• No results found

Discussie en conclusies verspreidingsdynamiek van kleine trekvis

2 Samenvattingen afgeronde VMR-studies

3.2 Verspreidingsdynamiek van kleine trekvis bij spui-comple

3.2.6 Discussie en conclusies verspreidingsdynamiek van kleine trekvis

Kruisnetten: Wat is de ruimtelijke verdeling van driedoornige stekelbaars, glasaal, spiering en botlarven in de spuikom?

Oost en west

Er is op basis van de resultaten voor alle doelsoorten geen verschil tussen oost en west gevonden. Hierbij zijn de vergelijkbare oostelijke en westelijke locaties met elkaar vergeleken en bepaald of er een significant verschil (p<0.05) is gevonden in de vangsten tussen de locaties. Het gaat om de locaties 3 en 7 (zuidelijke oost en west hoek), 4 en 6 (nabij oost en west deur) en 8 en 10 (midden van de strekdam oost en west). Alleen voor haring (geen doelsoort, maar mogelijk representatief voor spiering en potentieel gebruiker van de VMR), zijn er significant meer haringen voor de oostelijke deur gezien vergeleken met de westelijke deur. Echter het aantal waarnemingen is laag en daarnaast is er bij locatie 7 aan de westelijke oever wel veel haring waargenomen. In absolute termen is het opvallend dat er bij locatie nummer 7 (zuidwestelijke hoek) veel driedoornige stekelbaars, spiering en glasaal is gevangen.

Conclusie: Er is geen significant verschil tussen de oostelijke en de westelijke locaties gevonden. Wel is opvallend dat de zuidwestelijke hoek vaak grote vangsten opleverde in aantallen, maar veelal niet significant meer dan bijvoorbeeld de zuidoostelijke hoek.

Noord en zuid

Voor stekelbaars zijn meer exemplaren gevangen in het zuidelijke deel van de spuikom vergeleken met de noordelijke locaties, waarbij de zuid-westelijke hoek de hoogste vangsten liet zien. Het voorkomen van de hoogste dichtheden (‘hot spots’) voor stekelbaars variëert voor de verschillende meetdagen, maar deze komen vaker voor in het zuidelijke deel en met name het zuid-westelijke deel.

Er zijn relatief weinig spieringen gevangen. De lokale beroepsvissers geven aan dat een soort als spiering zich hetzelfde zou gedragen als dat wij dit zien bij haring. Voor haring (geen directe doelsoort, maar wellicht representatief voor spiering en potentiële gebruiker van de VMR), is een enorm verschil gevonden tussen de zuidelijke locaties (nabij oostelijke deur en zuidwestelijke hoek) waar veel exemplaren zijn gevangen, en alle noordelijke locaties, waar nauwelijks haring is gevangen.

Opvallend is de waarneming tijdens run 1 op dag 4 waarbij relatief veel glasalen in de noordelijke hoek gevangen is, evenals driedoornige stekelbaars (Figuur 3-19). Mogelijk heeft dit te maken met het feit dat dit de enige meetdag was waarbij er een sterke noordelijke wind en golfslag aanwezig was en vis zich leek te concentreren in de luwere noordwesthoek achter de noordelijke strekdam van de spuikom.

Conclusie: Voor driedoornige stekelbaars is er significant meer gevangen op de zuidelijke locaties dan op de noordelijke locaties. Ook haring (geen doelsoort) laat een nog groter verschil zien (zuidelijk meer exemplaren). Van de andere soorten (glasaal en spiering) zijn er, weliswaar niet significant, indicaties dat de zuidelijke locaties meer vissen bevatten. Effecten van wind en golfslag kunnen van invloed zijn op de verspreiding van vis in de spuikom.

Het effect van spuien op het voorkomen van vis in de spuikom

Ook relatief snel na een spui-event (dag 1 en dag 2, Figuur 3-14) worden zwakke zwemmers als glasaal en de iets minder zwakke zwemmers als driedoornige stekelbaars en spiering gevangen midden in de spuikom (botlarven zijn gedurende deze dagen niet waargenomen). Er lijkt nabij de deuren een opbouw in aantallen plaats te vinden, maar ook op deze locaties waren de vissen al relatief snel aanwezig na het spuien. Stekelbaars (dag 1, 2 en 6) en spiering (dag 1 en 2) lijken zich naarmate de tijd na het sluiten van de spuideuren vordert wel meer richting de deuren te begeven (Figuur 3-19). Op basis van deze resultaten blijkt dat er geen volledige reset (Winter et al. 2014 laat hypothetische scenario’s zien)

plaatsvindt, maar een deel van de aanwezige vissen zullen zich tijdens het spuien elders in de spuikom (zijkanten of op de bodem) ophouden. Een ander scenario is dat vissen volledig weggespoeld worden, maar na het spuien relatief snel ook weer de weg terug vinden in de spuikom. Dit is denkbaar voor een soort als (grotere) spiering, maar voor driedoornige stekelbaars, glasaal en botlarven lijkt het onwaarschijnlijk dat zij binnen een 1-2 uur heel gericht een afstand van minimaal 600-700m afleggen (afstand buiten de spuikom en deuren). Dat de waarheid ergens in het midden ligt blijkt uit het feit dat er in run 1 op dag 1 en 2 vissen (glasaal en stekelbaars) zijn gevangen op de locaties nabij de deuren en op locatie 5, midden in de spuikom. Op deze locatie 5 lijkt zelfs een afname in absolute aantallen in glasalen en driedoornige stekelbaars plaats te vinden gedurende de tijd vordert na het sluiten van de deuren.

