• No results found

Dit hoofdstuk bestaat uit drie delen. Het eerste deel beschrijft welke punten er beter konden in het

onderzoek zelf en reflectie op de conclusie. Het tweede deel beschrijft zaken die anders hadden

gekund in het exploitatiemodel. Het derde deel bevat onderwerpen en uitkomsten die tijdens het

onderzoek tegen zijn gekomen en interessant zijn voor verder onderzoek.

Onderzoek

In het onderzoek konden een aantal punten anders gedaan worden. Zo is aan te raden dat als een

onderzoek als deze nogmaals uitgevoerd gaat worden exploitatiedata van ov-autoriteiten te krijgen

is. Zoals in de tekst beschreven is deze data marktgevoelig en daarom lastig te verkrijgen als

‘buitenstaander’. Ook een adviesbureau als Arcadis staat zonder opdracht vanuit een ov-autoriteit

zonder voldoende data. Een aanbeveling is dan ook om een onderzoek als dit uit te voeren bij een

ov-autoriteit die dagelijks deze data kan krijgen.

Verder kan bij herhaling van dit onderzoek een betere tijd in het jaar gekozen worden om het

onderzoek uit te voeren. Ten tijde van uitvoer van dit onderzoek was een periode voor de

zomervakantie. Doordat tijdens de zomervakantie veel mensen weg zijn, is er voor de vakantie een

groot piekmoment in werkzaamheden onder het mom van “dit moet nog even voor de vakantie

gebeuren”. Dit heeft als gevolg dat partijen minder tijd hebben voor dergelijke interviews. In dit

onderzoek zijn de interviews dan ook laat in het proces afgenomen, wat niet bevorderlijk was voor

het tijdig afronden van het onderzoek. Een aanbeveling is dus ook het onderzoek zo te plannen dat in

de tijd dat interviews benodigd zijn bij ov-autoriteiten deze in een werkluwe periode vallen.

In het onderzoek zijn een aantal aannames gedaan bij het model. Zo is de vervoersvraag als constante

gesteld en zijn factoren geschat. Er is gesteld dat een operator hetzelfde verdient als een buschauffeur

nu. Deze aanname is een belangrijke, de directe personeelskosten zijn namelijk groot bij de

exploitatie. Ook bij de autonome shuttle is dit een groot deel van de kosten en blijven ook bij de dikste

lijnen substantieel. Bij het variëren van personeelskosten bij de operator blijkt dat deze wel toeneemt

maar niet zodanig dat de bekende verhouding tussen materieel/personeel erg veranderd. Het

materieeldeel blijft veruit het grootste kostenaandeel, zeker bij de dikke lijn.

Een andere aanname was de kostprijs van een shuttle en de daarbij behorende jaarlast. Deze aanname

is in de analyse al aan bod gekomen hoe erg deze veranderd bij een andere jaarlast. De aanname heeft

wel degelijk invloed maar kan wel ingeschat worden doordat de parameter veranderd is in de analyse.

Zoals blijkt uit de conclusie is de huidige generatie shuttles niet rendabel op de lijntypes. Ondanks dat

zijn er wel vele proeven met deze shuttles die op dit moment uitgevoerd worden. Hiermee laten

bedrijven en overheden zien dat er wel degelijk perspectief zit in de autonome shuttle en dat deze in

een bepaalde vervoersbehoefte kan voorzien. Dit onderzoek laat zien dat op dit moment een

rendabele exploitatie niet mogelijk is, maar dat bij doorontwikkeling van de shuttle dit wel veel

voordelen kan bieden. Dit kan de vele proeven en enthousiaste concessiehouders verklaren.

Model

Het model dat gebruikt is in dit onderzoek is gebaseerd op basis van enkele datapunten en

voornamelijk verhoudingen van kosten met elkaar. Dit zorgt ervoor dat er een onzekerheid is in de

uitkomst hiervan. Daarom is in dit onderzoek bewust gekozen geen absolute getallen te noemen als

uitkomst, maar alleen percentages en verhoudingen. In het vervolg zou, bij meer data, vanuit het

model wel een absoluut voordeel in exploitatie gegeven kunnen worden.

Daarnaast is het model opgebouwd in het programma Microsoft Excel. Dit is een zeer krachtige

rekentool maar fouten zijn snel gemaakt. Bij een meer ingewikkelder programma met een

programmeertaal zullen fouten eerder opgemerkt worden omdat het script fouten kan vertonen en

direct wordt gestopt met berekenen. Verder dienen bij een model als deze de uitkomsten handmatig

overgenomen te worden. Dit heeft potentie dat er menselijke fouten snel gemaakt zijn. Beter is om

bepaalde berekeningen waarin verschillende parameters gevarieerd worden in een script of macro uit

te voeren. Er kan dus worden aanbevolen om een dergelijk model niet in Excel maar een ander

programma zoals Matlab uit te werken.

