• No results found

In dit hoofdstuk worden de betrouwbaarheid en geldigheid van de methoden beschreven. Verder worden resultaten besproken welke niet overeenstemmen met de verwachtingen. Literatuuronderzoek

Tijdens het literatuuronderzoek is naar voren gekomen dat de literatuur grotendeels gericht is op de commerciële geitenhouderijsector. Er is geprobeerd om literatuur te vinden welke over biologisch of hobbymatig gehouden geiten gaat. Tot op heden zijn er geen specifieke

wetenschappelijke artikelen geschreven welke welzijnsrisico’s op een kinderboerderij in kaart brengen.

Voor het onderdeel dierziektes brengt dit het nadeel met zich mee dat er onderbouwd dient te worden dat een bepaalde dierziekte ook op een kinderboerderij voorkomt. De literatuur gaat hier veelal over de commerciële geitenhouderijsector, waar dierziektes meer

geregistreerd worden, maar dit wil niet zeggen dat ze niet voorkomen op kinderboerderijen. Dan komt het ook nog voor dat ziektes niet geregistreerd worden, veelal omdat geiten er niet aan doodgegaan zijn, zoals bij zere bekjes.

Er is ook gebruik gemaakt van literatuur over rundvee of schapen, als er voor dit onderdeel niets over geiten is gevonden, zoals de hygiëne scorekaart (bijlage VIII) en de literatuur over lammersterfte.

Praktijkonderzoek

Bij het praktijkonderzoek is de grootste valkuil dat de geïnterviewde mensen (experts) verschillende achtergronden hebben. Hierdoor zijn sommige antwoorden veel op

productiedieren gericht en andere meer op hobbymatig gehouden geiten. Dit is voornamelijk naar voren gekomen in de antwoorden over gedrag en huisvesting. Hierin speelt de mening van de geïnterviewde en zijn vakgebied een sterke rol. De geitenhouder vindt het niet nodig dat de geiten naar buiten kunnen, waar dierenartsen en hobbyhouders dit wel nodig vinden. Gedrag richting mensen en verrijkingsmethodes voor geiten zijn ook punten die erg

verschillend beantwoord worden.

Daarnaast is het niet handig geweest dat de vragenlijst voor de interviews niet in overeen komt met de vragen uit de online enquête, waardoor deze vragen moeilijker te integreren zijn in de vorming van de parameters.

Welzijnsmonitor

Een knelpunt bij het ontwikkelen van de parameters in de welzijnsmonitor is dat sommige parameters wel van belang zijn, maar seizoensgebonden zijn, waardoor ze niet voldoen aan de criteria en dus niet meegenomen kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is de

uiergezondheid van lacterende geiten.

Bij het opstellen van de welzijnsmonitor is naar voren gekomen dat de literatuur niet de praktijk van geiten op een kinderboerderij omvat. De praktijk is betrokken bij het zoeken naar de parameters met de ervaringen en expertise van de ervaringsdeskundigen en experts. Zo wordt getracht om de situatie van geiten op een kinderboerderij naar voren te halen en handelingen in de welzijnsmonitor concreet en toepasbaar te maken.

De toepassing van de welzijnsmonitor vereist een basale kennis van het houden van geiten. De betrouwbaarheid van de weegfactoren zijn afhankelijk van de expertise van de leden van het panel. Doordat de terugkoppeling naar het werkveld met een kleine groep respondenten is gedaan, zijn de weegfactoren nog niet optimaal. De gegeven weegfactoren zijn in

hoofdstuk 3 bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal respondenten. Het gemiddelde van de weegfactoren is genomen. Het is idealer om de mediaan binnen de gescoorde weegfactoren te vinden, om een meer gevarieerd scoringsmodel te verkrijgen. Hoe de welzijnsmonitor er nu uit ziet, zijn er voornamelijk weegfactoren 3 gegeven door het werkveld waardoor de meeste parameters als even belangrijk worden beschouwd.

Bruikbaarheidstest

De bruikbaarheidstest is uitgevoerd bij een groep geiten bestaande uit vijf geiten, hierdoor zijn de parameters meer bruikbaar geworden. De geteste groep geiten op Van Hall

Larenstein is een kleine groep waardoor de hiërarchie duidelijk zichtbaar wordt. De parameters zijn echter niet als geheel representatief te beschouwen, omdat de geiten van school niet evengoed gesocialiseerd zijn met (vreemde) mensen in hun territorium als geiten op een kinderboerderij. Dit kan negatief uitwerken bij het scoren van gedragstesten. De conclusie is dat er meer onderzoek naar geiten op kinderboerderijen gedaan zal moeten worden om de parameters nog meer te specificeren voor geiten op een kinderboerderij. Met de vorming van de parameters is er meegenomen dat de geteste groep geiten mogelijk schrikachtiger reageren als geiten op een kinderboerderij. Om deze reden staat ter discussie of de parameter ademhaling niet beter later in de monitor beoordeeld dient te worden.

Doordat de geteste groep geiten niet te vergelijken zijn met geiten op een kinderboerderij is de parameter nog niet verschoven in de monitor.

Er staat nog ter discussie of de parameter verwonding/afwijkingen aangepast dient te

worden. Tijdens de bruikbaarheidstest is gebleken dat alle geiten kale knieën hebben. Het is de vraag op dit op kinderboerderijen ook speelt. Daarnaast kan er ook discussie zijn of kale knieën niet als aparte parameter gescoord dienen te worden, omdat anders veel dieren voor verwondingen/afwijkingen een 0 scoren.

Het laatste onderdeel welke tijdens de bruikbaarheidstest is gescoord, betreft de

locomotiescore van geiten. Er is gebleken dat dit het beste te beoordelen is wanneer de geit die wordt gescoord op gezondheid wordt losgelaten en wegloopt. De locomotiescore geeft aan of een geit soepel en zonder ongerief kan lopen, maar zegt weinig over de

daadwerkelijke staat van de klauwen. Daardoor is de parameters over klauwgezondheid weer opgenomen in het protocol, omdat dit eenvoudig uit te voeren is als de geit op gezondheid wordt gescoord.

Betrouwbaarheid en geldigheid

In een aantal parameters die tijdens de bruikbaarheidstest zijn gescoord, zijn er punten naar voren gekomen welke verder onderzoek voor geiten noodzakelijk maken. Dit omdat geiten op een kinderboerderij minder energie en mineralen nodig hebben dan geiten in de

commerciële geitenhouderij. Concluderend hebben geiten op een kinderboerderij andere voerbehoeftes. Daardoor worden de middelen welke gevonden zijn in de literatuur om geiten in de commerciële geitenhouderij te monitoren minder betrouwbaar. Een voorbeeld hiervan in relatie tot voeding is de mestconsistentie.

Er is een scorekaart gevonden welke duidelijk weergeeft hoe de mest van geiten er ideaal uitziet. Deze scorekaart (Iepema et al., 2007) is afkomstig van een biologisch onderzoek naar melkgeiten en is tot stand gekomen in het kader van het project ‘Biogeit’. De

streefwaardes hoe de mest eruit dient te zien, zijn ook toegespitst op melkgeiten, terwijl voor geiten op een kinderboerderij een scorekaart met keutels toereikend zou kunnen zijn. In de literatuur zijn ook bronnen gevonden welke juist beamen dat de ontlasting van geiten er als keutels uit dient te zien. Hierdoor is er meer onderzoek noodzakelijk om de welzijnsmonitor nog specifieker voor geiten op een kinderboerderij te vormen, want juist de scorekaarten, formulieren en schema’s vormen concrete illustraties voor auditors/beheerders.