

Homerus nodigt het publiek uit om rond te kijken in de andere wereld, de wereld van ‘the that’ (Prier 1989). Dit publiek is menselijk en heeft de dichter nodig om deze wereld te weer te geven op een manier waarop deze te zien en te begrijpen is voor de mens. Aangezien de dichter zelf ook een mens is, is dit waarschijnlijk een uitdaging voor hem, maar het lijkt hem goed af te gaan. Hij kan ervoor zorgen dat het publiek zich zowel over het beschrevene in de θαῦμα ἰδέσθαι-passage verwondert, als over zijn gedicht. Beide zijn even mooi. Het idee is dus dat het publiek zijn oren, ogen en geest moet openen om deze ervaring toe te eigen. Met de oren luistert het (Archaïsche) publiek naar het verhaal, met de ogen en de geest kan men het voor zich zien. Zien en begrijpen staan hierbij op één lijn. Homerus kan ervoor zorgen dat het publiek alles kan visualiseren door de uitgebreide beschrijving en door het gebruik van begrippen die wij kennen, zodat het mogelijk is om het te herkennen en erkennen voor wat het is.153 Deze erkenning zorgt weer voor extra nadruk op de ervaring, waardoor het publiek meeleeft en wordt betrokken bij het verhaal.154

Door het visualiseren kunnen de beschreven dingen of wezens aanwezig zijn. Het publiek kan het beschrevene voor zich zien en kan begrijpen wat de rol hiervan in het verhaal kan zijn. Het is des dichters om deze aanwezigheid door spraak te verzekeren.155 Dit kan te maken hebben met de beleving van dingen in de Archaïsche wereld. Men gaat er in die tijd vanuit dat een object actief is. Het heeft een bepaalde activiteit: het kan bijvoorbeeld uit zichzelf bewegen, leven kan gevormd worden door een maker en/ of iets is goddelijk.156 Door deze activiteit kan het zijn uitwerking hebben op degene die het ziet in het verhaal, maar ook op degene die het verhaal hoort of leest. Het kan dus zijn effect hebben op ‘the mind’s eye’ en zet de hersenen aan het werk, zodat zij kunnen gaan ‘schilderen’ wat er 153 Prier (1989: 107-114). 154 Prier (1989: 117). 155 Bielfeldt (2014: 17). 156 Bielfeldt (2014: 23-29).

44 gebeurt in de andere wereld in het verhaal. De dichter kan het voor mensen toegankelijk maken door het gebruik van uitgebreide omschrijvingen, licht-symboliek en het gebruik van de zinssnede θαῦμα ἰδέσθαι. De zinssnede kan zorgen voor de realisatie dat men te maken heeft met iets dat gevisualiseerd kan of moet worden vanwege zijn bijzondere, goddelijke aard.

De dichter kan het gerepresenteerde bezielen door de illusie, de schijn van leven. De driepoten kunnen vanzelf van en naar hun plek bewegen; hiervoor wordt leven en beweging gesuggereerd. Dit lijkt te zorgen voor een esthetisch sentiment en een

esthetische ervaring, die de lezer-toehoorder bij het verhaal wil betrekken.157 Dit wordt mogelijk versterkt door de uitgebreide omschrijving van de driepoten, die door deze omschrijving beter te onderscheiden zijn dan de andere objecten in de werkplaats. Het plezier kan zo ontstaan door afwisseling, verscheidenheid en veelvuldigheid in het decor, maar vooral door het bijzondere karakter van het object. Dit object is, zoals gezegd, een θαῦμα ἰδέσθαι, gemaakt met prachtig, goddelijk materiaal en met de bijzondere

eigenschap dat het uit zichzelf kan bewegen. Bij het horen of lezen van deze tekst is het dus mogelijk de bedoeling dat het publiek erbij stilstaat dat het nu ook gaat om een bijzonder, zeer goed werk van de dichter.

45

V: Conclusie

De onderzoeksvraag van deze scriptie luidde als volgt: ‘Wat is de rol van θαῦμα ἰδέσθαι in het Griekse epos van Homerus?’ Het is duidelijk geworden dat θαῦμα ἰδέσθαι in Homerus wordt gebruikt in immersievertellingen, waarin het publiek wordt ondergedompeld in het verhaal. De frase θαῦμα ἰδέσθαι zorgt ervoor dat het publiek zich realiseert dat dit een belangrijke passage is, waarin de dichter wil laten zien hoe bijzonder het beschrevene is én hoe bijzonder zijn eigen werk is. Een θαῦμα is dus een wonderlijk product of een wonderlijke situatie, zich voor ogen van het publiek afspelend, maar het gaat ook over het werk van dichter zelf. Met θαῦμα ἰδέσθαι stuurt de dichter het publiek en gebruikt zo de frase poëticaal.

