• No results found

4. Expert opinion

4.7 Statisch versus dynamisch rekenmodel

4.7.2 Discussie/Conclusie

De uiteindelijke vraag of een statisch of dynamisch model gekozen zou moeten worden komt neer op het doel van de berekening. In toepassing van een prestatie indicator zal een statisch model voldoende houvast bieden. Om het werkelijke energiegebruik van een woning te bepalen zal echter al snel overgestapt moeten worden naar een dynamisch model, zodat gebruikersgedrag daarin opgenomen kan worden.

De toename van het isolatieniveau van woningen resulteert in een belangrijkere rol van de zoninstraling in zowel het bepalen van de warmtevraag en koudevraag. Zoninstraling is een component die alleen dynamisch goed is te simuleren.

P a g i n a | 54 Indien gekozen wordt voor een statisch model voor het verder doorrekenen van de standaard en streefwaarden wordt geadviseerd de impact van zoninstraling in de NTA8800 te monitoren of deze voldoende met de praktijk overeenkomt en eventueel te corrigeren.

P a g i n a | 55

4.8 Risico op vocht en schimmel

De begeleidingscommissie wil weten hoe de risico’s op vocht en schimmel bij toepassing van de standaard en/of (enkele) streefwaarden verkleint kunnen worden.

Bronnen voor vocht in de woning zijn:

• De buitenlucht die deels of geheel verzadigd is met water.

• Koken op aardgas. De verbranding van 1 m3 aardgas levert ongeveer 1,8 liter water(damp) op. Bij gemiddeld kookgedrag wordt er ongeveer 0,1 m3 aardgas per dag in korte tijd verbruikt om te koken. Dit levert in de keuken in verhoging van het vochtgehalte in de lucht op.

• Kookvocht. Vocht dat verdampt bij het koken (van groenten)

• Natte ruimten. In een badkamer zorgt de douche en het bad voor warme, waterverzadigde lucht.

• Was en droogruimte, met name als er een wasrek staat.

• Aanwezigheid van personen via de longen (uitademen) en zweten. De hoeveelheid hangt af van het aantal personen en fysische inspanning die zij doen.

De hoeveelheid waterdamp dat lucht kan opnemen is afhankelijk van de temperatuur. Hoe lager de temperatuur, hoe minder waterdamp de lucht kan vasthouden (condensatie). Als de temperatuur van lucht met waterdamp daalt, wordt er een punt bereikt waarbij de lucht niet langer al het waterdamp kan vasthouden. Dit noemen we het dauwpunt. Bij verdere daling van de luchttemperatuur zal de overtollige waterdamp in water(druppels) worden omgezet. Dit leidt tot mist en neerslag op oppervlakken.

Lucht dat slechts deels verzadigd is kan lokaal op een koude muur afkoelen. Als de muur een temperatuur heeft lager dan het dauwpunt, ontstaat vocht op de muur. Vocht- en schimmelproblemen ontstaat als dit geregeld gebeurt.

Ventileren (mechanisch en infiltratie) voorkomt vochtproblemen. De mate van infiltratie (kierdichtheid) neemt af doordat een woning deels of geheel wordt geïsoleerd. De luchtcirculatie en vochtafvoer is hierdoor minder en de hoeveelheid vocht neemt toe. Het dauwpunt komt daardoor (gemiddeld) hoger te liggen, waardoor er eerder condensatie op koude bouwdelen zal plaatsvinden. Het risico op vochtproblemen neemt daardoor toe.

Dit risico wordt versterkt als niet alle bouwdelen worden geïsoleerd, of als er koudebruggen blijven bestaan. Hierdoor is er een grotere kans dat er bouwdelen zijn met temperaturen onder het dauwpunt, waardoor condensatie optreedt.

Risico’s worden gemitigeerd door:

• (extra) afzuiging te plaatsen in vochtproducerende ruimten, zoals de badkamer en keuken

• (koude) bouwdelen en koudebruggen te isoleren

• Mechanische of balansventilatie toe te passen, eventueel met ontvochtiging.

• Mechanische- en balansventilatie (CO2 en ook vocht gestuurd geregeld).

P a g i n a | 56

• De binnentemperatuur in de woning voldoende hoog te houden

Belangrijk daarbij is dat deze mitigerende maatregelen voor, of tegelijkertijd met isolerende maatregelen genomen moeten worden. Ventilatie moet in orde zijn voordat kierdichtheid bereikt wordt. Bij een goed renovatieplan worden risico’s op vocht- en schimmelproblemen voldoende afgedekt, waardoor isoleren niet zal leiden tot meer problemen.