Tevens zijn in het model de drie lijntypes afzonderlijk van elkaar bekeken en ook de dienstuitvoering

sluitend. Dit betekend dat er 1 operator zat die alleen de dunne lijn bekijkt. In de werkelijkheid zit er

in een netwerk altijd dunne en dikke lijnen. Dit betekend dat de operator van de dikke lijn, gemakkelijk

een enkele shuttle van een dunne ‘erbij’ kan bekijken. Dan zou de dunne lijn geen operator meer nodig

hebben en daarom goedkoper worden. In dit model is bewust het onderscheid gemaakt maar zou in

vervolgonderzoek realistischer gemaakt kunnen worden.

Als laatste zit het model te handmatig in elkaar. Er is niet met een druk op de knop een beeld te krijgen

wat een enkele parameter precies voor invloed heeft. Dit komt mede door de software die gebruikt is

maar ook door de verhoudingen en getallen die gebruikt zijn. De getallen die gebruikt zijn in het model

zijn kostenkengetallen en geven geen exact beeld van de situatie in Noord-Holland. Deze kengetallen

zijn wel gecorrigeerd op de situatie maar maakt het daardoor niet exacter. Als een gevoeligheid van

een parameter moet worden bekeken heeft deze ook vele invloeden op verhoudingen in de rest van

het model waardoor deze verder van de werkelijkheid af komt te liggen en daardoor minder bruikbaar.

Dit is het grote nadeel doordat niet met absolute getallen gewerkt kon worden in het model. Mochten

deze getallen wel bekend zijn vanuit vervoerders en opdrachtgevers kan het model vele malen beter

worden en daarbij ook de invloed van parameters beter zichtbaar worden. Dit is ook de reden waarom

in de resultaten met indexcijfers en verhoudingen wordt gewerkt en niet met absolute getallen.

Desalniettemin valt er wel wat te zeggen aan de verandering in verhouding van het kostenplaatje en

ontkracht de conclusie van dit onderzoek niet volledig.

Vervolgonderzoek

Tijdens de interviews kwamen nog een aantal onderwerpen ter sprake die niet in dit onderzoek

behandeld zijn omdat deze buiten de scope vielen. Dit zijn voornamelijk onderwerpen op sociaal vlak.

In de interviews is meerdere malen genoemd of het wel wenselijk is dat autonome shuttles vrij overal

zouden moeten kunnen rijden. Dit met het oog op een complete stilstand in stedelijke gebieden door

verkeerstoename. De geïnterviewde bij de provincie gaf bijvoorbeeld aan dat er heel goed gekeken

moet worden naar deze ontwikkelingen. Tevens gaf deze aan dat de lijn tussen publiek en privaat

(collectief) vervoer vervaagt. Dit is bijvoorbeeld te zien in concepten als Uber en e-steps. Beide een

vervoerskeuze voor de reiziger die privaat geregeld zijn.

Daarnaast gaven de geïnterviewde bij de VRA nog aan dat er nog geen vragen zijn of het wel wenselijk

is om deelbare autonome voertuigen of shuttles te hebben. Het kan namelijk voorkomen dat je in “the

middle of nowhere” alleen in een autonoom voertuig zit met een vreemde. Als deze vreemde een

onguur type is kan dit voor onveilige situatie leiden. Hedendaags zal dat niet voorkomen omdat er

altijd een chauffeur aanwezig is die zou kunnen steunen in een onveilige situatie. Naar deze paar

punten zou vervolgonderzoek nuttig zijn.

Tevens is het interessant om te kijken of ov-autoriteiten in andere provincies dezelfde visie hebben

over ontwikkelingen van autonome technieken op het openbaar vervoer als die in Noord-Holland. De

provincie Noord-Holland heeft een aantal interessante gebieden en vrijwel elke vorm van landschap,

maar het zou interessant zijn om te zien of een landelijke provincie als Drenthe of een zeer

verstedelijkte provincie als Zuid-Holland denkt over deze ontwikkelingen.

Tevens bleek dat in de analyse van de exploitatievoordelen van autonome shuttles dat bij de dunne

lijnen een mager voordeel bleek te behalen ten opzichte van de andere lijntypes. Daaruit bleek ook

dat een verdere efficiëntieslag te behalen is als de frequentie daalt en dus vervoer op aanvraag word.

Dit betekend dat er afgestapt moet worden van huidige aanbodgestuurde dienstregelingen. De

shuttles hebben potentie die slag te kunnen maken en daarmee op aanvraag bij een halte aan te

kunnen komen. Dat zorgt voor een veel efficiëntere bezetting van de shuttle en zou rendabeler

moeten kunnen zijn. Het is interessant om hier een verdere analyse op te doen.

GERELATEERDE DOCUMENTEN