De θαῦμα ἰδέσθαι-passages beschrijven dingen, wezens of situaties, die verwondering oproepen of verbazing opwekken. De goden zijn vaak degenen die het θαῦμα veroorzaken of maken, terwijl mensen het aanschouwen of voelen. Iets goddelijks speelt zich voor ogen van het publiek (in het verhaal en in latere tijden) af. De aanschouwers in het verhaal zijn bijna altijd menselijk en dus kan het latere publiek, de lezer-luisteraar, zich hiermee vereenzelvigen. Dit wordt (mede) bewerkstelligd door het fenomeen ‘immersie’ of onderdompeling. Het publiek wordt betrokken bij het verhaal, ondergedompeld in het verhaal, door middel van uitgebreide beschrijvingen en verschillende narratologische elementen. In de θαῦμα ἰδέσθαι-passages zijn veel adjectiva te vinden, veel directe rede en beweging en er zijn veel vergelijkingen, die het beschrevene goed voor ogen brengen. Dit zorgt voor de mogelijkheid tot visualisering, actualisering en verlevendiging van (het beschrevene) in het verhaal. Er is door Homerus een scenisch standpunt gebruikt, er is sprake van transparantie en de verteller zelf bevindt zich op de achtergrond van het verhaal. We bevinden ons in de wereld van het verhaal door deze manier van vertellen en we

worden daar ook emotioneel bij betrokken, doordat we kunnen meeleven en meevoelen met de personages.

De zinssnede θαῦμα ἰδέσθαι creëert verbondenheid op verschillende niveaus. Er ontstaan een bijzondere verwikkeling tussen diverse ‘realms’ of werelden. De dichter is verbonden met de Muzen. Het verhaal verbindt het publiek met de dichter, maar ook de personages met zowel de dichter als het publiek. De dichter verbindt goden met mensen, zowel in het

46 verhaal als buiten het verhaal, en het beschrevene staat in connectie met het publiek. De frase θαῦμα ἰδέσθαι kan ervoor zorgen dat het publiek kan begrijpen dat deze

verwevenheid bestaat. Het maakt dat het publiek zich realiseert dat er een bijzondere

connecties zijn tussen het ding of wezen en andere dingen, mensen en werelden. Het ding of wezen staat namelijk in verband met de goden en Muzen, maar ook met de toeschouwer(s), de dichter en het publiek.

In de meeste θαῦμα ἰδέσθαι-passages wordt een ding beschreven. Soms wordt het ding voor ogen geproduceerd en ziet het publiek hoe het product stap voor stap in elkaar gezet wordt. Of het ding beweegt door het gebruik van licht en schitteringen. Terwijl het publiek zich hierover verwondert of verbaast, nodigt de dichter het ook uit om zich te verwonderen en te verbazen over zijn werk. Door middel van de θαῦμα ἰδέσθαι wil hij benadrukken dat er in het verhaal iets heel bijzonders wordt gemaakt, maar dat hij zelf ook iets heel bijzonders maakt. Men moet zich verwonderen over het ding in het verhaal, maar ook over het verhaal zelf. Zo gebruikt Homerus θαῦμα ἰδέσθαι poëticaal, om de lezer te sturen. De frase moet het publiek helpen te realiseren dat het gerepresenteerde (het ding) net zo mooi is als hetgeen dat het representeert (het gedicht). Het is op deze manier een soort legitimatie van de kunst van de dichter zelf.

θαῦμα ἰδέσθαι: het is een wonder om te zien, om te horen en om te voelen en dat op verschillende niveaus.

47

Bibliografie

Commentaren

Edwards, M.W. 1991. The Iliad: A Commentary, Cambridge. Garvie, A.F. 1994. Odyssey: books VI-VIII, Cambridge.

Hainsworth, B. & Kirk, G.S. 1993. The Iliad: A Commentary, Cambridge. Kirk, G.S. 1990. The Iliad: Vol. 5: A Commentary. Vol 2, Cambridge.

Primaire bronnen

Homerus, Iliad, ed. A. Murray. Cambridge 1924. Homerus, Odyssey, ed. A. Murray. Cambridge 1919. Hesiodus, Theogonia, ed. M.L. West. Oxford 1966.

Scutum, ed. F. Solmsen. Oxford 1970.

Fragmenta, ed. R. Merkelbach & M.L. West, Oxford 1967.

Empedocles, Fragmenta, ed. A. Laks & G.W. Most, Cambridge 2016.

Secundaire bronnen

Allan, R.J., Jong, I.J.F. de en Jonge, de C.C. 2014. “Homerus’ narratieve stijl: enargeia en immersion” in: Lampas 47, 202-223.

Becker, A.S. 1993. ‘Sculpture and Language in Early Greek Ekphrasis: Lessing’s “Laokoon”, Burke’s “Enquiry” and the Hesiodic Description of Pandora’, in:

Aresthusa 26.3, 277-299.

-- 1995. The Shield of Achilles and the Poetics of Ekphrasis, Lanham. Bielfeldt, R. 2014. Ding und Mensch in der Antike, Heidelberg.

Clay, J. 2011. Homer’s Trojan Theater. Space, Vision and Memory in the Iliad, Cambridge. Derrida, J. 1973. Speech and Phenomena. And Other Essays on Husserl’s Theory of

Signs, Evanston.

Ferwerda, R. 2006. Empedokles. Aarde, lucht, water en vuur, Eindhoven.

