• No results found

1 Uitspoeling van bodemwater dat eerder vanuit lokaal oppervlaktewater in het bodemprofiel is geïnfiltreerd.

5.5 Discussie Onzekerheidsmarges

Voor het afleiden van de onzekerheidsmarges is gebruikgemaakt van twee verschillende

informatiebronnen. De onzekerheidsmarges van de uit metingen afgeleide nutriëntenvracht is ontleent aan onderzoek van Deltares (Rozemeijer, 2015), voor de onzekerheidsmarges van de berekende nutriëntenvracht is gebruikgemaakt van resultaten uit onderzoek van WENR (Van Boekel et al., 2011). In het onderzoek van WENR zijn ook onzekerheidsmarges afgeleid voor de uit metingen afgeleide nutriëntenvracht (11% voor stikstof en 14% voor fosfor), en deze wijken af van de

onzekerheidsmarges uit de studie van Deltares (-36 tot +19% voor N en -24% tot +12% voor P). Omdat de onzekerheidsmarges betrekking hebben op verschillende bronnen van onzekerheid, kunnen de getallen niet zonder meer vergeleken worden. De onzekerheidsmarges uit het onderzoek van WENR zijn o.a. gebaseerd op onzekerheden t.a.v. de meetapparatuur, meetlocatie, meetmethode en

laboratoriumanalyse. In de onzekerheidsmarges die zijn afgeleid uit de studie van Deltares is alleen het effect van de meetfrequentie meegenomen. In feite zouden beide vormen van onzekerheid gecombineerd moeten worden, wat resulteert in grotere onzekerheidsmarges. Daarnaast is in beide studies geen rekening gehouden met de onzekerheid van debietmetingen. Deze is naar verwachting minstens net zo groot of zelfs groter dan van concentratiemetingen (Mulder et al., 2012), waardoor de onzekerheden van de uit metingen afgeleide vracht verder zal toenemen. In deze studie is

geconcludeerd dat de berekende waterafvoer en de berekende stikstof- en fosforvracht een goede overeenkomst vertoont met de gemeten waterafvoer en uit metingen afgeleide stikstof- en

fosforvracht. Indien rekening wordt gehouden met een grotere onzekerheidsmarge zal dit geen invloed hebben op de conclusies.

Retentie

Voor het vaststellen van de retentie van de uit- en afspoeling van stikstof en fosfor uit landbouw- en natuurgronden zijn verschillende methoden gebruikt. Voor een aantal vanggebieden zijn vaste retentiefactoren toegepast en voor andere vanggebieden is de retentie afhankelijk van de specifieke afvoer. Uit de resultaten blijkt dat de stikstof- en fosforretentie op basis van de specifieke afvoer veel lager zijn dan de ‘vaste retentiefactor’ van 50%.

In dit onderzoek is niet onderzocht waardoor de retentiewaarden op basis van de specifiek afvoer veel lager uitkomen. Voor het beantwoorden van deze vraag is aanvullend onderzoek nodig.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van andere retentiefactoren, heeft dit geen effect op de relatieve bijdrage van bronnen aan de stikstof- en fosforbelasting van het oppervlaktewater zoals deze in het rapport zijn gepresenteerd. Aanpassen van de retentie heeft wel effect op de berekende uitgaande nutriëntenvracht die gebruikt wordt bij de toetsing aan de vrachtbepaling op basis van de uit metingen afgeleide vracht (paragraaf 3.4.4). Opgemerkt dient te worden dat de onzekerheden van de

retentieschattingen zijn meegenomen bij het afleiden van de onzekerheidsmarges van de berekende nutriëntenvracht. Daarnaast zitten er ook onzekerheden in de uit metingen afgeleide

nutriëntenvrachten. Inlaatwater

De waterinlaat inde vanggebieden wordt niet bemeten en is daardoor niet bekend. Op basis van expert judgement is een schatting gemaakt van de hoeveelheid inlaatwater. Voor het zuidelijke deel is aangenomen dat in de zomerperiode 50 mm per jaar wordt ingelaten vanuit het Overijssels kanaal; daarnaast zijn schattingen gemaakt hoe het water vervolgens verdeeld wordt tussen de verschillende vanggebieden.

