• No results found

In dit hoofdstuk volgen de discussiepunten uit de gehanteerde methodiek en de verkregen resultaten.

Methodiek

Beoordeling belevingswaarde moeilijk

In de EBEOstad beoordeling wordt belevingswaarde beoordeeld. De criteria waarop deze wordt beoordeeld zijn

enigszins subjectief voor de waarnemer, bijvoorbeeld de aanwezigheid van zwerfvuil, stank van het water, en textuur van de bodem. Deze aspecten zijn namelijk moeilijk te kwantificeren en ook de persoonlijke

interpretatie van de waarnemer speelt daarbij een rol. Bijvoorbeeld wanneer is er veel zwerfvuil en wanneer nauwelijks.

Bij de huidige beoordeling van belevingswaarde worden criteria gebruikt zoals stank, vuil, aanwezigheid sierlijke en karakteristieke plantensoorten en aanwezigheid fauna (watervogels). Het komt vaak voor dat een stadsgracht slecht scoort doordat deze nauwelijks waterplanten bevat, het vaak vuil is en de oevers verhard zijn. Maar vanuit een cultuurhistorisch oogpunt zou deze goed moeten scoren. Criteria waarbij rekening wordt gehouden met de waterfunctie (bijvoorbeeld zwemwater of viswater) en cultuurhistorische betekenis van een water (zoals bij stadsgrachten met verharding en grachtenpanden) worden in de huidige situatie niet of beperkt beoordeeld.

Daarnaast is de invulling van de beoordelingscriteria een keuze van de ontwikkelaars van het EBEO

beoordelingssysteem. Bij de huidige systematiek is bijvoorbeeld de aanwezigheid van veel waterplanten slecht en een beperkt aantal waterplanten juist goed en geen waterplanten weer slecht. Daardoor komt het voor dat natuurwateren in bebouwd gebied die geheel begroeid zijn met waterplanten zeer slecht scoren.

Ook het tegenovergestelde dat bijvoorbeeld grachten of zwemwateren waar zich geen waterplanten bevinden heel slecht scoren komt voor. Bij de aanwezigheid van watervogels geldt eigenlijk hetzelfde. Bij de

aanwezigheid van veel eenden scoort het criterium slecht, bij ‘een aantal’ goed en bij geen eenden slecht. Echter kan dit persoonlijk zijn. Er zijn mensen die bijvoorbeeld veel eenden bij een water leuk vinden (bijvoorbeeld om te voeren), maar ook die het juist niet leuk vinden. Het begrip beleving zou dus in bepaalde gevallen af moeten hangen van de waterfunctie, maar is ook een persoonlijke kwestie.

Er zijn van sommige watertypen te weinig meetgegevens om de typen onderling te vergelijken

Het gaat hier bijvoorbeeld om plassen in de bebouwde kom die in verbinding staan met boezemwater (zie tabel 2, hoofdstuk 3). Deze komen niet veel voor. Er is in dit onderzoek maar 1 van dit type locatie

meegenomen. Ook zijn er in een aantal plaatsen (Drachten en Heerenveen) geen grachten of singels waardoor deze plaatsen gemiddeld een goede waterkwaliteit scoren.

De berekeningswijze van de eindoordelen per jaar verschilt tussen de EBEOstad en de KRW-methodiek

Dit komt doordat de KRW de score op de laagste deelmaatlat het eindoordeel geeft, terwijl bij EBEOstad de

gemiddelde score van de karakteristieken naar een geheel getal wordt afgerond. (Franken, R.J.M., Gardeniers, J.J.P., e.a., 2006) (zie tabel 38).Hierdoor wordt het EBEO eindoordeel relatief beter dan dat van de KRW. Dit is belangrijk in acht te nemen bij een vergelijking van de resultaten.

Wanneer ook bij EBEOstad deeltoets 2 de laagste karakteristiek bepalend zou zijn voor het eindoordeel dan zou

het oordeel een klasse lager kunnen uitvallen dan bij de huidige berekening (zie voorbeeldberekeningen in tabel 38).

Tabel 38 Verschillen in berekeningswijze kwaliteitsoordeel van KRW systematiek in vergelijking tot EBEO systematiek.

Potmarge Leeuwarden (0691) voorbeeld berekeningen

EKR-berekening KRW EBEO deeltoets 2 berekening

Deelmaatlat overige waterflora: 0.120 Deelmaatlat macrofauna: 0.337

Eindoordeel: 0,120 (Klasse 1: EKR 0,0-0,2)

Gemiddeld ecologisch niveau: (3+3+2+2+2+4+2)/7=2,57=3. (klasse3)

62

Vergelijkbaarheid beoordelingssystematieken

De beoordelingsmethodieken zijn niet per karakteristiek (EBEO) en maatlat (KRW) te vergelijken, omdat de criteria van de karakteristieken en maatstaven verschillend zijn. Wel zijn de eindeoordelen te vergelijken, omdat dezelfde gegevens als invoer voor de beoordelingsmethodieken worden gebruikt.