Francis, J.A. 2009. ‘Metal Maidens, Achilles’ Shield, and Pandora: The Beginnings of “Ekphrasis”’, in: The American Journal of Philology, Vol. 130, No. 1, 1-23. Frontisi-Ducroux, F. 1975. Dédale. Mythologie de l’Artisan en Grec Ancienne, Paris.

48 Gibson, J.J. 2014. The Ecological Approach to Visual Perception: Classic Edition, Oxon.

Goldhill, S. 2014. The Buried Life of Things, Cambridge.

Graziosi, B. en J. Haubold. 2010. Homer, Iliad Book VI, Cambridge.

Hesk, J. 2015. ‘Seeing in the Dark: Kleos, Tragedy and Perception in Iliad 10’ in: Lovatt, H. (red.). Epic Visions, Cambridge.

Himmelmann, N. 1969. ‘Über bildende Kunst in der homerischen Gesellschaft’, in:

Abhandlungen der Geistes- und Sozialwissenschaftlichen Klasse No. 7, 177-223.

Hodder, I. 2012. Entangled. An Archeology of the Relationships between Human and

Things, Malden MA.

Hunzinger, C. 1994. “Le plaisir esthétique dans l’épopée archaïque: les mots de la famille de θαῦμα” in: Bulletin de l’Association Guillaume Budé, p.4-30. Jong, I.J.F. de. 1987. Narrators and Focalizers. The Presentation of the Story in the

Iliad, Amsterdam.

Kenaan, V.L. 2011. “Thauma idesthai: The Mythological Origins of Philosophical Wonder”, in: Kenaan, H. en Ferber, I (ed.). Philosophy’s Moods: The Affective Grounds of Thinking,

Dordrecht, 13-26.

Lessing, G.E. 1766. Laocoon: An Essay on the Limits of Painting and Poetry, trad. E. Allen McCormick 1962.

Malafouris, L. 2013. How Things Shape the Mind, Massachusetts. Marg, W. 1957. Homer über die Dichtung, Münster.

Mette, J.H. 1960. ‘Schauen und Staunen’, in Glotta 34, 49-71.

Nünlist, R. 2009. The Ancient Critic at Work. Terms and Concepts of Literary Criticism in Greek

Scholia, Cambridge.

Papalexandrou, N. 2005. The Visual Poetics of Power. Warriors, Youths, and Tripods

in Early Greece, Oxford.

Prevot, A. 1935. ‘A la vision et noms de l’oeil (1er article)’, in: Revue de Philologie de

Littérature et d’Histoire Anciennes.

Prier, R.A. 1976. Archaic Logic: Symbol and Structure in Heraclitus, Parmenides, and

Empedocles, Hamburg.

-- 1989. Thauma Idesthai. The Phenomenology of Sight and Appearance in

Archaic Greek, Tallahassee.

49

Boundaries of the Mind, Cambridge.

Richardson, S. 1990. The Homeric Narrator, Nashville.

Rinon, Y. 2016. ‘Tragic Hephaestus: the humanized god in the “Iliad” and the “Odyssey”, Phoenix 60, 1-20.

Schadewaldt, W. 1943. Von Homers Welt und Werk. Aufsätze und Auslegungrn zur

Homerichen Frage, Stuttgart.

Slaney, H. 2016. ‘Perceiving (in) Depth: Landscape, Sculpture, Ruin’ in: Butler, S.(red.), Deep

Classics: Rethinking Classical Reception, Bloomsbury, 87-106.

Snell, B. 1952. Der Aufbau der Sprache, Hamburg. Squire, M. 2016. Sight and the Ancient Senses, Oxon.

Thalmann, W.G. 1984. Conventions of Form and Thought in Early Greek Epic Poetry, Baltimore.

Venturini, T. en Bounegru, L., Jacomy, M. & Gray, J. 2016. ‘How to Tell Stories with Networks: Exploring the Narrative Affordances of Graphs with the Iliad’ in: Datafied Society: Social Research in the Age of Big Data, Amsterdam.

Verhoeven, C. 1984. De Grot van de Nimfen. Over een Passage van de Odyssee van

Homerus, Baarn.

Webb, R. 2009. Ekphrasis, Imagination and Persuasion in Ancient Rhetorical Theory and

Practice, Farnham.

Woordenboeken

Bailly, A. 1935. Dictionnnaire Grec Francais, Paris (herzien door L. Séchan en P. Chantraine). Chantraine, P. 1968. Dictionnaire Étymologique de la Langue Grecque, Paris.

Dimitrakos, D. 1950. Μέγα λεξικόν της Ελληνικής γλώσσας, Thessaloniki. Frisk, H. 1960. Griechisches Etymologisches Wörterbuch, Heidelberg.

Liddell, H.G., R. Scott, rev. H.S. Jones. 1925. A Greek-English Lexicon. Oxford. Mehler, J. 1958. Woordenboek op de Gedichten van Homerus, Rotterdam. Montanari, F. 2004. Vocabolario della Lingua Greca, Turijn.

Montijn, J.F.L. 1965. Grieks-Nederlands Woordenboek, Zwolle. Snell, B. 1989. Lexikon des Frühgriechischen Epos, Göttingen.