Voor het noordelijke deel van het studiegebied zijn twee varianten doorgerekend om de hoeveelheid inlaatwater te schatten (een lichte variant en zware variant). In de diverse tabellen en figuren en voor het afleiden van herkomst van nutriënten (en daarvan afgeleide opgave) is gebruikgemaakt van het gemiddelde tussen beide varianten. Omdat uit de resultaten van de studie blijkt dat inlaatwater in de zomerperiode een belangrijke bron is, is een betere onderbouwing van de inlaathoeveelheden dan ook

afhankelijk van de bijdrage van inlaatwater aan de totale belasting van het oppervlaktewater in het betreffende vanggebied. In deze studie is niet onderzocht hoe groot de verandering in opgave zal zijn. Afwenteling

Op basis van de beschikbaar kennis van het watersysteem is aangenomen dat in de winterperiode al het water van de vanggebieden Raalterwetering, Ramelerleiding en Nieuwe Wetering Bovenloop wordt afgevoerd via de koppelleiding naar de Soestwetering. Op basis van de gemeten afvoer bij stuw Rietberg en de modelberekeningen van de waterafvoer van de drie vanggebieden, kan de vraag gesteld worden in hoeverre het terecht is dat in de winterperiode de afvoer vanuit de drie

vanggebieden in zijn geheel wordt afgevoerd via de stuw Rietberg of dat er een deel van het water alsnog wordt afgevoerd naar het vanggebied Nieuwe Wetering Benedenloop. Op basis van de vergelijking tussen de gemeten waterafvoer bij Stuw Langeslag (benedenstrooms van vanggebied Nieuwe Wetering Benedenloop) en de modelberekening zou de conclusie getrokken kunnen worden dat dit inderdaad het geval is. Voor het beantwoorden van deze vraag is aanvullend onderzoek nodig. Dit discussiepunt heeft niet geleid tot bijstelling van de modellering/routing. De routing van het oppervlaktewatersysteem, zoals deze in overleg met hydrologen van het waterschap is vastgesteld, blijft de basis van de modelberekeningen. De expertise van het waterschap is hierbij leidend en niet de meetgegevens en modelberekeningen met bijbehorende onzekerheden. Het doel van het onderzoek is het in beeld brengen welke aanvullende maatregelen nodig zijn om de kwaliteitsdoelen voor

nutriënten en ammonium te realiseren in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Dit betreft dus de situatie in het zomerhalfjaar, terwijl de validatie alleen voor de wintersituatie aanleiding geeft om de routing eventueel aan te passen.

Onderscheid in bronnen (herkomst)

Het kwantificeren van de bijdrage van de verschillende bronnen en de herkomst van de diffuse belasting van het oppervlaktewater is lastig, omdat deze niet rechtstreeks is te meten en alleen via modelberekeningen kan worden gekwantificeerd. Bij het uitsplitsen van de bronnen van de uit- en afspoeling zijn dezelfde definities gehanteerd als in de Evaluatie Meststoffenwet 2012 (Groenendijk et al., 2012). Voor de ex-postevaluatie is de verdeling van bronnen in het recente verleden in beeld gebracht. In de berekeningen is dit in beeld gebracht door de verdeling tussen depositie, bemesting, bodem, kwel en inlaat te baseren op de periode 2000-2010. Deze verdeling wordt beïnvloed door de meteo in deze periode en de afnemende mestgiften in deze periode. Voor de bronnen van de af- en uitspoeling vanuit landbouwgronden moet worden bedacht dat het onderscheid tussen de uitspoeling die voortkomt uit actuele en historische bemesting mede bepaald wordt door de keuze van de periode waarvoor bemesting als historisch wordt beschouwd.