Aanvullend zullen bewoners ook juist geïnstrueerd moeten worden over het juist bedienen van ventilatiesystemen. Aandachtspunt daarbij is dat ventilatiesystemen voldoende stil zijn, zodat bewoners deze ’s nachts niet volledig uitzetten. Locatie van de ventilatiebox(en) niet naast de slaapkamer(s) en eventueel kanaaldempers gebruiken. Tevens is het van belang dat bewoners ook de juiste middelen krijgen, bijvoorbeeld om balansventilatie tot 30 minuten na het douchen op stand 3 te laten draaien en dan (automatisch) terug te schakelen naar stand 2 of 1. Deze systemen zijn al op de markt, maar worden veelal niet standaard meegeleverd.

4.8.1 Overige vochtproblemen

Optrekkend vocht uit de grond langs de muren kan ook tot vochtproblemen en schimmel leiden. Daarnaast kan de buitengevel poreus zijn geworden waardoor deze doorslaat. Dit zijn vochtproblemen die geregeld bij oudere gebouwen voorkomen. Hoewel deze problemen niet ontstaan bij renovatie, verdienen zij wel aandacht. Zij kunnen de isolerende werking van aangebracht isolatiemateriaal sterk verminderen doordat het materiaal vochtig wordt. Bij een renovatie is het dan ook van belangrijk dat deze vochtproblemen ook worden geadresseerd.

4.8.2 Conclusie

Vocht en schimmel vormen geen probleem na het isoleren van de woning, zolang de volgende maatregelen ook worden genomen:

• Voor of tijdens de renovatie voldoende (mechanische) ventilatie te plaatsen.

• Alle bouwdelen isoleren, inclusief koudebruggen, zodat er geen koude muren in de woning zijn.

• Gebruikers de middelen, gemak en kennis te geven in het beheersen van luchtkwaliteit. Zorg dat zij weten hoe het (mechanisch) ventilatiesysteem bediend wordt.

Bestaande vochtproblemen door bijvoorbeeld optrekkend vocht of doorslaande gevels moeten eerst worden aangepakt voordat er wordt geïsoleerd.

P a g i n a | 57

4.9 Risico’s op oververhitting

Oververhitting van een woning treedt op bij een binnentemperatuur boven de 25 °C. In beperkte mate accepteren gebruikers (en ook landelijke normen) binnentemperaturen boven de 25 °C . Het doel is daarom niet om de binnentemperatuur beneden de 25 °C te houden, maar om het aantal (gewogen) uren dat er oververhitting plaatsvindt beperkt te houden.

Naarmate woningen beter geïsoleerd worden, neemt het risico op oververhitting toe. De warmte die in de binnenmuren trekt kan door het isolatiemateriaal er moeilijk weer uit, waardoor deze warmte in de woning blijft hangen.

Het is daarom belangrijk dat bij het isoleren van de woning ook voldoende gekeken wordt naar de mogelijke toekomstige binnentemperatuur in de zomermaanden en dat afdoende maatregelen genomen worden om de binnentemperatuur te kunnen reguleren. Het risico op oververhitting kan sterk gereduceerd worden door:

• Het toepassen van een bypass op een balansventilatiesysteem. Hierbij is het uitermate belangrijk dat bewoners begrijpen hoe deze bypass werkt en (eventueel) moeten instellen.

• Het toepassen van (automatische) zonwering, bij voorkeur aan de buitenzijde van zonvangende ramen.

• De mogelijkheid om ramen en deuren op koele moment tegen elkaar open te kunnen zetten.

• Eventueel het toevoegen van koeling aan de ventilatielucht, bijvoorbeeld met behulp van een (kleine) warmtepomp of adiabatische (kanaal)koeler. Het vermogen van deze systemen zijn beperkt, maar kunnen net het verschil maken.

Als met bovenstaande maatregelen nog steeds een grote mate van oververhitting verwacht wordt, is actieve koeling in de woning noodzakelijk met behulp van bijvoorbeeld (split-unit) airco systemen. Warmtepompen (lucht/lucht, lucht/water of water/water) in woningen die aardgasvrij gemaakt worden kunnen meestal ook koelen. Belangrijk is dan wel om de juiste afgiftesystemen te gebruiken om de koude ook daadwerkelijk aan de woning af te geven.

4.9.1 Samenvatting

Door isolatie kan de warmte lastiger uit de woning. Warmte wordt voornamelijk gegenereerd door zoninstraling. Door het toepassen van zonwering (bij voorkeur aan de buitenzijde) kan voorkomen worden dat de woning opwarmt.

Aanvullend kunnen er een aantal verkoelende maatregelen worden getroffen, zoals een bypass op het ventilatiesysteem.

In uitzonderlijke gevallen zal actieve koeling nodig zijn met behulp van bijvoorbeeld een kanaalkoeler, warmtepomp (in aardgasvrije woningen) of air conditioner.