De waarnemingen van grote aantallen kleine haring duiden erop dat relatief zwakke zwemmers worden aangetrokken door het spuien van zoet water en hun doorgang richting het IJsselmeer proberen te vinden. Zij hielden zich voornamelijk op naast de stroming ten tijde van het spuien (dag 6). Op dit moment waren niet of nauwelijks haringen zichtbaar op de noordelijkere locaties (Figuur 3-19, dag 6). Op dag 5 waren zij ook aanwezig in grote aantallen, maar werd er niet gespuid.

Conclusie: Het feit dat glasalen in toenemende mate zijn gevangen nabij de deuren en in afnemende aantallen in het midden van de spuikom, relatief vlak na een spui-event, geeft aan dat er geen volledige reset plaatsvindt. Spiering en stekelbaars zijn aanwezig, ook vlak na het spuien, maar begeven zich wel meer richting de deuren naarmate de tijd na sluiting vordert. In hoeverre en welk aandeel van de aanwezige vissen door het spuien wel de spuikom uitspoelt is onbekend.

Kruisnetten: Hoe verschillen de vangsten van de doelsoorten in het getij?

Over het algemeen zijn de meeste vissen zijn gevangen gedurende de periode vlak voor hoog water. Hierbij moet wel vermeldt worden dat de periode vlak voor hoogwater (fase 3) ook de meeste metingen bevat en daarnaast is deze periode ook minder blootgesteld aan spui-events ten tijde van de monitoring, dan de fase 1 en fase 2. Beide zijn van invloed op het resultaat. Echter, de afnemende vangsten na hoog water laten zien dat de theorie rondom selectief getijdentransport voor soorten als glasaal en driedoornige stekelbaars ook in de spuikom lijkt op te gaan. Dit houdt in dat vissen gedurende het getij zich meer in de waterkolom begeven. De soorten spiering en haring worden ook met hoog water en zelfs ook na hoog water (spiering) in relatief grotere aantallen gevangen. Het lijkt erop dat deze vissen ook gebruik maken van selectief getijdentransport, maar ook na hoog water zich goed kunnen handhaven in de spuikom. De resultaten op dag 4 wijzen erop dat voor glasaal, stekelbaars en botlarve de periode na hoogwater (fase 4) de vangsten gelijk kunnen zijn aan de periode voor hoogwater (fase 3). Mogelijk speelt wind en bijbehorende golfslag hier ook een rol in.

Conclusie: Het principe van selectief getijdentransport vindt ook plaats in de spuikom. Dit was zichtbaar in grotere vangsten naarmate het tij vorderde. De grootste vangsten van glasalen en driedoornige stekelbaars zijn gedaan in de periode voor hoog water. Na hoog water namen de vangsten voor deze soorten over het algemeen af. Soorten als spiering en haring werden ook meer gevangen naarmate het waterpeil steeg, met dit verschil dat spiering ook na hoog water in gelijke aantallen is gevangen als de periode voor hoogwater. Op de dagen dat haring is gevangen is er niet na hoog water bemonsterd.

DIDSON: Wat is de verticale distributie van vissen in de spuikom?

De DIDSON waarnemingen op dag 3, 5 en 6 laten geen duidelijk patroon zien in de verticale distributie van vissen in de waterkolom. Over het algemeen waren gedurende de runs veel vis te zien verspreid over de hele waterkolom. Op sommige locaties waren vissen relatief meer op de bodem georiënteerd

gedurende alle drie de runs (Figuur 3-27). Op DIDSON zijn alleen vissen zichtbaar van rond de 10 cm, waarbij glasalen niet kunnen worden gezien. De waargenomen soorten zullen voornamelijk driedoornige stekelbaars, haring en spiering zijn geweest. Er zijn geen waarnemingen op deze dagen na hoog water gedaan. De vissen zijn met opkomend water over het algemeen pelagisch georiënteerd of gelijk verdeeld over de gehele waterkolom.

Conclusie: De DIDSON waarnemingen geven aan dat vissen (+/- 10 cm) over het algemeen gelijk verdeeld zijn over de gehele waterkolom. In sommige gevallen is er een lichtelijk pelagische, bodem of oppervlakte oriëntatie.

DIDSON: Zijn er verschillen in aantallen vis per locatie?

De DIDSON waarnemingen laten zien dat er geen duidelijk verschil is tussen de oostelijke en de westelijke locaties. De aantallen vis tussen oost en west kan wel per dag verschillen, maar over het algemeen komen ze zowel oost als west voor. Wel werden er opvallend minder vissen gezien op de twee noordelijke locaties ten opzichte van alle andere negen zuidelijke locaties.

Conclusie: Er is geen verschil waargenomen tussen de oostelijke en de westelijke locaties. Wel zijn er meer vissen waargenomen in de zuidelijke locaties (negen locaties) (vanaf het midden van de strekdammen gezien) ten opzichte van de noordelijke locaties (twee locaties).

3.3 Gedrag en intreksucces van zeeprik, houting en zeeforel (zender-onderzoek)