Indeling stadswateren in typen

Voor de vergelijking van de kwaliteitsresultaten van EBEOstad en KRW zijn watertypen gedefinieerd die hierop

aansluiten (zie tabel 1, hoofdstuk 3). Deze typering en de criteria waarop dit gebaseerd is zijn gedefinieerd door de auteur. Deze zijn vooral gekozen o.b.v. het ‘uiterlijk’ en ligging van het water in de stad en niet op basis van hydrologische aspecten of bodemsamenstelling. Deze indeling bepaalt gedeeltelijk de uiteindelijk resultaten. Het is erg lastig een water eenduidig onder 1 type in te delen, omdat het kenmerken kan vertonen van meerdere typeringen.

Een voorbeeld is dat een waterlichaam niet eenduidig lijnvormig hoeft te zijn en daarmee als vijver/plas of kanaal/sloot kan worden getypeerd.

Dit laatste is echter ook bij ander watertype indelingen het geval (KRW typering en EBEO typering ).

Te bemonsteren biotische organismen groepen

Er is discussie over welke biotische parameters tenminste bemonsterd dienen te worden voor de beoordeling van de overige wateren volgens de KRW maatlatten. Evers en Buskens (2013) noemen in het rapport ‘Landelijk doelenkader voor overige wateren’ bij de meeste stadswatertypen die ook in Friesland voorkomen (waaronder sloten, kanalen en ondiepe plassen), tenminste macrofyten als belangrijk kwaliteitselement voor de heersende belastingen. Macrofauna wordt daarentegen niet als primair kwaliteitselement beschouwd bij deze

watertypen, maar geeft wel een goede indicatie voor de waterkwaliteit bijvoorbeeld bij gebufferde plassen met een goed ontwikkelde watervegetatie. Daarnaast wordt fytoplankton genoemd als belangrijk

kwaliteitselement bij grotere watergangen (kanalen en plassen) (zie tabel12, hoofdstuk 4.3.). Als er enkele jaren ervaring is met de toepassing van de KRW systematiek op de stadswateren, kunnen de verkregen inzichten wellicht leiden tot aanpassing van de te monitoren organismen groepen.

De beoordeling op deeltoets 2 valt (soms) lager uit dan alleen de beoordeling op deeltoets 1

Dit komt waarschijnlijk door een relatief lagere beoordeling op (bepaalde) karakteristieken in vergelijking met de beoordeling op de aspecten van deeltoets 1. Dit kan resulteren in het effect dat kwaliteitsbeoordelingen bestaande uit alleen deeltoets 1 relatief hoger uitvallen dan beoordelingen waar zowel deeltoets 1 als deeltoets 2 zijn gebruikt. Dit alles staat los van het feit of deeltoets 2 beter of slechter is dan deeltoets 1. Hieronder staan een aantal voorbeelden van locaties waarbij een duidelijk verschil in het resultaat van kwaliteitsoordeel zichtbaar tussen deeltoets 1 en 2 (zie tabel 39).

Tabel 39 Voorbeeld locaties van relatief lage beoordeling op deeltoets 2 i.v.m. deeltoets 1

Locatie Beleving Oever Water Deeltoets 1 Deeltoets 2

0887 (Drachten) 4 4 4 4 3

0780 (Heerenveen) 4 5 3 4 3

Maatregelen formuleren o.b.v. beoordelingsmethodieken is lastig

Uit de resultaten van de beoordelingsmethodieken (EBEO en KRW) kunnen niet direct maatregelen worden geformuleerd om de waterkwaliteit te verbeteren.

EBEOstad geeft maar een beperkt inzicht in de mogelijk te nemen maatregelen bij een onvoldoende

waterkwaliteit. Dit komt doordat de indicatie voor de maatregelen gebaseerd is op diverse aannames en omdat er maar een beperkt aantal maatregelen worden genoemd.

63

Welke kwaliteitsniveau hoort bij een voldoende waterkwaliteit?

Er is voor het trekken van conclusies over de toestand van de waterkwaliteit gekozen om de ondergrens van klasse 3 van EBEO als minimum kwaliteitsniveau voor een stadswater kiezen. Bij de KRW voor overig wateren is een GEP van 0,4 gekozen als minimumkwaliteit (zie ook tabel 14, hoofdstuk 4.4.).

In de situatie van KRW waterlichamen wordt een GEP van 0,6 pas voldoende beschouwd. Het kiezen van de voldoende kwaliteitsniveaus is een keuze van de auteur.

64